• No results found

Bovendien mogen door hen slechts de eenvoudigste (tevens de het meest voorkomende) akten worden opgemaakt, die van

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 150-177)

huwelijksaan-giften, van geboorten en van overlijden. Wordt bij een

geboorteaan-gifte tevens het kind erkend, dan moet hij den aangever verwijzen naar cl en ambtenaar zelf.

De bepalingen van het tweede en het derde lid hebben ten doel het nadeel te voorkomen dat het gevolg zou zijn van bet vendoren gaan van de akte indien die enkelvoudig ware opgemaakt.

A R T I K E L 18.

Waar de formulieren voor de negorijhoofden bestemd losse veil en papier zuilen zijn, mochten eenige bepalingen niet ontbreken om de geregelde invulling daarvan te waarborgen en te voorkomen dat akten k u n n e n worden tussehengevoegd of verduisterd.

V a n d a a r de verplichting van n u m m e r i n g en teekening door het Hoofd van plaatselijk bestuur niet opdracht der controle voor de uit-gifte en de indiening der akten in volgorde dor n u m m e r i n g aan den ambtenaar van den Inlandschen burgerlijken stand.

Wel is gedacht aan de mogelijkheid van een ander stelsel, daarin bestaande dat ook het negorijhoofd verplicht zou worden zijne akten in oen register in te schrijven, van te voren gefolicerd en geparafeerd, maar practisch zijn daartegen te groote bezwaren, alle voortvloeiende uit de verplichting t o t periodieke indiening der akten bij het kantoor van den burgerlijken stand, zoodat bet hier gekozen, stelsel de voor-keur schijnt te verdienen.

Tegen het verloren gaan tijdens de verzending der akten aan den ambtenaar wordt gewaakt door de in het tweede lid van het vorig a r t i -kel voorgeschreven verplichting t o t het dubbel aanhouden der akten.

Wat moet er echter geschieden wanneer vóór bet gebruik een der blanco-formulieren beschadigd wordt of verloren gaat?

H e t kwam mij onnoodig voor ook hiervoor eene bepaling te maken, daar van de onderstelling mag worden uitgegaan dat zoodanige zorg voor do blaneo-formulieren zal worden gedragen dat dit geval zich niet zal voordoen.

Mocht het overhoopt voorkomen, zoo zal bet negorijhoofd zich een duplicaat moeten aanschaffen waarvoor hij zich kan wenden t o t het Hoofd van plaatselijk bestuur.

DEBDE STUK. 10

A R T I K E L 19.

H e t Maleisch is de taal welke t h a n s door nagenoeg de geheele bevol-king wordt verstaan en welke dus de meest aangewezene is voor de aanhouding der registers van den burgerlijken stand. De bevoegd-heid moet echter aan partijen worden gelaten hun eigen taal te bezi-gen. I n den regel zal dit zonder moeite kunnen geschieden daar de negorijhoofden steeds de taal verstaan en de ambtenaren, zoo zij dit nog niet doen tijdens h u n n e benoeming, dan toch meestal in k o r t e n tijd er in zullen slagen die taal aan te leeren.

A R T I K E L 20.

Overgenomen uit artikel 11 van het ontwerp V' hoek B. W. der Ned.

Staatscommissie met dit verschil dat in stede van het woord ,,g e v o r-d e r r-d" het woorr-d „o p t r e r-d e n r-d e" -gekozen is.

Alleen voor de huwelijksvoltrekking en voor afzonderlijke erken-ningsakten is h e t optreden van getuigen gebiedend voorgeschreven, uitsluitend solemnitatis causa: vermoed mag worden dat op het bc-houd van getuigen daarbij door de bevolking prijs zal worden gesteld.

Ook t h a n s t r e d e n bij het t o e 1 i s n a m a getuigen op.

