• No results found

Daar deze ordonnantie alleen voor de toekomst kan werken, is niet de bedoeling de wellicht op het tijdstip harer invoering bestaande

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 60-67)

poLy-gamisehe huwelijken nietig te verklaren. T e n allen overvloede volgt dit uit het in artikel 117 van dit reglement bepaalde.

Op de Mohammedanen kan dit verbod van polygamie nog niet toe-passelijk worden gemaakt. V a n d a a r de bepaling der tweede alinea van dit artikel. Een Mohammedaansche m a n mag dus meer dan eene vrouw nemen, mits die vrouwen, althans op het tijdstip der voltrekking van het huwelijk, ook Mohammedaan zijn. Hoezeer h e t nagenoeg ondenkbaar is dat een Mohammedaan met een niet-moslimsche vrouw in het huwelijk zou k u n n e n treden, de mogelijkheid daarvan mag niet worden voorbijgezien en mocht dat het geval zijn, dan mag zoodanige vrouw — bijv. een Christin — niet aan de mogelijkheid worden bloot gesteld een tweede vrouw naast zich te moeten zien. V e r a n d e r t de vrouw tijdens h e t huwelijk van godsdienst dan kan dit natuurlijk geen ; reden zijn de huwelijken met andere vrouwen te ontbinden. I n den regel zal dan trouwens haar huwelijk wel ontbonden worden door ver-stooting.

Voor de redactie van dit artikel evenals voor die van vele andere artikelen is geraadpleegd het ontwerp der Staatscommissie daar dat mij voorkomt herhaaldelijk bondiger en duidelijker te zijn dan het Burgerlijk Wetboek.

A E T I K E L 2.

K o m t overeen met art. 3a van Staatsblad 1861 IV 38 met verande-ring van den t e r m „dispensatie" in „vergunning'', hetwelk wellicht meer m e t het wezen der zaak overeenkomt en met dit verschil dat het verleenen dier vergunning is gebracht onder de bevoegdheid van het Hoofd van gewestelijk bestuur. He groote afstand, die Menado vau Buitenzorg scheidt, geeft voor deze wijziging zeker voldoende recht-vaardiging.

A E T I K E L 3.

(1) K o m t overeen met art. 3 b en e van Staatsblad 1861 II5 38. De daar er bijgevoegde woorden „wettige of onwettige"' zijn weggelaten

daar deze onderscheiding in de Minahassa niet bestaat, althans niet bestaan zal, wordt het ontwerp „over afstamming en de gevolgen van a Estamming" gearresteerd.

Hoezeer n a a r mijne overtuiging het begrip van bloedschande oorspronkelijk in de Minahassa niet bestond (zie mijne inleiding over buitcn-cchtelijke kinderen I, p. 05 e. v.) bestaat het niettemin bij de Christenen sinds de invoering van Staatsblad 18G1 IV 38 en komt h e t mij niet gowenseht voor het t h a n s niet te huldigen in dit ontwerp.

(2) T e n onrechte werd tot nu toe: geen rekening gehouden m e t de betrekking, uit den aard der zaak bestaande tussehen a d o p t a n t e n en gen d opteerden, hetgeen echter m. i. behoort te geschieden. Was t o t nog toe een huwelijk tussehen die personen mogelijk, dit behoort ver-boden te worden ten einde te voorkomen dat door geadopteerden van h u n n e nauwe b e t r e k k i n g t o t de a d o p t a n t e n een onjuist gebruik ge-m a a k t wordt.

A E T I K E L 4.

K o m t overeen m e t art. 3 d en e van Staatsblad 1861 IF 38. Alleen werd ook hier in stede van den vorm van verbod met daaraan verbon-den mogelijkheid t o t dispensatie die van toelating onder voorwaarde van vergunning gekozen, en ook hier, evenals in artikel 2, de bevoegd-heid t o t het verleenen dier vergunning gegeven aan het Hoofd van gewestelijk bestuur.

I n h e t ontwerp der Staatscommissie komt dit verbod niet meer voor, evenmin in h e t nieuwe Duitsche Burgerlijk Wetboek. D a a r het ech-ter niet raadzaam is grootc veranderingen te maken in het bestaande recht, waar dat niet bepaald noodig is, meende ik de bepaling te moe-t e n behouden. Voor eenc Tnlandsehe bevolking heefmoe-t bovendien wel-licht meer dan voor eene Europeescho waarde wat P O B T A L I S zeide t o t verdediging van h e t correspond eerend artikel van den C. C. „l'espé-rance du mariage e n t r e des êtres, qui vivent sous le même toit, et qui sont déjà invités par t a n t de motifs à se rapprocher et à s'unir, pourrait allumer des désirs criminels etc "

A R T I K E L 5.

