• No results found

NAQUET echtscheiding weder ingevoerd doch alleen op grond van over- over-spel, (waarbij als, grond tot echtscheiding opleverend, overspel van den

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 88-120)

man alleen wordt beschouwd het houden van een bijzit in de echtelijke

woning) voorts veroordeeling t o t een onteerend vonnis en grove mis-handeling 'of beleediging etc. ( e x c e s , s é v i c e s o u i n j u r e s g r a v e s ) . Art. 233 der C. C , hetwelk echtscheiding mogelijk ver-klaarde op grond van „le consentement mutuel et persévérant des époux", bleef afgeschaft.

Ongeveer op hetzelfde s t a n d p u n t als het Fransche recht staat het nieuwe Duitsche wetboek van 1896. Niettemin is oen ruimere opvat-ting in dit wetboek gehuldigd. I n geval van kwaadwillige verlaopvat-ting kan echtscheiding reeds na één jaar gevorderd worden; krankzinnig-heid, als die drie jaar geduurd heeft, kans op herstel is uitgesloten en ze van dien aard is dat alle geestelijke gemeenschap tusschen de echt-genooten moet worden onmogelijk geacht, is als reden van echtschei-ding ingevoerd; terwijl op één lijn m e t grove mishandeling gesteld is dat een der echtgenooten do.or ernstige verwaarioozing der door den echt opgelegde verplichtingen of door eerloos of onzedelijk gedrag de verhouding tusschen de echtgenooten zoo slecht heeft gemaakt dat eene verdere vreedzame samenleving onmogelijk geacht moet worden.

Dit stelsel is in hoofdzaak ook gevolgd in het ontwerp loi wijziging v a n . h e t Ie' boek B. W. van de ^STederlandsche Staatscommissie. Vol-gens artikel 230 toch van dit ontwerp is echtscheiding mogelijk op grond v a n :

Ie. overspel;

2°. onnatuurlijke o n t u c h t ;

3e. weigering van samenwoning (kwaadwillige verlating) gevolgd door een verwijdering der echtgenooten van tenminste drie j a r e n ; 4('. onherroepelijke veroordeeling tot eene vrijheidsstraf van 4 jaar of

l a n g e r ;

5e. aanslag op het leven of zware mishandeling, opzettelijk gepleegd, bevorderd of u i t g e l o k t ;

O'', gedurige slechte bejegening;

7°. gewoonte van dronkenschap of ander liederlijk gedrag.

Naar het mij voorkomt kan de laatstbedoelde voorgestelde regeling-in hoofdzaak voor de Mregeling-inahassa worden gevolgd. Alle opgenoemde feitelijkheden maken op den d u u r eene vreedzame samenleving der echtgenooten onmogelijk.

De een ige zeer groote uitbreiding die bovendien nog, naar het mij voorkomt, ecne wettelijke regeling der echtscheiding voor de Mirxa-hassa zal beliooren te ondergaan, vergeleken bij die nog geldende in eenige andere wetgeving is deze, dat echtscheiding ook mogelijk moet worden gemaakt op grond van het gemeenschappelijk verzoek der eeht-genooten.

Zeker is dit in strijd m e t het ontwerp der ordonnantie „ t o t nadere regeling van den toestand der Inlandsche Christenen in Neder-Landsch-Indië op privaatrechtelijk gebied" door de Staatscommissie tot herziening van de Indische wetgeving op privaatrechtelijk gebied vervaardigd.

I n artikel 1 toch van dat ontwerp is onder meer bepaald dat de instellingen en gebruiken, welke gelden ter plaatse waar de Inlandsche Christen gevestigd is, voor zoover zij daar door de Inlandsche Chris-t e n e n worden erkend en opgevolgd, zullen blijven gehandhaafd miChris-ts ze geen inbreuk maken o. a. op het bepaalde in art. 208 van het Burger-lijk Wetboek, l u i d e n d e : „Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben''.