Alle andere akten k u n n e n echter buiten tegenwoordigheid van ge-tuigen worden opgemaakt. Wenscht m e n hun optreden, het staat be-langhebbenden vrij. Waar men echter in het oog houdt dat, vooreerst, het openbaar ambt van dengeen die de akte opmaakt voldoende waar-borg geeft voor de waarheid der akte, voorts, niet geëischt kan worden gelijk ook in het B. S. E. niet geëischt wordt, dat de getuigen kennis dragen van het feit hetwelk de in h u n n e tegenwoordigheid opgemaakte akte moet bewijzen, dan, dat de plechtigheid der akte niet steeds wordt verhoogd door de tegenwoordigheid van twee personen, vaak de eerste de beste die toevallig tegenwoordig zijn, en, eindelijk, de tegenwoor-digheid hij de akte den getuigen op tijdverlies te staan komt waarvan de vergoeding niet kan worden gelast, komt het zeker niet gewenseht voor de geldigheid der akten in het algemeen van het al of niet ge-bruik van getuigen afhankelijk te maken.

A R T I K E L 2 1 .

H o t eerste en liet derde lid zijn overgenomen uit artikel 12 van be-doeld ontwerp.

H e t tweede lid is noodig met het oog op plaatselijke toestanden.

Hoewel ieder Christen en nagenoeg ieder heiden evenals vele Mo-hammedanen in Ponosakan, t h a n s in het bezit zijn van een familie- en van een voornaam die, wat de Christenen betreft, is Vermeld in het doopbriefje en ten aanzien van allen bijv. is opgenomen in het register der hoofdelijke belasting, is het er toch verre van af dat t h a n s nog ieder in zijne negorij onder dien naam bekend is en worden de perso-nen niet zelden met veel grootcr zekerheid aangeduid door het noemen van h n n Alfoerschen naam. l i e t verdient dus zeker aanbeveling ook dezen naam in de akte te vermelden.

A R T I K E L 22.

S t e m t overeen met artikel 13 van het ontwerp der Staatscommissie.

A R T I K E L 23.

Gewijzigd overgenomen uit artikel 15 van dat ontwerp.

A R T I K E L 24.

Waar het gebruik van vaste modellen noodig is geoordeeld om de regelmatige en volledige opmaking der akten te bevorderen is het ook gewenscht afzonderlijke soorten van registers te doen aanhouden t o t opneming van iedere soort van akten.

Daardoor zullen vele vergissingen voorkomen k u n n e n worden, waar-tegen, waar I n l a n d e r s meestal die registers zullen aanhouden, wel op-zettelijk mag worden gewaakt.

Vandaar do onderscheiding tusschen registers en bijregisters van geboorte en overlijden (zie daarover artikel 26), en het voorschrift der afzonderlijke aanhouding van geboorte- en erkenningsregisters. Voorls moeten afzonderlijke registers worden ingevoerd voor de huwelijken van (iiristeuen en heidenen eener- en die van Mohammedanen

ander-zrjds, daar op do voltrekking en do ontbinding van beide soorten van huwelijken geheel afzonderlijke bepalingen van toepassing zijn.

A R T I K E L 25.

K o m t overeen m e t artikel 9 van h e t ontwerp. 1° boek B. W. der Nederl. Staatscommissie.

A R T I K E L 26.

D i t artikel bevat de uitwerking van liet in artikel 24 bepaalde en vormt tevens den grondslag van de, bijzondere akten en registers be-treffende, bepalingen van het tweede hoofdstuk.

A R T I K E L 27.

Stemt in beginsel overeen m e t artikel 31 B. S. E.

A R T I K E L 28.

Zie de toelichting op artikel 16. Mocht voor eenige akte geen mo-del bestaan dan. zal de a m b t e n a a r zelfstandig de akte moeten redigee-ren. D a t hij daarvoor inlichting kan vragen van den Landraadsvoor-zittcr spreekt wel van zelf. K a a r vertrouwd wordt zal dat geval zich echter zelden of nooit voordoen.

D e r d e l i d . „ Z o o m o g e 1 ij k". De bedoeling is dat indien voor eene akte een bepaalde termijn i.s gesteld, alloen dan vooraf het gevoelen van den Landraadsvoorzitter zal worden gevraagd, indien desniettemin die termijn gehandhaafd kan blijven.

Waar geen termijn is voorgeschreven, zal dat gevoelen in zoodanig moeilijk geval altijd moeten worden ingeroepen.

A R T I K E L 29.

Confer artikel 9, alinea 1 B. S. E.

A R T I K E L 30.