Dit verbod komt niet voor in Staatsblad 1861 IT 38. N i e t t e m i n schijnt opneming daarvan weiischelijk ten einde de licht vaardigheid, waarmede nu en dan tot echtscheiding wordt overgegaan, althans eenigszins te besi rijden. En al meende de Staatscommissie in Weder-land dit verbod niet te moeten opnemen, voornamelijk omdat niemand zich van het instellen eener vordering t o t echtscheiding zal laten weer-houden door de wetenschap dat het door echtscheiding ontbonden hu-welijk niet weer hersteld kan worden, liet komt mij niet zoo ondenk-baar voor dat een bepaling als thans wordt voorgesteld krachtigen j steun kan v e r k e n e n aan de pogingen door bijv. den g o d s d i e n s t l e r a a r ; aangewend om partijen van eene echtscheiding af te houden.

Door den pastoor van Mcnado werd mij de opmerking gemaakt dat de bepaling van dit artikel in strijd zou zijn m e t de leer der Kooinschc kerk. Niettemin heb ik om de bovenaangehaalde reden — die mij zwaarwichtigcr scheen — gemeend die bepaling te moeten handhaven.

De Eoomsche kerk leert n. f. dat echtscheiding verboden is. Toch zal niemand er aan denken dat verbod op te n e m e n in de wet. De trouwe zoon der kerk zal zeker zich door dat verbod niettemin verhin-derd achten echtscheiding aan te vragen. Maar mag, als een Eoom-sche zich, ondanks dat verbod toch niet laat weerhouden echtEoom-scheiding te vragen, hem dan vergund worden met zijne gescheiden vrouw op nieuw in h e t huwelijk te treden, als dit in het algemeen om redenen van zedelijkheid moet worden afgekeurd? Zeer zeker m. i. niet.

E e c h t e r 1 i j k v o n n i s : Waar dus bij Mohammedanen een hu-welijk door talaq of zelfs door taliq (daarbij is het immers niet het rechterlijk vonnis maar de voorwaardelijke, door den man uitgespro-ken verstooting, die het huwelijk doet ontbinden) wordt ontbonden, is een nieuw huwelijk tusschen de aldus gescheidenen niet verboden.

A R T I K E L 6.

K o m t behoudens de voorziening voor hot geval van nietigverklaring van het eerste huwelijk, overeen met art. 3 f van Staatsblad 1861 11? 38.

A R T I K E L 7.

Evenmin als in Staatsblad 1861 n5 38 wordt voor meerderjarigen eenige toestemming gevorderd. Die te eisclien zoude noodzakelijk maken de gelegenheid te geven zich tegen de beslissing der ouders etc.

te verzetten en de verordening ingewikkelder maken dan strikt noo-dig is.

Voor den minderjarige wordt in de eerste plaats toestemming van

! den vader geeischt, m a a r het spreekt vanzelf dat dit alleen kan gelden

; t e n aanzien van den vader die of de echtgenoot der moeder is, of het

1 kind heeft erkend. Dan toch alleen is hij bevoegd de ouderlijke m a c h t uit te oefenen (zie artikel 23 2a lid der afstammingsordonnantie) en het geven van toestemming' moet zeker als een uitvloeisel van het bezit der ouderlijke m a c h t worden beschouwd.

Daar, op grond der hooge positie die de vrouw bij de Alfoeren in h e t huisgezin inneemt, ondersteld mag worden dat de vader, indien h e t mogelijk is, de moeder zal hebben geraadpleegd alvorens toestemming te geven, is het onnoodig voorgekomen uitdrukkelijk ook toestemming van de laatste te doen vragen.

E e n beperkt recht t o t verzet wordt echter aan de moeder bij artikel 17 e. v. gegeven. ,

A l s m e d e . . . . v a n z ij n v o o g d . H e t geval moest worden voorzien dat hoewel beide ouders in leven zijn en in staat zijn h u n wil uit t e drukken, toch een voogd aanwezig is, hetwelk zich nl. dan zal voordoen als beide ouders uit de ouderlijke macht zijn ontzet. I n dat geval zal natuurlijk de voogd toestemming hebben te geven maar kwam het niettemin voor ten hoogste stuitend te zijn niet ook de toestem-ming der ouders te blijven vorderen.

Evenmin als dit in Staatsblad 1861 ff 38 is geschied is ecnig recht t o t verzet gegeven tegen het weigeren van toestemming bijv. door den voogd of naasten bloedverwant, hoedanige weigering dan ook wel hoogst zelden zal voorkomen. Waar do meerderjarigheid reeds op 21 jarigen leeftijd zal verkregen worden, is het dan ook niet te bezwarend den minderjarige, die de vereischtc toestemming niet heeft verkregen, te doen wachten t o t hij zonder toestemming huwen kan.

