• No results found

Ontvankelijkheid voor het nieuwe, ongewone, was er zeker te Rotterdam; een eigen moderne Rotterdamse richting was echter nog niet ontstaan

Het kunstleven te Rotterdam bleef ook in deze jaren de openheid voor buitenlandse kunst behouden,

die het in de jaren vóór 1909 zo opvallend had bezeten en evenals toen gaf men hier blijk van originele

initiatieven. Duidelijk was hiervan weer de Rotterdamsche Kunstkring het centrum. Deze vereniging

organiseerde tentoonstellingen van het werk van Emile Bernard,

5

van Van Rijsselberghe,

6

Ensor

7

en

van Van Gogh (speciaal uit diens Franse tijd).

8

Voor Van Gogh was te Rotterdam nog steeds de

belangstelling zeer levend; in 1909 hield R. Jacobson voor de Rotterdamsche Kunstkring een lezing

over diens (nog steeds niet uitgegeven) brieven.

9

Kunsthandel Oldenzeel liet in 1909 werk zien van van Daalhoff,

10

Nijland

11

en in 1910 van De

Mesquita.

12

Ontvankelijkheid voor het nieuwe, ongewone, was er zeker te Rotterdam; een eigen moderne

Rotterdamse richting was echter nog niet ontstaan.

Eindnoten:

3 Deze expositie was de eerste van de ‘groepententoonstellingen van levende meesters’, die op initiatief van de conservator Baard in het Stedelijk museum werden gehouden (zie hfst. II, Inleiding). Zij werd o.a. besproken door Frederik van Eeden en Conrad Kikkert (zie hfst. II, Sluyters en Mondriaan) en door G.W. Knap, De Kunst, I, 1909, no. 5; in De

Kunst, I, 1909, no. 8 en 9 wordt ook een bespreking door H.L. Berkenhoff in de N.R.Ct. (8, 9 en 10 januari 1909)

gerefereerd.

4 Zie b.v. Conrad Kikkerts woorden: ‘Een gebeurtenis, deze demonstrate van heel jonge ultra-modernen! Een manifestatie tegen de gewaardeerde soorten in. Een eerste trachten samen een divisionistische richting te stichten’: l.c.

5 Conrad Kikkert, l.c. 6 Mededeling van Jan Sluyters.

7 Men zie de besprekingen door Van Eeden en Kikkert van deze tentoonstelling, l.c.

8 H. Luns, Jan Sluyters, Amsterdam, 4de dr., z.j., 25. In elk geval kwamen er veel bezoekers: ibid. 9 Men zie b.v. Frederik van Eeden en H.L. Berckenhoff, l.c.

1 Kikkert, l.c., noemde b.v. Mondriaans werk ‘onevenwichtig en onnavoelbaar voor anderen’ en voelde in dat van Sluyters (dat hij toen veel méér waardeerde) ‘iets van het vooropgezette gewild beredeneerde principe.’

3 Zie ‘Jan Toorop, Larensche Kunsthandel’, Onze Kunst, XV, 135-136 en G.W. Knap, ‘Tentoonstelling Jan Toorop, Larensche Kunsthandel Amsterdam’, De Kunst, I, 1909, no. 35, 47, 60 en 63. (In no. 35 is o.a. een afbeelding van het

Portret van dr Muller opgenomen.) Kikkert noemde dit de grootste Toorop-tentoonstelling, die ooit werd bijeengebracht.

Behalve het genoemde portret, waren ook de Houthakker, het Kanaal Middelburg-Vlissingen, De visschersvloot van

Veere en Duinen bij Domburg te zien: Kikkert, ibid.

4 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1909; Conrad Kikkert, ‘St. Lucas, 19de Jaarl. tentoonstelling’, Onze Kunst, XV, 1909, 238-239; N.H. Wolf, ‘St. Lucas tentoonstelling’, De Kunst, I, 1909, no. 63, 64, 65 en 67.

5 N.H. Wolf, De Kunst, I, 1909, no. 63. Het verlangen naar meer concentratie bestond al geruime tijd: zie b.v. Vogelsangs scherpe critiek op de ‘Tentoonstelling St. Lucas in het Stedelijk museum’, Onze Kunst, VI, 1904, 51-53. Op de Parijse, Brusselse en Antwerpse tentoonstellingen van deze jaren vormde men bepaalde tendentieuze groeperingen. - De expositie Spoor-Sluyters-Mondriaan was in Nederland de eerste verwezenlijking van dit idee geweest. 6 N.H. Wolf, De Kunst, II, 1909-'10, no. 119.