Negorijsgewijs zullen dus telkens al die akten achter elkaar moeten worden ingeschreven, die tegelijkertijd door den ambtenaar worden ontvangen. De controle wordt daardoor gemakkelijk gemaakt.

A R T I K E L 31.

Cfm. artikel 16, 2K lid, ontw. Stsc. en de laatste zinsnede van art.

9, al. 2 B. S. E.

A R T I K E L 32.

Conform artikel 9, alinea's 2 en 3 B. S. E.

A R T I K E L 33.

Vergelijk artikel 16 B. W.

I n het eerste lid van het artikel is voorgeschreven dat de rechter den vorm der inschrijving nauwkeurig moet aangeven wat noodig is als eenmaal de noodzakelijkheid van vaste model-akten wordt aan-genomen.

Door deze bepaling zal voorts de overschrijving van het vonnis zelf overbodig worden, waarvan het n u t door mij niet wordt ingezien, even-min als van overschrijving van het vonnis waarbij eene verbetering is gelast. Waar zoodanige vonnissen toch in m i n u u t ter griffie van den rechter berusten, kunnen, mocht het bij den burgerlijken stand berustend afschrift verloren gaan, gemakkelijk nieuwe afschriften verkregen worden en de overschrijving in de registers van den burger-lijken stand zou dus onnoodigen arbeid opleveren.

Voldoende is die vonnissen te bewaren in de bijlagen-bundels en van den inhoud aanteekening te houden op den kant der betrokken akte.

De zorg voor de eenvormige verbetering van beide dubbelen der registers is hier opgedragen aan den Voorzitter van den Landraad.

De hiërarchiek lagere plaats den Inlandschen officier van J u s t i t i e

toe-komende, belet hem toezicht op te dragen over handelingen van den Landraadgriffier. Bovendien kan deze werkzaamheid gemakkelijker door den president worden verricht.

A E T I K B L 34.

Bij den burgerlijken stand van Europeanen is ieder ambtenaar ge-heel vrij in de formeering zijner registers. Men ziet dan ook registers van allerlei grootte en vorm, samengesteld uit allerlei soorten papier, zeer dikwijs van weinig deugdzamen aard. l i e t is zeker van belang in casn anders ie handelen en door verstrekking van Landswege zorg te dragen voor gebruik van goed papier en voor eenvormigheid der registers.

H e t tweede lid van het artikel is gewijzigd overgenomen uit arti-kel 33 B. S. E.

A R T I K E L 35.

N u m m e r i n g en' waarmerking der registers zijn zulke belangrijke middelen ter voorkoming van misbruiken dat ze hier niet mochten worden gemist.

Ten einde den Landraadsvoorzitter niet m e t teveel werk te over-laden is het Hoofd van plaatselijk bestuur daarmede belast, waarvoor bovendien pleit de omstandigheid dal-aan dezen ook de verstrekking der registers in het vorig artikel is opgedragen.

A E T I K B L 36.

Vergelijk artikelen 17, 24 en 23 B. S. E.

Uitdrukkelijk — men herinnere zich de hij de toepassing van het B. S. E. zoo vaak behandelde vraag ol' de afsluiting al dan niet is eene akte — is hier van a k t e v a n a f s l u i t i n g gesproken.

A E T I K E L 37.

Volgens artikel 24 B. S. E. worden alle bijlagen aan de registers gehecht.

I n de meeste gevallen kan dit voorschrift niet worden opgevolgd en, wordt het opgevolgd, zoo lijden het uiterlijk en de hechtheid van het register daardoor schade. Verkieselijk is het daarom afzonderlijke bijlagenbundels aan te leggen.

A B T I K E L 38.

Vergel. artikel 17 B. S. E.

A B T I K E L 39.

Vergelijk artikel 20 en 21 B. S. E.

A B T I K E L . 40.

Vergelijk het Ie lid van artikel 25 B. S. E.

A B T I K E L 4 1 .

Bij de regeling der bewijskracht van akten en registers van den bur-gerlijken stand verdiende het zeker geen aanbeveling het tweede lid van artikel 25 B. S. E. te volgen.

I n de eerste plaats wordt daarin alleen het bewijs der uittreksels geregeld niet dat der registers zelf, w a a r o m t r e n t men dus te rade moet gaan met de zeker niet duidelijke bepalingen van den 2UU titel van Boek I V B. W.