De bepaling der laatste alinea was noodig en werd opgenomen op het voorbeeld van art. 85 van het ontwerp der Staatscommissie en van artikel 93, Ie lid, van het t h a n s gewijzigde Nederlandsen Burgerlijk Wetboek.

D a t de voorschriften o m t r e n t de vcreisehte toestemmingen niet over-eenstemmen met de bepalingen d a a r o m t r e n t van het mosliiiisohc recht

behoeft niet te worden gezegd. E c h t e r zijn ze niet in strijd met de bij de Mohammedanen in de Minahassa in. acht genomen gebruiken zoodat er dus geen bezwaar kan bestaan tegen toepasselijkverklarmg van dit artikel ook op hen.

A R T I K E L 8.

De bepaling van art. 3 sub 7t van Staatsblad 1861, dat de toestem-ming steeds bij onderhandsche, t e n overstaan van het dorps- of nego-rijhoofd opgemaakte en geteekende, aki e kan worden gegeven, is on-voldoende voor h e t geval degeen die de toestemming moet geven de schrijfkunst niet machtig is.

I m m e r s is uitdrnkkelijk o n d e r t e e k e n i n g geëischt zoodat een niet geteekende akte geen bewijs zal kunnen opleveren.

D a t niettemin herhaaldelijk in de praktijk dergelijke akten, slechts van kruisjes voorzien, als behoorlijke akten van toestemming zijn aan-genomen, obsteert hier tegen niet.

N a t u u r l i j k had men, waar geenc behoorlijk geteekende onderhand-sche akte overgelegd werd, eenc notaricele akte moeten cischon, maar de hooge kosten daaraan verbonden, m a a k t e n de a m b t e n a r e n huiverig die te vorderen.

De invoering van een Inlandseh notariaat, waardoor gemakkelijk en goedkoop notaricele akten te verkrijgen zullen zijn, zal voor den vervolge die huivering wegnemen.

Tevens is echter bepaald dat de toestemming ook mondeling kan worden gegeven bij de huwelijksvoltrekking, althans voor zooveel Christenen en heidenen betreft, daar bij dezen de

huweiijksvoltrek-king voor den a m b t e n a a r van den burgerlijken stand geschiedt. Al-leen voor Mohammedanen blijft overlegging eener akte verplicht.

Ten slotte worde opgemerkt dat h e t niet gewenscht is voorgekomen het huwelijk tusschen overspeligen te verbieden.

Dan alleen schijnt zoodanig verbod gerechtvaardigd als vermoed kan worden dat het het plegen van overspel zou voorkomen, wat ech-ter niet het geval is. H e t verbod u i t te spreken als bestraffing der overspeligen is mede niet goed te keuren, vooreerst omdat daarbij het doel der burgerlijke wetgeving zou worden voorbijgestreefd en voorts omdat de straf niet gevoeld zoude worden door de bestraften, wel door anderen, onschuldigen. Ook om andere redenen mag m. i. dit verbod niet opgenomen worden en wel in h e t belang der kinderen uit het over-spel geboren die immers bij zulk een huwelijk zullen k u n n e n worden erkend en daardoor een bewijs voor h u n n e afstamming k u n n e n ver-krijgen. AVaar dit groote belang op het spel staat, moeten andere overwegingen naar liet voorkomt buiten aanmerking blijven (vergelijk art. 8 van het ontwerp reglement op de afstamming enz.).

Staatsblad 18(11 W 38 k e n t trouwens het verbod ook niet, al volgt het in dit opzicht een stelsel, dat zeker geen toejuiching verdient.

H e t verbiedt nl. niet het huwelijk van overspeligen, m a a r wel de wet-tiging van de kinderen uit het overspel geboren (zie hierover wat ik schreef in mijne inleiding over buitenechtelijke kinderen T, p. 96 e. v).

De hier gevolgde gedragslijn is bovendien in overeenstemming met de nieuwere inzichten der wetgevers op dit gebied.

Verbiedt art. 32 B. W. het huwelijk nog van hen die bij rechterlijk vonnis van overspel overtuigd zijn geworden, welk artikel door de jurisprudentie en jurisdoctoren dan nog in den uitsebreiden zin wordt uitgelegd dat onder vonnis, zoowel een straf-, als een civiel-vonnis is te verstaan (cf. H . E. 5 December 1879. L A N D I p . 64 en verder ABTCN-DANON Rechtspraak I, i.v. huwelijk Vi° 3) het Duitsch burgerlijk wet-boek heeft reeds een beperkte bepaling en verbiedt het huwelijk alleen tusschen een wegens overspel gescheiden echtgenoot en

den-gene, die in het vonnis van echtscheidng als medeplichtige is hekend

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 60-67)