7 N.H. Wolf, l.c. Over Charley Toorop, zie hfst. IV. H.J. Wolter was gedurende een studietijd te Antwerpen (1895-'99), onder de indruk van de kunst van Claus en Van Rijsselberghe, bekeerd tot het (oudere) luminisme: O. van Tusschenbroek, ‘H.J. Wolter’, Kroniek van Kunst en Kultuur, XIII, no. 2. Hij had zich te Laren gevestigd. J. Cohen Gosschalk - zoals bekend, onvermoeid voorvechter voor de kunst van Van Gogh - onderging in zijn eigen werk (landschappen) diens invloed: A. Plasschaert, Hollandsche schilderkunst, Amsterdam, 1923, 168 en G.D. Gratama, ‘Mevr. E. Adriani-Hovy en Joh. Cohen Gosschalk bij Van Gogh’, Onze Kunst, XX, 1911, 35.

8 De Kunst, I, 1909, no. 64 en 65.

9 De Kunst, I, 1909, no. 64; Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1909, vermeldt: La rue des Abesses (Montmartre), Cirque en

Jordaan (no. 269-271).

1 Hfst. II, St. Lucas 1908; De Kunst, II, 1909-'10, no. 100.

2 De Kunst, I, 1909, no. 26 en II, 1909-'10, no. 100. Breitenstein was in deze jaren voorzitter van de jury. 3 Als medewerkers worden in 1909 genoemd o.a. Bernard Canter, C. Dopper, P.C. de Moor, Willem Royaards, J.H.

Speenhoff, Jan Toorop (na enkele nummers ontbreekt zijn naam) en Ph. Zilcken (De Kunst, I, 1909, no. 1); in 1910 ook: Wenzel Frankemölle, H. van Loon, G.W. Knap, Fr. Pauwels, Arn. Saalborn en W. Schürmann (De Kunst, III, 1910-'11, no. 140). Josef Israels was mede-oprichter: De Kunst, III, 1910-'11, no. 186. Van deze namen komt men echter slechts enkele geregeld in het blad tegen. Het blad is vooral sterk in getrouwe reportages van de verschillende kunstevenementen in Amsterdam en elders. Het is daardoor van veel belang voor degenen, die het Nederlandse kunstleven van die jaren willen bestuderen. De terreinen van muziek, toneel en kleinkunst kregen er overigens evenveel aandacht als dat van de beeldende kunst.

4 ‘Een Toorop geweigerd!’ en N.H. Wolf, ‘Open brief aan Professor Carel L. Dake, Hoogleeraar aan 's Rijks Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, Kunstverslaggever aan het Dagblad “De Telegraaf”’, De Kunst, I, 1909, no. 74, resp. 81.

5 De Kunst, I, 1909, no. 70, 89 en 90.

6 Conrad Kikkert, ‘G.W. van Blaaderen bij Van Gogh’, Onze Kunst, XV, 1909, 165-166; Van Blaaderen werd toen blijkens deze bespreking vooral door Cézanne beïnvloed. Men zag Cézanne toen als een der Franse impressionisten. Vgl. ook J. Slagter, ‘G.W. van Blaaderen’, Elseviers Geïll. Mschr., LXXL, 1926, 305-313: vlg. Slagter had Van Blaaderen het nieuwe werk al in 1908 bij Van Gogh geëxposeerd.

7 F.W.M. Bonger-Van der Borch van Verwolde, ‘Odilon Redon in Nederland’, Cat. Odilon Redon, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1957; M. V(iola), ‘Odilon Redon’, Van Onzen Tijd, XIII, 1912-'13, 389-390.

8 Conrad K(ikkert), ‘P. van der Hem: teekeningen in St. Lucas’, Onze Kunst, XVII, 1910, 65-66; ‘Tentoonstelling van teekeningen Piet van der Hem’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 97.

9 Mededeling Piet van der Hem; vgl. Conrad Kikkert, l.c.: ‘Het is opmerkelijk dat met zooveel begrip al die degeneratie-typen, die uitspattings-, die verwaarloozings-, honger-, bedel-, schijnrijke typen aangekeken zijn’. 10 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 18 april-16 mei 1909, noemt als woonplaats Amsterdam. In de loop van 1909 werd dit

Nijmegen: A. Plasschaert, o.c., 335. 1 Mededelingen ir A.P. van den Briel.

2 Cot. St. Lucas, Amsterdam, 1909, vermeldt als woonplaats ‘Amsterdam’; van 1909-1911 woonde de schilder te Laren: H. Luns, o.c., 29.

3 N.H. Wolf, ‘Tentoonstelling Leo Gestel, Kunstzaal Schüller Den Haag’, De Kunst, V, 15 maart, 1913. 4 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910.

