• No results found

Hoofdstuk 3 Versoaping van de politiek

3.1 Incidentenjournalistiek

3.1.3 Oorzaken

Waarom zijn incidenten, primeurs en scoren belangrijk geworden voor journalisten?

Concurrentie

Een van de veroorzakers van de incidentenjournalistiek is de toegenomen concurrentie. Sinds de ontzuiling hebben kranten niet meer een vaste achterban en moeten ze strijden om abonnees, schrijft Ruud Koole. “Nieuwswaarde wordt niet langer bepaald door zuilgebonden en/of politiekinhoudelijke overwegingen, maar steeds meer door mediagebonden criteria.” Ook zijn kranten meer op elkaar gaan lijken. Daarom proberen ze zich te onderscheiden met primeurs.

Op de televisie zijn meer nieuwsbulletins: niet alleen zijn er meer zenders, maar omroepen maken ook meer programma’s (de NOS is in de loop van de tijd veel meer journaals pers dag gaan uitzenden). Dat is nog een reden waarom de concurrentie tussen journalistiek om nieuws te vinden sterk toegenomen, ook onder journalisten met dezelfde werkgever, schrijft Koole.

Het gevolg is ‘de terreur van de primeur’, zoals ex-D66-Kamerlid Boris Dittrich het noemde.131 Iedereen wil graag scoren, iedereen wil een nieuwtje hebben dat de anderen niet hebben. Daar is kleedkamerjournalistiek voor nodig, want die nieuwtjes vind je niet in taaie beleidsstukken.

Leuk

Nieuwsmedia moeten niet alleen concurreren met elkaar, maar ook met entertainment, schrijft Willem Breedveld. Dat geldt voor zowel de televisie als de kranten. Het gevolg is dat politiek leuk moet worden gebracht. Veel Kamervergaderingen worden nooit uitgezonden, “domweg omdat de kijker daar niet op zit te wachten. Die vindt het wel zo leuk om te kijken naar dat ene shot waarin – ik verzin het niet – Bolkestein mekkert als een geit.”132

Ferry Mingelen van Den Haag Vandaag schreef in 1993 al dat Kamerdebatten ingewikkeld en taai zijn. “Het heeft geen zin op tv iets uit te zenden wat de kijker niet kan volgen.”133

Journalistenspelletje

Het gaat niet alleen om de kijkers en lezers; journalisten krijgen er zelf ook een kick van om te scoren met de waan van de dag. Volgens Geelen maken de primeurs het journalistenleven leuker:

“Incidenten, ophef en rumoer. Bij gebrek aan ideologische tegenstellingen zijn dat de elementen die de pers nodig heeft om het Haagse leven draaglijk te maken.”

Toof Brader van het ANP in Het Haagse huwelijk: “Wij journalisten weten hier allemaal van elkaar wie ooit welke primeur heeft gehad. Hoofdredacties en directies vinden het ook geweldig belangrijk. Terwijl het de lezer over het algemeen een zorg zal zijn (..) Primeurs scoren is dus vooral een

130

‘Mediacratie en politiek populisme’ van Dick Pels op www.dejournalist.nl, 7 februari 2009

131

Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 150

132

De stamtafel regeert (Breedveld, 2005), blz. 149

133

journalistenspelletje. Voor je chef en je hoofdredacteur ben je een week lang de gevierde jongen. Maar de ware betekenis van een primeur moet je relativeren.” 134

Nieuws maken

Journalisten moeten zoveel kolommen of zenduren vullen, dat ze de neiging krijgen om nieuws te maken. “Bijvoorbeeld door incidenten op te blazen en voortdurend een crisissfeer te scheppen,” schrijft Gerry van der List van Elsevier.135

Toof Brader van het ANP: “De middagkranten en de radio willen ’s ochtends wél nieuws hebben, ook al is het er niet. Dat betekent dat je drempels verlaagt, dat je dingen opschrijft die geen nieuws zijn, of dat je zaken van een jaar geleden gaat herhalen. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling.136

Politici

Jawel, ook politici worden ervan beschuldigd zich schuldig te maken aan ‘scoringsdrift’. Zij zouden graag met oneliners komen en incidenten lekken naar de pers. Frits Wester van RTL verwijt dezelfde Boris Dittrich die de ‘terreur van de primeur’ hekelde, dat hij achter incidenten aanjaagt. “Als er iemand is die veel naar de pers belt, dan is het Dittrich wel. In het Grümusdebat, bij de zaak rond RPF- Kamerlid Leen van Dijke – Dittrich staat vooraan om te bellen dat hij Kamervragen gaat stellen. Bij voorkeur doet hij dat in recestijden, dan is de kans op scoren groter.”137

Dat is precies de kritiek die Kamerlid Schinkelshoek heeft op zijn collega’s.138

Verdomming van de journalistiek

Verslaggevers met weinig kennis weten minder goed wat écht belangrijk is.139 Die kennis ontbreekt het volgens critici wel eens bij journalisten. CDA-fractielid Hans Hillen zei in 1998 in Vrij Nederland: “Vooral in campagnetijd kom je veel journalisten tegen die van toeten noch blazen weten, die elke historische dimensie missen en niet eens weten welke partijen en personen in het kabinet Den Uyl zaten.”140

Niet dat journalisten geen goede studie hebben gevolgd, want ze zijn over het algemeen hoogopgeleid. De klacht heeft vooral te maken met de ‘verzakelijking van de journalistiek’. Parlementaire

journalisten zitten tegenwoordig een jaar of vijf in Den Haag, terwijl de verslaggevers van vroeger veel langer voor de parlementaire redactie werkten.141 Zij hebben dus veel minder ervaring. 44 procent van de ondervraagde parlementaire verslaggevers van Geen inzicht zonder kennis is het eens met de stelling dat “om als parlementair journalist goed te kunnen functioneren, men ten minste vijf jaar in Den Haag moet hebben gewerkt”.142

Overigens testten de onderzoekers van het rapport ook de kennis van journalisten. Alleen feiten kunnen opzoeken is niet genoeg, stellen zij, parate kennis is belangrijk om kritische vragen te kunnen

134

Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 44, 45

135

‘Televisie: pers in de beklaagdenbank’ van Gerry van der List in Elsevier van 9 december 2000

136

Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 144

137

Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 146, 151, 152

138

‘Schinkelshoek: politici zelf schuld van hypes’ in Nederlands Dagblad van 21 oktober 2008

139

Geen inzicht zonder kennis (Van Schuur, Vis, 2004), blz. 40, 41

140

Geciteerd in Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 146

141

Het Haagse huwelijk (Geelen, 1998), blz. 147

142

stellen en inzicht te krijgen in een situatie. Het valt hen op dat journalisten beter scoren op gebieden als staatsrechtelijke kennis (68 procent goed) en Europese integratie (63 procent goed), maar minder goed op de recente parlementaire geschiedenis en politieke stromingen (44 procent goed) en

sociaaleconomische cijfers (33 procent goed). Verder scoorden afgestudeerden van de School voor de journalistiek lager dan mensen met een academische graad en journalisten die alleen een middelbare schoolopleiding hebben gehad. Zoals ik in paragraaf 1.3 heb geschreven, concluderen de onderzoekers bovendien dat journalisten “betrekkelijk weinig” naar achtergrondinformatie zoeken.143