• No results found

Oorzaken gesloten houding slachtoffers

Veel slachtoffer melden zichzelf niet snel aan bij hulpverleningsinstanties omdat het voor hen in eerste instantie al lastig is om hulp te vragen. Er spelen gevoelens van schaamte, schuld, angst, wantrouwen, onzekerheid waardoor het slachtoffer zich niet snel tot anderen wendt en zijn of haar verhaal doet bij een onbekend persoon. Uit onderzoek blijkt dat slechts de helft van de slachtoffers van mensenhandel, waaronder gedwongen prostitutie, aangifte doet tegen hun mensenhandelaar (Fairwork, 2011). De volgende alinea’s zullen nader ingaan op de oorzaken van de gesloten houding.

1. Gevoelens van angst en wantrouwen

Het niet durven doen van aangifte kan ter eerste worden veroorzaakt door angst en wantrouwen. Slachtoffers uit het buitenland zijn vaak wantrouwend tegenover de politie door eerdere negatieve ervaringen met de politie in hun eigen land. Vooral in Oost-Europa blijkt er namelijk sprake te zijn van corrupte politie die regelmatig samenwerkt met mensenhandelaren in ruil tegen geld. Vanuit dit referentiekader is het voor slachtoffers nauwelijks voorstelbaar dat hulpverlening gratis wordt aangeboden, in haar belang en betrouwbaar is (Franssen, 1994). Verder is angst voor wraak van de mensenhandelaar een reden om geen aangifte te doen. Daarnaast durven slachtoffers niet te ontsnappen of hulp te zoeken door bedreiging, chantage of (dreiging van) mishandeling van hun mensenhandelaar. Als slachtoffers zouden ontsnappen, dan dreigt de mensenhandelaar hen te vinden of hun families wat aan te doen. Daarnaast bedreigen mensenhandelaren de familie van het slachtoffer of dreigen ze voodoo uit te oefenen waarvoor onder veel buitenlandse slachtoffers een grote angst leeft. Een andere reden om hulp af te wijzen of te zoeken, is de angst om Nederland uitgezet te worden. Slachtoffers uit het buitenland hebben meestal geen verblijfsvergunning waardoor ze binnen een korte periode weer terug moeten naar het land van herkomst waar ze al helemaal geen toekomstperspectief hebben (Dijke & Terpstra, 2008). Gevoelens van angst en wantrouwen maken dat slachtoffers zich langdurig machteloos voelen. Stress neemt hierdoor in hoge mate toe en de kans op een depressie is uitermate groot. Ze hebben de controle over hun eigen leven verloren en zijn hulpeloze verborgen slachtoffers geworden. Hierdoor verliezen ze hun eigen initiatief om een einde maken aan dwang en hulp te zoeken (Fairwork, 2011).

2. Gevoelens van schaamte en schuld

In veel islamitische, streng christelijke en andere religieuze traditionele culturen is de prostitutie een schande. Wanneer bekend wordt dat iemand sekswerkers is/was, wordt de eigen eerbaarheid en die van hun familie enorm geschonden, ook al was de sekswerker gedwongen zich te prostitueren. Slachtoffers zoeken, uit schaamte en schuld ten opzichte van hun ouders en familie, geen hulp en doen geen aangifte omdat hun werk dan bekend zou kunnen worden. Ze gaan dan nog liever gebukt onder mensonterende arbeidsomstandigheden dan dat ze de eerbaarheid van familie of zichzelf schenden. Uiteraard maakt de mensenhandelaar hier graag misbruik van. Wanneer het slachtoffer zou ontsnappen of hulp zou zoeken, dreigen mensenhandelaren aan de familie en omgeving van het slachtoffer bekend te maken dat ze sekswerker zijn (Berger, Dijke, Geurts & Terpstra, 2006).

3. Onzekerheden en gebrek aan kennis over de rechtspositie

Verder bestaat er onder slachtoffers soms angst dat politie of hulpverleningsinstanties hun niet zouden geloven of dat anderen zullen zeggen dat het hun eigen schuld is dat ze in de prostitutie zitten (Berger et al., 2006). Verder is er bij slachtoffers geen of nauwelijks kennis over de inhoud van hun rechtspositie. Ze weten niet welke rechten ze hebben als ze aangifte doen van mensenhandel en weten niet zeker of ze voldoende bewijs hebben. Sommige slachtoffers weten zelfs niet of ze slachtoffer zijn of zien zichzelf niet als slachtoffer. Wat betreft buitenlandse slachtoffers heerst er veel onzekerheid over de vraag of zij (na aangifte) in Nederland mogen blijven en een vergunning krijgen om hun verblijf in Nederland voort te zetten. Tot slot weten veel slachtoffers weinig af van het hulpaanbod. Deze factoren van onzekerheid en gebrek aan kennis dragen bij aan het praktijkprobleem (Watering, 2009).