I n de tweede plaats is de u i t d r u k k i n g „zullen geloof verdienen" zoo onbestemd dat deze zeker door een andere moet worden veiwangen.

Waar in het ontwerp Ie boek B. W. der Nederl. Staatscommissie dit onderwerp op zoo uitnemende wijze is geregeld, verdiende het zeker aanbeveling die regeling ook hier in beginsel te volgen.

De eigenlijke inhoud van de akte is dus door die akte bewezen, in die mate dat daartegen het tegenbewijs is uitgesloten.

Dit betreft alles wat de ambtenaar of het hoofd verklaart te hebben waargenomen of te hebben verricht in den meest uitgebreiden zin, dus zoowel het feit der in de akte vermelde verschijning van partijen en getuigen voor den ambtenaar of het hoofd, als den inhoud der door die

personen afgelegde verklaringen en als het feit dat eene vertoonnm

ö

aan den ambtenaar of het hoofd heeft plaats gehad.

Of nu ook de inhoud dier verklaringen zelf juist was, of bijv. indien aangegeven is dat op zekeren dag een kind is geboren, die geboorte ook inderdaad heeft plaats gehad, het kind inderdaad is van de aan-gegeven kunne, de naam dei' moeder juist is vermeld etc. etc. is een andere vraag.

U i t den aard der zaak kan de akte t e n aanzien daarvan niet hetzelfde volledig bewijs opleveren als ten aanzien van de eerstgemelde feiten.

H e t ambtelijk k a r a k t e r van den ambtenaar of van het hoofd helpt hier niet.

Niettemin is er voldoende grond de waarheid van die feiten aan te nemen — de bepalingen o m t r e n t de verplichting tot aangifte, den tijd waarbinnen die kan geschieden, etc. leveren even zoovele waarborgen in deze —, t o t tijd en wijle tegenbewijs is geleverd.

Wanneer dus een geboorteakte geproduceerd wordt, dan valt op den-geen tegen wien bewijs wordt geleverd de last om te bewijzen dat de daarin vermelde geboorte niet heeft plaats gehad of die geschied is op een ander tijdstip, een andere plaats, onder andere omstandigheden dan in die akte is vermeld. W o r d t zoodanig tegenbewijs niet geleverd dan wordt ook de inhoud der akte: voor waar gehouden en men kan dus zeggen dat ook ten aanzien van dat alles de akte volledig bewijs oplevert, echter behoudens tegenbewijs, welk tegenbewijs t e n aanzien der eerstgemelde feiten is uitgesloten.

H e t spreekt overigens van zelf dat de bewijskracht der akte van den burgerlijken stand volkomen wegvalt als de valschhcid daarvan wordt bewezen i. e. bewezen wordt dat do ambtenaar bij de relateering van feiten, die voor of door hem zouden zijn verricht gelogen heeft.

Geschiedt dit, dan wordt daardoor de geheele akte te niet gedaan. H e t is zeker onnoodig dit nog uitdrukkelijk te bepalen waar het reeds volgt uit artikel 72 van het Menadoreglement (1).

H e t derde lid van het artikel stemt overeen m e t het derde lid van artikel 20 ontwerp Staatscommissie.

O De wijziging in artikel 141 I. R. a a n g e b r a c h t bij S t a a t s b l a d 1900 no. 243, is nog niet uitgebreid tot artikel 72 Menado-reglement.

Do kracht dor bepaling is dat niet elke fout tegen don vorm van do akte van den burgerlijken stand begaan, de authenticiteit dier akten wegneemt.

A R T I K E L 42.

De bepaling van het eerste lid van dit artikel moest opgenomen wor-den om to voorkomen dat aan die afschrift-akten enkel de kracht van begin van bewijs in geschrifte zou worden toegekend. Vergeh arti-kel 1890 B. W., artiarti-kel 191 van het z. g. Menadoreglement enz. E r kan m. i. geen bezwaar zijn tegen deze bepaling waar in de feiten dat de oorspronkelijke akte ambtshalve aan den ambtenaar wordt opgezon-den, deze zeil' niet de overschrijving is belast en moot instaan voor de juistheid der copieering even zoovele waarborgen tegen misbruiken gelegen zijn. E r kan dan ook, meende ik, niets tegen zijn om, gelijk in de nu opgenomen bepaling is geschied, de bewijskracht der hierbe-doelde afschrift-akten geheel gelijk te stellen met die van de origineele.