Toelichting achtte die Staatscommissie o m t r e n t dit ontworpen voor-schrift onnoodig en het mag dus vermoed worden dat zij zich nog stelde op h e t s t a n d p u n t van den Nederlandschen wetgever van 1838 die, zooals OPZOOMER t e r e c h t zegt, ofschoon hij „ t r o t s godsdienstige bezwaren van velen de echtscheiding heeft toegestaan, toch zoo wei-nig m e t haar ingenomen is, dat hij haar eer bemoeilijkt dan bevor-d e r t " (]).

N i e t t e m i n is dit een s t a n d p u n t hetwelk althans voor de Minahassa niet mag worden ingenomen. Voor eene Inlandsche maatschappij bovenal geldt zeer bepaald deze regel dat al, wat de echtscheiding belemmert, het overspel bevordert en in de Minahassa geldt dit zeer zeker.

I n mijne verhandeling over het huwelijk in de Minahassa is uiteen-gezet op hoe eenvoudige wijze vroeger, gelijk t h a n s nog bij de heide-nen, echtscheiding kon plaats vinden: de wil van ieder der

eehtgenoo-(') H e t Burgerlijk W e t b o e k v e r k l a a r d I I p. 49.

t e n was daartoe in den grond der zaak voldoende. N u zoude het onjuist zijn te onderstellen dat het Christendom de bevolking reeds zoover vooruitgebracht zou hebben dat zij het onbehoorlijke en onge-oorloofde van die oude adat zou inzien. Dit is geenszins het geval.

En te meer klemt dat waar lang niet altijd bij het sluiten van het huwelijk de volkomen vrije wil der a. s. eehtgcnooten praevaleert.

Tal van huwelijken komen t o t stand eenvoudig door den wil der ouders; de jongelieden* vooral liet meisje volgen uit gehoorzaamheid, maar zonder liefde te voelen voor den hun opgedrongen echtgenoot.

Ben dergelijk huwelijk — indien het blijkt dat de liefde, die van te voren bestaan moest, niet komt na het huwelijk — met geweld te wil-len in stand houden zou naar het mij voorkomt onzedelijk zijn.

Hierbij komt nog dat voor Inlanders ook andere redenen, dan bij Europeanen bekend zijn, de eehtgenooten er toe k u n n e n brengen, op-heffing van hun huwelijk wensehelijk te achten. Ik noem één reden, maar die in vele gevallen de ware grond is van verzoeken tot echtschei-ding, nl. kinderloosheid van het huwelijk. Wordt in een huwelijk na een paar jaar geen kind geboren, dan is dat een zeker teeken voor de eehtgenooten dat zij niet bij elkaar behooren en beiden verlangen naar de ontbinding er van.

Wordt voor zulke gevallen als beide eehtgenooten te zamen het vra-gen geen echtscheiding toegestaan, dan is het niet enkel waarschijn-lijk, maar ontwijfelbaar zeker dat de eehtgenooten zonder rechterlijke machtiging zullen doen wat ze hoopten daarmede te kunnen doen en ieder een anderen echtgenoot zal nemen m e t wien hij of zij een ge-lukkiger en meer vruchtbare samenleving mogelijk acht.

De Alfoersche maatschappij is nog niet rijp, gelijk de Europeesche misschien zelfs nog nooit rijp gevonden is om de waarde van den '' huwelijksband zoo hoog te achten dat echtelieden het huwelijk zullen / wenschen te handhaven, ook al is naar h u n oordeel h u n ongeluk

daar-van als gevolg te wachten.

V a n d a a r dan ook dat, althans in de laatste jaren, de Landraad te Menado, hier ongetwijfeld staande op den zuiveren basis der adat, her-haaldelijk verzoeken t o t echtscheiding op grond van een gemeenschap-pelijk verzoek van partijen heeft toegewezen.

E D is ben slotte de strijd, vim dit hier verdedigd stelsel m e t liet actueel volgens Europeesch recht geldende wel zoo groot? Virtueel laat ook het B. W. echtscheiding op grond van den overeenstemmen-de]! wil der partijen toe, door scheiding van tafel en bed mogelijk te maken die na 5 jaar tot ontbinding van het huwelijk leiden kan en meestal leidt. H e t eenige voordeel dat hierin gelegen kan zijn, is dat in dien tijd van o jaar de mogelijkheid van verzoening bestaat, maar dat dikwijls een dergelijke verzoening is t o t stand gekomen, acht ik aan twijfel onderhevig.

