• No results found

‘Een zorgelijke ontwikkeling vind ik de roep om alles rond een zedenzaak meteen open te gooien. Ik begrijp de maatschappelijke onrust, vooral als het gaat over mogelijk seksueel misbruik van kinderen, jongeren en verstandelijk beperkte mensen, maar het begrip daarvoor moet volgens mij niet zover gaan dat ou-ders, werkgevers, opleidingen en de media meteen al geïnformeerd worden over een verdenking. Dan krijg je schandpaalachtige toestanden waarbij iemand al aan de paal wordt genageld voordat er een rechter aan te pas is gekomen. Zeker in zedenzaken moet je voorzichtig zijn, want als de smet van verdenking eenmaal aan je hangt, krijg je die er niet meer af. Ook niet door vrijspraak. Ik vind dus dat we er aan vast moeten houden dat eerst de rechter zich uitspreekt en dat daarna maatschappelijke

Richard A. Korver

organisaties geïnformeerd worden. En misschien kan een tussenweg gevonden worden tussen openheid en rechtsbescherming.’

Mensenhandel

‘In de opsporing en vervolging van mensenhandelaars zit wel beweging in de zin van verbetering.

In sommige zaken wordt nu ook zonder aangifte van een of meer slachtoffers het onderzoek ambtshalve al gestart en probeert men daarna alsnog aangiften te krijgen.

Tegelijkertijd zie je dat juist in mensenhandelzaken Justitie allerlei dingen doet waardoor zaken kapot gaan.

Zijn ze zogenaamd aan het experimenteren. Maar je hoeft helemaal niet te experimenteren, je moet alleen creatiever zijn in de manieren waarop je probeert vast te stellen of er sprake is van mensenhandel of niet. Je kunt bijvoorbeeld - met toestemming - in het kamertje van een prostituee een microfoontje ophangen. Als daaruit blijkt dat er elke dag een meneer binnenkomt en haar

geld afpakt, dan heb je je bewijs. En zo kan ik nog wel een paar opsporingsmethoden verzinnen die gewoon legaal zijn en waarmee je resultaat boekt.’

Aangiften

‘Ik denk dat de aangiftebereidheid, zeker in mensen-handelzaken, is afgenomen, en dat deze ontwikkeling nog wel even doorgaat. Want er zijn nog steeds geen goede beschermingsprogramma’s voor die meiden. Ik heb een slachtoffer van mensenhandel bijgestaan die bij de rechter moest komen om als getuige een ver-klaring af te leggen. Dat wilde ze niet, maar ze moest, en is toen in een gepantserde auto naar de rechtbank gebracht. Vier mannen eromheen met mitrailleurs. De rechtbank in, de rechtbank weer uit. Nu zijn we in de fase van hoger beroep, en moet ze gewoon op eigen houtje naar de zitting komen. Geen bescherming, niets.

Dat krijg ik niet uitgelegd aan zo’n meisje. Die vertelt dat – terecht - ook weer rond. Dat draagt niet bij aan de aangiftebereidheid.

De aangiftebereidheid van ouders tegen seksueel misbruik van hun kind neemt ook sterk af, denk ik, door slechte ervaringen bij de politie. Die zegt doorgaans niets te kunnen met signalen en uitspraken van heel jonge kinderen en stuurt de ouders weg. De politie doet dus niet het normale opsporingswerk. Je komt dit nu weer tegen in de Amsterdamse zedenzaak, het is ge-beurd in de zaak Benno L, maar het gebeurt zo al jaren, overal in het land. Terwijl je best het een en ander kunt doen. Het strafblad lichten van de beschuldigde. Hem ontbieden op het bureau. De tegenwerping is dan altijd dat iemand toch altijd ontkent. Maar je ziet nu in de zaak Robert M. dat dit niet altijd het geval is. Die man

is aangehouden en kennelijk direct gaan praten. Dus ja, ik vind dat op elke melding het gewone recherchewerk moet volgen. En ik hoop dat we er als samenleving in slagen om de politie te motiveren om ook in dat soort zaken hun gewone opsporingswerk te doen.’

Specialisatie

‘Er is nog altijd te weinig expertise en specialisatie bin-nen het OM, vind ik. Er is nu wel binbin-nen ieder arrondis-sement een zedenaanspreekofficier – op zich een goede ontwikkeling - maar dat is niet persé de officier die de zaak ook vervolgt. Ik hoop, verwacht ook, dat dit beter wordt en dat zedenzaken van begin tot eind gedaan gaan worden door specialisten. Maar er zijn niet zoveel officieren die zich willen specialiseren, want dat is niet zo goed voor hun carrière. Toch zijn er wel al een paar die zichzelf geschoold hebben in zedenzaken. Daar zou-den er meer van moeten komen.’

2015?

‘Ik verwacht dat er zich nog herhaaldelijk groepsver-krachtingszaken zullen voordoen waarvan een deel uitdraait op vrijspraak. Ik hoop dat er meer en beter gerechercheerd gaat worden door de politie. Juist ook in

‘moeilijke’ zedenzaken. Dit als effect van de Amsterdam-se zedenzaak waarin meerdere signalen genegeerd zijn, naar thans lijkt ten onrechte. Een soort Savannah-effect.