Bestond oorspronkelijk het voornemen afzonderlijk in dit artikel nog de bewijskracht te regelen der kantteekeningen, bij nadere over-weging is daarvan afgezien; aan die kantteekeningen kan geen bewijs-kracht worden toegekend en de waarde daarvan is dan ook alleen gele-gen in het feit dat ze door haren inhoud de aandacht vestigele-gen op de daarin genoemde akten en bescheiden.

A R T I K E L 43.

Stemt overeen niet de bepaling van het derde lid van artikel 20 ontwerp Ned. Staatscommissie en met artikel 25 B. S. E.

A R T I K E L 44.

Ook dit artikel is ontleend aan het ontwerp der Staatscommissie ar-tikel 2 1 . Nieuw is alleen de toevoeging aan het eerste lid der woorden

„indien niet uitdrukkelijk ook andere bewijsmiddelen zijn toegelaten".

Ik had daarbij liet oog op artikel 5 der af stamm ingsordonnantie vol-gens hetwelk erkenning ook uit andere akten zal k u n n e n blijken.

De beteekenis van het artikel is meen ik duidelijk. Wanneer be-langhebbenden eenig feit willen bewijzen, tot constateering waarvan de akten van den burgerlijken stand uitsluitend bestemd zijn, een ge-boorte, een sterfgeval, een huwelijk, een e r k e n n i n g (behalve wanneer deze voor den bedienaar van den godsdienst is geschied) moeten zij een afschrift of uittreksel van den burgerlijken stand produeeeren.

Op andere wijze zullen zij dat bewijs niet kunnen of mogen leveren.

Blijkt dat er geen akte bestaat dan zal dus soms h e t bewijs onmoge-lijk zijn nl. daar waar juist alleen het opmaken der akte een feit deed ontstaan (bij erkenning, bij huwelijk bijv.). In andere gevallen zal men zijn toevlucht moeten nemen tot het vragen van aanvulling der registers op de wijze voorgeschreven in artikel 90 e. v. bijv. als een geboorte, een sterfgeval niet of niet tijdig is aangegeven.

Bestaat er wel een akte, maar is het om de een of andere reden onmo-gelijk die te produeeeren, dan eerst zal ander bewijs open staan „ t e n g e n o e g e d e s r e c h t e r s". I n sommige gevallen is een bijzon-der bewijsmiddel aangegeven nl. de akten van bekendheid die bij hu-welijk de geboorte- en overlijdensakten k u n n e n vervangen.

Waar dit niet het geval is, is men in de bewijslevering geheel vrij.

mits de rechter er genoegen mee neemt.

A F D E E L I N G 4.

Bij artikel 29 B. S. E. is de gewone inspectie der registers van den burgerlijken stand opgedragen aan bet Openbaar ministerie.

H e t behoeft geen betoog dat zoodanige opdracht aan den Inland-schen officier van J u s t i t i e niet kan worden gegeven. E r is slechts één a m b t e n a a r die daarvoor in de Minahassa geschikt is en opdracht dier inspectie aan den Landraadsvoorzitter was dus de aangewezen weg.

Natuurlijk had ook met deze inspectie de Officier van J u s t i t i e bij den E a a d van J u s t i t i e k u n n e n worden beast, m a a r dit zou medebrengen de verplichte opzending van alle registers en bijlagen n a a r Makasscr en het gevaar voor verlies of beschadiging dat daardoor zou ontstaan is t e groot.

De president van den L a n d r a a d onderzoekt dus de registers, ontdekt

hij overtredingen dan stelt hij daarvan het betrokken openbaar mi-nisterie in kennis door de opraaking en toezending van een proces-verbaal (artikel 50).

Onmiddellijke opzending der registers en bundels is niet noodig.

Vaak zal de inspecteur juist handelen wanneer hij zich een authentiek afschrift der akte, waarin eene overtreding werd begaan, doet afgeven en dit bij h e t proces-verbaal voegt.