E n ik behoef hier niet te wijzen op den vicieuseu toestand, die ons geldend echtscheidingsrecht heeft in het leven geroepen, een toestand waarin vaak de rechter willens en wetens m e t partijen medewerkt om, in strijd m e t bedoeling en letter der wet, art. 208 B. W. te overtreden, om duidelijk te maken dat ons geldend recht zeker voor de Minahassa niet der navolging waardig is.

Als grond voor echtscheiding is krankzinnigheid niet opgenomen in overeenstemming m e t het ontwerp der Staatscommissie. Voldoende a r g u m e n t schijnt h e t mij dat zooals die Staatscommissie mededeelt oiigeiieeslijkheid der krankzinnigheid bijna nooit te voorspellen is en andere dan bepaald ongeneeslijke krankzinnigheid op moreele gronden niet in a a n m e r k i n g mag komen.

Behalve echtscheiding werd geoordeeld dat ook de mogelijkheid t o t scheiding van tafel en bed moest gegeven worden, t o t nog toe in de Minahassa onbekend. Sedert do Roonisehe kerk zich in de Minahassa heeft gevestigd, moet m e t de bezwaren, die zeker de aanhangers dier kerk tegen echtscheiding koesteren rekening worden gehouden. H e t kwam echter niet gewenscht voor een zeer langen termijn te stellen tusschen die scheiding van tafel en bed en de als gevolg daarvan te verkrijgen ontbinding van h e t huwelijk, daar, dat springt in h e t oog, een langdurige termijn het bedrijven van overspel in de hand zoude werken.

Om dezelfde redenen was het noodig in dat geval ontbinding van het huwelijk mogelijk te m a k e n ook al wordt die slechts door een der echtgenooten gewenscht,

De procedure is zoo eenvoudig mogelijk geregeld en er naar ge-streefd in wetartikelen weer te geven hetgeen actueel reeds geldt in de praktijk bij den Landraad. Meerdere formaliteiten te eischen, ver-plichte comparities van partijen, verplicht lange termijnen, machti-gingen voor het instellen van vorderingen, is af te keuren en helpen het doel voorbij te streven.

Aleer resultaat dan van zoodanige belemmerende bepalingen is te verwachten van het plichtsgevoel van den Landraadsvoorzitter. Bij de regeling, die t h a n s is voorgesteld, zal deze rechterlijke ambtenaar begrijpen dat aan h e m t e n plicht is gesteld tegen onberaden stappen t o t echtscheiding te waken en zoo eenigszïns mogelijk verzoening t o t stand te b r e n g e n ; de ontworpen artikelen geven hem voldoende gele-genheid aan die verplichting te voldoen en meer is niet noodig.

Wijdt ons geldend recht vele artikelen aan de voorloopige voorzie-ningen die vóór het instellen van een eisch t o t echtscheiding k u n n e n worden getroffen, voor de Minahassa bestaat aan zoodanige voorschrif-t e n geen de minsvoorschrif-te behoefvoorschrif-te. Men redvoorschrif-t zich zelf voorschrif-t h a n s en zal zich ook verder redden. Eene vrouw, die een eisch tot echtscheiding wil instel-len, heeft steeds reeds te voren de echtelijke woning verlaten en een toevlucht gezocht bij hare familie, al dan niet met hare kinderen, en geen man die er aan denken zal haar daarin te weerstreven.

O m t r e n t de afzonderlijke artikelen valt nog slechts het volgende op te merken.

A E T I K E L 51.

Bij de redactie hiervan, wat de letters a—d betreft, is hoofdzakelijk art. 230 van het ontwerp der Staatscommissie gevolgd; wat sub e be-treft meer het Duitsche B. W. Onnatuurlijke ontucht behoefde voor-alsnog niet als grond van echtscheiding te worden vermeld.

A R T I K E L 52.