Ik denk ook dat de kwestie rond de Katholieke Kerk bijdraagt aan een verhoogd besef bij de overheid en instituties dat men wat moet doen als men kennis heeft van seksueel misbruik. Want nu weten we dat zowel de kerk als de overheid decennia lang niet hebben ingegrepen. In 2015 zullen ook de meeste instituten wel

protocollen hebben voor seksueel misbruiksituaties. En bij maatschappelijke organisaties die met kinderen wer-ken - scholen, jeugdclubs, kinderopvang - zal zeker het besef toegenomen zijn van de gevaren. Meer preventie in 2015 dus. Eigenlijk verwacht ik eerst nog meer accent op repressie en dan meer accent op preventie, waaron-der seksuele opvoeding. Althans, dat hoop ik.’

Opsporing en vervolging:

onderzoek en beleid

10.1 Nieuwe instrumenten voor sporenonderzoek inzake verkrachting

Om de betrouwbaarheid van DNA-tests bij een zedendelict te vergroten, ontwikkelde de Technische Universi-teit Delft de Traceward.

In het geval van een zedendelict kan de plaats waar DNA-materiaal van de dader gevonden wordt, een door-slaggevend bewijs zijn van aanranding of het veel zwaardere misdrijf verkrachting. Het fysieke onderscheid tussen verkrachting en aanranding is is of er wel of niet penetratie heeft plaatsgevonden. Als er DNA-mate-riaal op de schaamlippen van het slachtoffer wordt gevonden, maar niet in de vagina, dan suggereert dit dat er een aanranding heeft plaatsgevonden, maar geen verkrachting. Als er DNA-materiaal in de vagina wordt gevonden, dan suggereert dit dat er penetratie, en dus verkrachting, heeft plaatsgevonden.

In het onderzoek naar sporen van een verkrachting wordt met een wab (een soort lang wattenstaafje) een uitstrijkje uit de vagina genomen. De swab kan via een speculum ingebracht worden of ‘blind’ tussen de ge-spreide schaamlippen door de vagina in gebracht. De laatstgenoemde methode is de geadviseerde methode die een meer zuivere monsterafname zou moeten garanderen. Maar er zijn genoeg experts die twijfels heb-ben over de betrouwbaarheid van deze methode. Daarom heeft de Technische Universiteit Delft, afdeling BioMechanical Engineering, in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut de betrouwbaarheid van de huidige bemonsteringmethoden onderzocht in een laboratoriumsetting. Hieruit kwam naar voren dat de huidige methoden zeer onbetrouwbaar zijn en een hoog risico op vals-positieve metingen geven. Hierdoor kan heel gemakkelijk onterecht de conclusie worden getrokken dat er DNA van een verdachte in de vagina van het slachtoffer aanwezig was, terwijl dit bijvoorbeeld alleen tussen de schaamlippen aanwezig was.

Om hiervoor een oplossing te bieden, is de TraceWard ontwikkeld. De TraceWard voorkomt dat sporen worden meegesleept vanaf de schaamlippen de vagina in en voorkomt dat sporen vanuit de vagina worden vervuild door contact met de schaamlippen bij het terughalen van de swab. Een betrouwbaarder manier van bewijs verzamelen bouwt mee aan een weloverwogen en op juiste informatie gebaseerde rechtspraak.

Een nieuw, aangepast ontwerp van de TraceWard is ook geschikt voor het nemen van rectale monsters.

10

Rectale bemonstering gebeurt nu ook nog met een swab en is hoogstwaarschijnlijk net zo onbetrouwbaar als wanneer dit bij de vagina wordt gedaan. Verder onderzoek moet uitwijzen of dit inderdaad het geval is en of de TraceWard dit kan voorkomen bij rectale bemonstering.

Bron: mondelinge communicatie met Arjo Loeve van de TU Delft op 18 oktober 2010.

10.2 Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken

1

De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) heeft als taak om in een vroeg stadium aangif-ten van seksueel misbruik te beoordelen. Opdrachtgevers zijn officieren van justitie die beslissingen moeaangif-ten nemen over eventuele vervolging van een beschuldigde.

De Expertisegroep bestaat uit vier groepen deskundigen: klinisch psychologen en orthopedagogen, cognitief psy-chologen en rechtspsypsy-chologen, zedenrechercheurs en gedragskundigen van het Korps landelijke politiediensten.

Daarnaast is er een forensisch arts die wordt geraadpleegd voor het interpreteren van letsels en medische afwij-kingen die aan seksueel misbruik zouden kunnen worden toegeschreven. Consultatie van de LEBZ is verplicht bij aangiftes die aspecten vertonen van ‘hervonden herinneringen’, herinneringen aan seksueel misbruik voor de derde verjaardag of ritueel misbruik. Daarnaast kán de Expertisegroep worden benaderd in andere zaken (facul-tatieve consultatie). Het advies van de Expertisegroep aan de officier van justitie is niet bindend.

Werkwijze

Na een consultatieverzoek wordt door de coördi-nator van de LEBZ een groep van vier deskundigen samengesteld, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken van de zaak, de samenstelling van de groep en de beschikbaarheid van deskundi-gen op korte termijn. Als er twijfel bestaat over de

1 Niet te verwarren met de Landelijke Expertgroep Zeden.

geloofwaardigheid van een zedenmisdrijf, worden vaak nog een of meer deskundigen benaderd om een oordeel te geven.

De Expertisegroep adviseert de officier van justitie over te nemen beslissingen in het verdere onderzoek. Zij geeft daarbij steevast antwoord op de volgende twee vragen:

Bevat het dossier voldoende informatie voor een beoordeling door de Expertisegroep (en zo nee, heeft het

zin om nader onderzoek te verrichten)?

Wordt de aangifte ondersteund door voldoende aanwijzingen, feiten?

Op basis hiervan geeft zij de officier van justitie een van de volgende drie adviezen:

stoppen met het onderzoek

nader onderzoek instellen

beschuldigde (verder) vervolgen.