• No results found

De redenen voor leerkrachten om aandacht te besteden aan relationele en seksuele vorming zijn heel divers.

Leerkrachten vinden het onderwerp zelf belangrijk en vinden het ook goed passen bij de ontwikkeling van de leerlingen. Ook vragen van ouders, directie, GGD’en

of het schoolbeleid spelen een rol. Leerkrachten en directie hadden meer negatieve reacties verwacht van ouders. Deze zijn echter uitgebleven. Leer-krachten vermoeden dat sommige ouders blij zijn dat relationele en seksuele vorming aan bod komt op school en zij het onderwerp niet zelf ter sprake hoeven te brengen.

8.5 Preventie gericht op jongeren met een islamitische achtergrond

Samenvatting van de preventiemethodiek ‘Peer education: preventie seksueel geweld bij nieuwe Nederlan-ders’ en informatie over een methodiek in ontwikkeling’

Luc Brants, Lou Repetur, Hanneke Felten en Kristin Janssens, MOVISIE, 2010

De recent ontwikkelde en geteste methodiek ‘Peer education: preventie seksueel geweld bij nieuwe Neder-landers’ heeft tot doel de seksuele weerbaarheid van jongens en meiden tussen 14 en 20 jaar met een islami-tische achtergrond te bevorderen, en seksueel geweld te verminderen.

Cultuur en religie spelen een rol als het gaat om het risico op grensoverschrijdend seksueel gedrag, naast opleidingsniveau en sekse. Relatief meer Marokkaanse en Turkse jongens dan gemiddeld onder jongens hebben ooit iemand gedwongen tot seks of zijn zelf gedwongen tot seks. Meiden van Turkse of Marok-kaanse afkomst zijn kwetsbaar voor seksuele dwang, onder meer omdat ze niet hebben geleerd ‘nee’ te zeggen tegen een man en omdat ze chantabel zijn, aangezien zij van hun familie geen seks mogen hebben voor het huwelijk.

De taboe- en schaamtecultuur heeft een belangrijke invloed op de manier waarop jongens en meiden van Turkse en Marokkaanse afkomst omgaan met seksualiteit. De islam speelt een rol waar het gaat om de mate waarin (niet) open gesproken kan worden over seksualiteit.

Voor de ontwikkeling van een preventiemethodiek is er daarom voor gekozen om taboes en schaamte over seksualiteit bespreekbaar te maken en de kennis over seksualiteit en relaties, wensen en grenzen, te ver-groten. De methode is die van de ‘peer education’, het onderwijzen of delen van informatie door leden van dezelfde leeftijd of statusgroep. Omdat leden van de doelgroep voorlichting geven aan de eigen groep, is peer education bij uitstek een geschikt middel om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken.

Na het werven en opleiden van de peer educators en het inhoudelijk ontwikkelen van de methodiek, zijn twee pilots uitgevoerd, op een ROC in Amsterdam en een ROC in Rotterdam. De gastlessen die de peer educa-tors gaven, bestonden uit een deel kennisoverdracht (‘wat is seksueel grensoverschrijdend gedrag’), een deel discussie met de deelnemers aan de hand van een werkvorm uit de werkmap, een deel oefenen door middel

van rollenspelen waarin situaties van seksueel grens-overschrijdend gedrag konden worden uitgespeeld.

Uit de pilots kwam onder andere naar voren dat de toolkit voor de peer educators voldoende mogelijk-heden biedt voor een goed programma dat aansluit bij de doelgroep, dat de methodiek leidt tot nieuwe inzichten bij de jongeren, dat het voor veel van deze jongeren de eerste keer was dat ze over het thema

‘seksualiteit en grenzen’ met elkaar spraken, dat de behoefte onder deze jongeren om over het thema te praten, groot is

Verder blijkt de methodiek niet alleen bruikbaar te zijn om het onderwerp aan de orde te stellen bij jongeren met een islamitische achtergrond, maar is deze ook geschikt om het thema ‘seksualiteit en grenzen’ bij jonge-ren met een andere achtergrond ter discussie te stellen.

Meer informatie over de methodiek ‘Peer education: preventie seksueel geweld onder nieuwe Nederlanders’:

Lou Repetur, l.repetur@movisie.nl

De bovengenoemde methode wordt in het project ‘Peer2Peer’ verder ontwikkeld tot een interventie die zich specifiek gaat richten op laagopgeleide jongens met een Marokkaanse, Turkse en/of islamitische achtergrond, in de leeftijd van 12 tot 16 jaar. De doorontwikkeling richt zich op het theoretisch onderbouwen en aanpas-sen van de eerder beschreven methodiek. Er wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de tweede generatie-problematiek en het materiaal wordt aangepast in die zin dat er meer en ander visueel materiaal ontwikkeld wordt en dat de sociale media meer worden ingezet. Na de ontwikkelingsfase zal een proefimplementatie en een evaluatie van de interventie uitgevoerd worden. Op basis van de bevindingen wordt de ontwikkelde interventie verder aangepast.

Meer informatie over de methodiek Peer2Peer: Kristin Janssens, k.janssens@movisie.nl

8.6 Vermoedens van (seksuele) kindermishandeling: zes op de tien keer correct

Zes op de tien mensen die een vermoeden hadden van kindermishandeling in hun omgeving, bleken gelijk te hebben. Er was daadwerkelijk sprake van mishandeling. Dat blijkt uit onderzoek van Motivaction in opdracht van het Ministerie voor Jeugd en Gezin (Van der Lelij & Ruysenaars, 2010).