Dit artikel komt overeen met art. 210 B. W. en art. 279 van het

ontwerp der Stsc. Tegenbewijs tegen een in kracht van gewijsde ge-gaan strafvonnis is dus niet toegelaten. „ H e t is — gelijk de Stsc.

zegt — in liet belang van de rust en de eer der huisgezinnen dat, schandalen, die liet intiem leven der echtgenooten raken, na door den strafrechter bewezen te zijn verklaard, niet op nieuw door den burger-lijken rechter worden onderzocht".

Bene bijzondere procedure voor het echtscheidingsgeding voor te schrijven voor het geval van overspel scheen mij echter, evenmin als dei- S t s c , noch noodig, noch gerechtvaardigd. De gelegenheid om zich te verdedigen moet den gedaagde gelaten worden. „Als verdediging /al hij (de gedaagde) wel niet k u n n e n aanvoeren dat hij ten onrechte veroordeeld is, maar hij zal er zich misschien op kunnen beroepen, dat het strafvonnis nog geen kracht van gewijsde heeft, of dat h ij de ver-oordeelde niet is Voorts zal hij soms feiten k u n n e n aanvoe-ren die de vordering hebben doen vervallen". Vooral echter is het in zijn belang gehoord te worden o m t r e n t de beschikkingen door den rechter op grond van artikel 70 te nemen.

A E T I K E L 53.

De term „weigering van samenwoning" als meer omvattend dan die van „kwaadwillige verlating" is ontleend aan het onlw. dei- Ned. S t s c , eveneens de omschrijving daarvan.

De tijd die sedert de weigering tot samenwoning moet verloopen alvorens echtscheiding kan worden gevraagd is zeer kort gesteld.

Werd die langer gemaakt, dan zou het te vreezen zijn dal de echtgenoo-ten lichter zouden overgaan t o t het sluiechtgenoo-ten eener onwettige verbinechtgenoo-tenis.

A E T I K E L 54.

Niet geringe moeilijkheid levert tegenwoordig bij de gedingen in zaken van echtscheiding op grond van kwaadwillige verlating de vraag op, welke woning gedurende den eersten tijd na het huwelijk als echte-lijke woning moet worden beschouwd. Lang niet altijd, ja zelfs niet in den regel richten do echtgenooten al dadelijk een eigen woning i n ;

vooral bij den minderen man is dat niet het geval en ziet men meestal dat of de vrouw i n t r e k t bij de ouders van dvn man of ook wel en dan als overblijfsel van de oude gewoonte, voor bet geval geen of onvol-doende bruidschat door de ouders van den bruidegom gegeven werd, dat de jonggehuwde man gedurende het eerste huwelijksjaar bij zijne schoonouders intrekt en voor lieu werk verricht.

Ter zitting wordt vaak getracht te o n t k e n n e n dat het een of het ander bet geval is en door geen van beide partijen volkomen openhar-tig medegedeeld hoe het in het te beslissen geval is geregeld en het is.

dan zeer bezwaarlijk de waarheid te weten te komen. Aan die moei-lijkheid wil dit artikel door het scheppen van een vermoeden trachten tegemoet te k o m e n ; (vergelijk h i e r o m t r e n t mijne inleiding over „het huwelijk in d Minahassa" p. CO e. v.).

A R T I K E L 55.

I n art. 21(i IS. W. wordt bepaald dat de vordering t o t echtscheiding vervalt door de verzoening der echtgenooten; art. 233 van het ontwerp der Staatscommissie laat die vordering vervallen door verloop van zes maanden, omdat dit het vermoeden van een plaats gehad hebbende verzoening doet geboren worden. V e r d i e n t dit laatste stelsel onge-twijfeld de voorkeur daar het immers den rechter rekening doet hou-den met waarneembare feiten en niet m e t eenc moeilijk te bewijzen omstandigheid van verzoening, te verdedigen is het niet aan zoodanig tijdsverloop eene zoo absolute k r a c h t toe te kennen als in laatstbedoeld ontwerp geschiedt. De mogelijkheid bestaat immers dat tal van rede-nen de instelling der vordering k u n n e n hebben verhinderd zonder dat nog noodzakelijk aan verzoening behoeft te worden gedacht.