Overigens is den rechter de bevoegdheid verleend de opzending van het betrekkelijk register of den betrekkelijken bundel te gelasten (artikel 51).

Met deze gerechtelijke inspectie mocht echter n. m. m. niet worden volstaan. Vooral in den eersten tijd zullen de a m b t e n a r e n en de nego-rijhoofden, misschien nog geheel onervaren en zeker niet volkomen bekend m e t de bepalingen der wet, een meer dagelijksch toezicht be-hoeven, vooral ook hulp, raad, voorlichting noodig hebben. De ter hoofdplaats Menado gevestigde Landraadsvoorzitter zal die niet altijd k u n n e n verleenen.

V a n d a a r de opdracht van het gewone toezicht aan. de Hoofden van plaatselijk bestuur.

Op den ijver en de toewijding dezer bestuursambtenaren mag zeker met vertrouwen een beroep worden gedaan om t o t stand te brengen dat de invoering der registers van den burgerlijken stand in de Mina-hassa geregeld en gemakkelijk geschiede.

HOOFDSTUK II.

A F D E E L I N G 1.

A R T I K E L 52.

Z e v en d e d a g. De termijn mag niet al te kort worden gesteld.

I n het oog moet worden gehouden dat dikwijls onder de I n l a n d e r s in de Minahassa het voorkomt dat de gcheele familie zich in de tuinen bevindt. H e t huis in de negorij is dan gesloten en men bewoont een

t u i n h u t j e , soms palen ver van de negorij. Alleen des Zondags of soms op den wekelijkschen passerdag komt men, of komen althans eenige familieleden in het dorp tijdelijk terug. H e t liefst zal men dus van zoodanige gelegenheid gebruik m a k e n om de aangifte te doen.

T w e e d e 1 i cl. Tot enkele negorijen behooren eenige kleine eilandjes, waarop weinige menschen wonen. Voor de zoodanigen zou de verplichting in het eerste lid opgelegd, te drukkend k u n n e n zijn.

E r kan m. i. geen bezwaar zijn die lieden alleen te binden aan den termijn bepaald in artikel (il.

Onder de bewoordingen van dit lid valt ook het geval, genoemd in artikel 52 B. S. E., zoodat een afzonderlijk artikel van dien inhoud hier niet meer noodig is.

H e t gevolg van het niet doen van aangifte binnen den hier gestelden termijn is dat boete kan worden opgelegd. H i t artikel ül blijkt dat men echter de aangifte nog gedurende zekeren tijd geldig doen kan.

A E T I K E L 53.

Stemt overeen met artikel 39 B. S. l'], terwijl tevens artikel 31 van het ontwerp Ie boek B. W. der Ned. Staatscommissie is geraadpleegd.

H e t is m. i. onnoodig uitdrukkelijk te bepalen dat de moeder tot aangifte bevoegd is; dat volgt reeds uit de woorden van bet artikel.

A E T I K E L 54.

U i t artikelen 56 en 57 blijkt dat het negorijhoofd geerie aangifte zal mogen opmaken die tot gecompliceerde akten zon aanleiding geven.

A R T I K E L 55.

S t e m t overeen met artikel 34 ontwerp B. W. der NTed. Staatscom-missie. Deze Staatscommissie motiveert de bepaling van het 5'' num-mer van het artikel aldus:

„ H e t n u t van h e t voorgestelde 5e n u m m e r van dit artikel valt in bet oog als men nagaat welke feitelijke bezwaren het opsporen eener

filia-tie somtijds oplevert. Bevat de geboorteakte de noodige gegevens be-treffende het huwelijk der ouders, en bevat die huwelijksakte wederom zoo mogelijk de gegevens o m t r e n t de bloedverwanten in opgaande linie der ouders, dan is het bewijs der wettige afstamming u i t zeker

filia-tie somtijds oplevert. Bevat de geboorteakte de noodige gegevens be-treffende het huwelijk der ouders, en bevat die huwelijksakte wederom zoo mogelijk de gegevens o m t r e n t de bloedverwanten in opgaande linie der ouders, dan is het bewijs der wettige afstamming u i t zeker

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 150-177)