Het onderzoek bracht onder meer in kaart in hoeverre mensen mogelijke signalen van kindermishandeling herkennen. Vrijwel alle respondenten herkennen mogelijke signalen, vooral fysieke signalen als blauwe plek-ken en ander lichamelijk letsel. Ook weten veel burgers meerdere gedragssignalen te noemen die mogelijk het gevolg zijn van kindermishandeling, zoals angstig zijn, bang of teruggetrokken gedrag vertonen. Dit soort signalen kunnen ook het gevolg zijn van psychische kindermishandeling en verwaarlozing, wat vaker voorkomt dan lichamelijke kindermishandeling. Omdat omstanders dus ook de niet direct herkenbare geval-len kunnen plaatsen, trekken ze eerder aan de bel. Veel mensen blijven de situatie eerst nog een tijdje in de gaten houden omdat ze twijfelen en onzeker zijn of er wel sprake is van kindermishandeling. Toch doen veel mensen uiteindelijk iets doen met een dergelijk vermoeden: 40% praat er over met professionals, 37%

neemt contact op met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en 31% praat erover met familie of vrienden.

Een vermoeden wordt in 57% van de gevallen bevestigd, en blijft in 30% van de gevallen onduidelijk. Slechts een dikke 20% procent blijkt er dus naast te zitten. Een aantal andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat de meeste respondenten wel denken dat

kinder-mishandeling in hun directe omgeving kan voorko-men, maar dat ze toch ook het principe van ‘hoe dichter bij huis, des te kleiner de kans’ aanhangen.

Binnen de familie wordt die kans op 2% geschat, bin-nen de vriendenkring op 4% en in de buurt op 14%.

Kindermishandeling blijft dus toch nog altijd enigszins

‘ver van ons bed’, terwijl dat in de praktijk niet zo is.

Bron: de Volkskrant, 7-9-2010, A. Kiene en A. Stoffelen

8.7 Ervaringen van jongeren met seksueel geweld en hun behoefte aan hulp

Samenvatting van het onderzoek Laat je nu horen! Een onderzoek naar grensoverschrijdende seksuele erva-ringen en gedragingen onder jongeren (Kuyper, De Wit, Adam, Woertman & Van Berlo, 2009).

Voor dit onderzoek werden digitale vragenlijsten verspreid onder jongeren tussen de 15 en 26 jaar, zowel meisjes als jongens, laag- en hoogopgeleid, van verschillende etnische en religieuze achtergronden en met verschillende seksuele oriëntaties. Doel van het onderzoek was om de diversiteit aan grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen van jongeren in kaart te brengen en helder te krijgen welke risico- en beschermingsfactoren er zijn. Ook probeerden de onderzoekers antwoord te krijgen op de vraag welke erva-ringen meer of minder negatieve consequenties hebben en in hoeverre dit gepaard gaat met meer of minder behoefte aan hulp.

Ervaringen

De meerderheid van de jonge vrouwen en jonge mannen in het onderzoek heeft wel eens iets meegemaakt op seksueel gebied dat voor hen over een grens ging. Grensoverschrijdende ervaringen en gedragingen zon-der fysiek contact komen het meest voor (bijvoorbeeld aangestaard worden of opmerkingen krijgen, in real life of per internet of telefoon), maar ook vormen met fysiek contact komen frequent voor. Hierbij gaat het vaak om verbale manipulatie, maar ook om situatiegebonden grensoverschrijding en seksuele dwang.

Meisjes en homo- en biseksuele jongens lopen een verhoogd risico op het meemaken van dergelijke erva-ringen. Als het gaat om ervaringen zonder fysiek contact lopen ook religieuze jongeren van niet-westerse afkomst een verhoogd risico. Jongens rapporteren vaker dan meisjes dat zij zelf grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond. Als het gaat om het vertonen van gedragingen zonder fysiek contact zijn lager opgeleide jongeren een risicogroep, waar voor het vertonen van grensoverschrijdend seksueel gedrag mét fysiek con-tact juist hoger opgeleide jongeren een risicogroep vormen.

Risicofactoren

Bij de verschillende grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen spelen verschillende risico- en beschermingsfactoren een rol. Maar voor een aantal factoren geldt dat zij bij de meerderheid van de

ervarin-gen en gedraginervarin-gen van belang is. ‘Algemene’ risicofactoren voor grensoverschrijdende ervarinervarin-gen zijn het hebben van meer seksuele partners en ambigue of tegenstrijdig communiceren over het wel of niet willen van seks. Beschermend hiertegen werkt een goede band met de ouders. En wat het risico op het vertonen van grensoverschrijdend gedrag verhoogt, is een positieve attitude ten opzichte van seksuele dwang, seksueel sensatie zoeken en symbolisch verzet.

Scenario’s

De onderzoekers onderscheiden vijf scenario’s van grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen:

een vaste partner die seks wil en blijft aandringen;

1.

een vaste partner die seks wil en boos wordt;

2.

een losse partner/bekende die aan iemand wil zitten of wil zoenen;

3.

een losse partner/bekende die seks wil en blijft aandringen;

4.

een losse partner/bekende die gebruik maakt van het feit dat iemand dronken is om seks te hebben.

5.