Daarom werd de bepaling van het B. W. overgenomen m e t de bijvoe-ging dat het enkel verloop van d r i e maanden (zeker overvoldoende) door den rechter als volledig bewijs der verzoening k a n worden aan-genomen. Blijkt den rechter of vermoedt deze zelfs dat er oorzaken zijn geweest die de instelling der vordering verhinderden, dan is hij geenszins verplicht aan het tijdsverloop de beteekenins van bewijs van verzoening te hechten. Aan den anderen k a n t wordt eene afwijzing

der vordering steeds voldoende door het vermelden van het verloopen van den termijn van drie maanden gemotiveerd.

A R T I K E L E N 56 KN 57.

Getracht is naar eene eenvoudiger redactie van hetzelfde beginsel hetwelk m e t andere woorden is neergelegd in artikelen 218 en 219 B. W. en art. 232 van het ontwerp der Staatscommissie waarbij mede een kortere termijn als daar werd aangenomen, gekozen is.

Bij het redigeeren dezer artikelen is bijzonder rekening gehouden m e t de behoeften der Alfoersche maatschappij in de Minahassa.

A R T I K E L 58.

Boven werd reeds betoogd waarom echtscheiding op gemeenschappe-lijk verzoek behoort te worden toegelaten. De eerste alinea vereischt dan ook geene nadere toelichting; alleen moet worden opgemerkt dat, gelijk uit h e t bezigen van het woord „k a n'', blijkt, de rechter ook zelfs in dit geval niet v e r p l i c h t is de echtscheiding uit te spreken en dus bijv. dit niet doen zal als naar 't hem voorkomt herstel van eene gelukkige samenleving van partijen mogelijk is.

O m t r e n t de tweede alinea kan enkel worden opgemerkt dat de Land-raad op de tusschen de echtgenooten te maken bepalingen invloed be-hoort uit te oefenen. Worden die bepalingen ter zitting gemaakt, n a t u u r l i j k zal do L a n d r a a d zorg dragen de onderhandelingen van par-tijen d a a r o m t r e n t te leiden, om slechts die bedingen te verkrijgen welke inderdaad in het belang van heide partijen en h u n n e kinderen k u n n e n strekken. Zijn de bepalingen reeds te voren vastgesteld, ze zijn daardoor nog niet van kracht geworden en de L a n d r a a d kan dus, des noodig oordeelende, partijen nog t r a c h t e n te bewegen de bepalin-gen te wijzibepalin-gen, terwijl bovendien de Landraad bevoegd is zijne goed-keuring aan de gemaakte bepalingen te ontzeggen.

Voor dat geval geldt artikel 71, 2° lid.

A F D E E L I N G 3.

A R T I K E L E N 59—65.

Gelijk reeds werd betoogd, m a a k t de omstandigheid dat een deel der Inlandsche bevolking t h a n s t o t de Eoomsche kerk behoort, invoering der scheiding van tafel en bed noodzakelijk. Buiten deze overweging bestaat er echter geeiie andere die voor invoering hiervan pleit.

E r is dan ook geen reden de keuze van dit middel aan te moedigen door de bevoegdheid om deze halve scheiding te vragen ruimer te ma-ken dan die om echtscheiding te vorderen; welke laatste trouwens ruim genoeg zijn.

V a n d a a r dat alle bepalingen, voor echtscheiding gemaakt, op schei-ding van tafel en bed van toepassing verklaard zijn.

Daar het bestaan van scheiding van tafel en bed bijna noodzakelijk het plegen van overspel tengevolge zal hebben, moet voorts de termijn die moet verloopen om ontbinding van het huwelijk te k u n n e n vorde-ren, kort worden gesteld en mag die een jaar niet te boven gaan. Wel-licht zoude zelfs een kortere termijn aanbeveling verdienen.

De hier neergeschreven meening over de scheiding van tafel en bed leidde ook tot opneming van het ontworpen artikel 63, in beginsel ontleend aan § 1575 van het Duitsche Burgerlijk Wetboek.

De bedoeling is dat de L a n d r a a d , indien toch hoogstwaarschijnlijk geen verzoening tussehen de echtgenootcn zal k u n n e n t o t stand komen, bijv. omdat kennelijk een der echtgenooten zijne of bare genegenheid reeds elders geplaatst heeft en gcene bijzondere redenen, als bijv. de aanwezigheid van kinderen, het gewenscht maken toch nog h e t t o t stand brengen van verzoening te beproeven, m a a r dadelijk echtschei-ding' uit te spreken.