4. Verliefdheid maakt blind

Bij loverboyslachtoffers ligt de oorzaak van het praktijkprobleem vaak in de verliefdheid. Loverboys gebruiken verleidingstechnieken om het meisje verliefd te krijgen en emotioneel afhankelijk te maken en houden. De ene keer draagt hij haar op handen en de andere keer mishandelt of vernedert hij haar, waardoor zij gevoelens van liefde behoudt. Door haar verliefdheid is ze bereid alles te doen wat haar ‘vriendje’ (loverboy) wil. Ze ontkent of bagatelliseert het geweld waardoor ze haar leed dragelijk maakt. Aangezien hij haar in een sociaal isolement heeft gebracht, door haar op een sluwe manier los te weken van familie en vrienden, heeft ze alleen nog hem. Haar pogingen om de zogenaamde liefdesrelatie in stand te houden, kunnen zo ver gaan dat ze politie en hulpverleningsinstanties probeert te ontwijken (Ruiter & Wiele, 2011).

5. Het Stockholmsyndroom

Het praktijkprobleem kan ook in stand worden gehouden door het Stockholmsyndroom, wat bij zowel Nederlandse als buitenlandse slachtoffers kan voorkomen. Bij het Stockholmsyndroom identificeren slachtoffers zich met hun dader en ontwikkelen ze sympathie voor hem als overlevingsstrategie. Ze nemen hun mensenhandelaar in bescherming, verdedigen hem tegenover de buitenwereld en helpen hem zelfs. Door het opgelopen trauma zien de slachtoffers niet meer het verschil tussen liefde en geweld en geloven ze dat het geweld erbij hoort. Ze denken vaak ‘Zolang ik alles heel goed doe, zal hij van mij blijven houden’. Dit komt door de emotionele afhankelijkheidsrelatie (niet perse verliefdheid) die is ontstaan, het sociaal isolement en de af en toe vriendelijke buien van de mensenhandelaar. De mensenhandelaar heeft hierdoor de volledige controle over zijn slachtoffer. Als slachtoffers zich dan met hulp kunnen onttrekken van hun mensenhandelaar, zullen ze niet meewerken maar kiezen om in de (gedwongen) prostitutie te blijven. Wanneer er dus sprake is van het Stockholmsyndroom, wordt het praktijkprobleem door de slachtoffers in stand wordt gehouden (Bekker, 2010).

6. Reputatie of gezichtsverlies

Er zijn ook sekswerkers die vrijwillig beginnen en uiteindelijk in een situatie van uitbuiting en dwang terecht komen. Er zijn dan ook sekswerkers die uit trots tegenover andere sekswerkers verzwijgen of ontkennen dat ze worden uitgebuit of gebukt gaan onder een vorm van dwang. Voor deze groep slachtoffers is het hoog houden van de eigen reputatie en de angst voor gezichtsverlies een reden om

hulp te vermijden of te zwijgen over gedwongen prostitutie. Het gaat hier om meisjes van de straat die de reputatie ‘gehard’ hebben wat belangrijk is voor hun zelfbeeld. Ze zijn bang dat anderen haar zwak vinden als ze hulp zou zoeken om te ontsnappen uit de prostitutiewereld (Berger et al., 2006).

7. Taalbarrière

Buitenlandse slachtoffers zijn in een land waarvan ze de taal niet spreken en de omgeving en cultuur niet van kennen wat hen afhankelijk maakt van hun mensenhandelaren. Ze kunnen of durven hierdoor geen stappen te nemen om hun mensenhandelaar te ontvluchten. Daarnaast maakt de taalbarrière het hen lastig om hulp te zoeken of aan instanties uit te leggen in welke situatie ze zich bevinden waardoor ze uiteindelijk geen hulp zoeken (Dijke & Terpstra, 2008).

Bijlage 4. Diverse opsporings- en