A R T I K E L 65.

I s overgenomen uit art. 280, Ie lid van het ontwerp der Staatscom-missie. H e t herleven van het huwelijk m e t al zijne gevolgen is dus niet van ecnige inschrijving of publicatie afhankelijk. Ook de ge-meenschap, voor zoover die bestaan heeft, herleeft onmiddellijk.

A F D E E L I N G 4.

De nu volgende artikelen behooren eigenlijk thuis in het reglement op het rechtswezen (Staatsblad 1882 IT 27). Waar echter deze ordon-nantie eene speciale wet op het huwelijk wil zijn, is er geen bezwaar ook bepalingen van zuiver formeelreebterlijken aard hierin op te nemen. Te minder is daartegen bezwaar nu ook in het ontwerp B. W.

der Nederlandsche Staatscommissie de bepalingen zijn opgenomen, t h a n s , ook in Indie, in de wetgeving op de Burgerlijke rechtsvordering voorkomende.

A R T I K E L 66.

Gelijk reeds gezegd werd, is er n a a r gestreefd de bijzondere formali-teiten, hoezeer die niet ontbreken mogen, zoo gering mogelijk, de daar-op b e t r e k k i n g hebbende bepalingen zoo eenvoudig mogelijk te maken en in het algemeen in wetsartikelen neer te leggen wat in de praktijk bij den L a n d r a a d te Menado reeds geldt.

A B T I K E L 67.

Den President is dus niet de verplichting opgelegd den eischer vooraf te hooren, enkel de bevoegdheid daartoe toegekend. Men zal dus van die bevoegdheid gebruik maken als de eischer dicht bij Menado of bij de woonplaats van een magistraat woont dan wel al dadelijk blijkt dat er kans op verzoening bestaat.

A B T I K E L 68.

H e t is in het belang van partijen dat, als ze niet dringend noodig is, eene verschijning voor den L a n d r a a d worde onnoodig gemaakt. De ondervinding leert toch dat de eehtgenooten, eenmaal t e r zitting ver-schenen, moeilijk nog t o t verzoening zijn te bewegen.

De bepaling van dit artikel moet dus door den Landraadsvoorzitter als een gebod worden opgevat om uitdrukkelijk na te gaan of er, voor

zoover uit de schrifturen van partijen blijkt, kennelijk kans op ver-zoening bestaat.

Is daarop ook maar eenige kans, dan mag hij geen middel onbe-proefd laten om de zaak te beëindigen vóór nog eene zitting is bepaald.

Intusscben spreekt het vanzelf dat de President van deze bevoegd-heid geen gebruik behoeft te maken als daartegen gewichtige bezwa-ren bestaan bijv. als de woonplaats der echtgenooten zóóver van de zijne of van die van den magistraat gelegen is dat de kosten en h e t tijdverlies, van eene oproeping het gevolg, niet door de kleine kans op verzoening worden opgewogen.

A R T I K E L 69.

Ts do Landraad reeds op grond van bet bepaalde in artikel 63 1° lid van het z. g. Menado-reglement verplicht pogingen t o t schikking aan te wenden, bij dit artikel is dien rechter bovendien de bevoegdheid toegekend de behandeling der zaak te schorsen, indien die schorsing naar zijn oordeel kan helpen eene verzoening t o t stand te brengen.

Dit noodig oordeelendc kan voorts de Landraad daartoe de hulp van andere personen inroepen, familieleden of hoofden en kerkelijke dienaren.

ARTIKELEN 70—72.

H e t voor de Inlandsehe rechtspraak afkeurenswaardige beginsel (*) van lijdelijkheid des rechters, volgens hetwelk hij niets anders of

H e t voor de Inlandsehe rechtspraak afkeurenswaardige beginsel (*) van lijdelijkheid des rechters, volgens hetwelk hij niets anders of

In document INLANDSCHE BEVOLKING (pagina 88-120)