5 Conrad K., ‘St. Lucas Ledententoonstelling’, Onze Kunst, XVII, 1910, 227.

6 N.H. Wolf, ‘20ste jaarlijksche tentoonstelling St. Lucas’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 119.

7 Zie de uitvoerige besprekingen van deze tentoonstelling door N.H. Wolf, De Kunst, II, 1909-'10, no. 119 en 120. De opmerking, dat Wijands luchten bestaan uit ‘loodrecht veegjes’, wijst op het luministische karakter van zijn werk. Colnot, Filarski en Wijand woonden toen nog niet te Bergen, maar te Amsterdam; Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910. Van Suze Robertson hing in de ‘luministische hoek’ een Straatje. Over Jacoba van Heemskerk: zie hfst. IV. Spoor exposeerde Domburgs werk. Kikkert constateerde bij hem ‘intenser kleur en feller toetsing’: l.c. Opvallend is de grote deelname van de Domburgse groep: behalve van Mondriaan, Spoor en Jacoba van Heemskerk was hier werk van Heyse en mevrouw M. Elout-Drabbe te zien. Dat men zich deze expositie een jaar later als ‘de triomf van Domburg’ herinnerde, is waarschijnlijk vooral te verklaren uit de openbaring van Mondriaans meesterschap; zie hfst. III, Mondriaan. 8 De Kunst, II, 1909-'10, no. 135: ‘Onze Luministen’.

1 De Kunst, III, 1910-'11, no. 144 en 146. In Onze Kunst is noch over de Brusselse expositie, noch over deze van St. Lucas een bericht te vinden.

2 Conrad K., ‘Tentoonstelling H. Hammes, G. Westerman en A.H. Gouwe in het Stedelijk museum’, Onze Kunst, XVII, 1910, 29-30, en ‘Tentoonstelling Hammes, Westerman en Gouwe in het Stedelijk museum’, De Kunst, II, 1909-1910, no. 92. Kikkert schrijft over Gouwe's ‘laaiende luchten’ en ‘waaierstralend zonnelandschap’ en over een ‘goudlucht om een eenzaam hooge, zaaiende mensch’: deze schilder was een van de vele Van Gogh-volgelingen uit deze jaren. 3 C.K., ‘Huib Luns, G.W. Knap, Piet van Wijngaerdt, Stedelijk museum’, Onze Kunst, XVII, 1910, 102-103. G.W. Knap

was sinds 1909 beïnvloed door het luminisme: De Kunst, I, 1909, no. 63. Hij was in 1909 en 1910 jurylid van St. Lucas

4 Zie hfst. III, De reactie van de tijdgenoten.

5 Kikkert, ‘Arti et Amicitiae’, Onze Kunst, XVII, 1910, 226.

6 Conrad (Kikkert), ‘Moderne Franschen in de Larensche Kunsthandel’, Onze Kunst, XVIII, 1910, 23-24; zie ook N.H. Wolf, ‘Fransche meesters Larensche kunsthandel’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 122 en 124. Van Klene geeft Wolf hier een korte biografie. Na opleidingen te München, Antwerpen en Brussel vestigde hij zich te Parijs, waar hij omging met Pissarro, wiens invloed hij onderging. Hij was nu ‘een kranig kolorist, maar een die grof met de verf omgaat’. 7 L.c.

8 Conrad (Kikkert), ‘Suassomuseum, Tentoonstelling van schilderijen en aquarellen, gekozen uit de verzamelingen van Bestuurderen der Vereeniging tot het vormen van een openbare verzameling van hedendaagsche kunst’, Onze Kunst, XVIII, 1910, 161-162.

9 N.H. Wolf, ‘De geweigerde Maks’, De Kunst, III, 1910-'11, no. 159.

10 C.W.H. Baard, ‘Inleiding’, Cat. van schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerken in het Stedelijk museum, Amsterdam, 1924, V-VII.

1 De expositie bij Biesing (zie Gratama, Onze Kunst, XVII, 1910, 69 en: De Kunst, II, 1909-'10, no. 98), had in het najaar van 1909 plaats, ná de reeds vermelde bij de Larensche kunsthandel te Amsterdam. Terecht schreef Gratama: ‘Het werk van mevrouw Bisschop-Robertson is en vogue tegenwoordig’. Deze waardering had zeker iets met de algemene ‘luministische’ sfeer te maken.

2 De Kunst, II, 1909-'10, no. 90 en G.D. Gratama, ‘Bernard Klene bij Biesing’, Onze Kunst, XVII, 36-37. Deze expositie had eind 1909 plaats, dus vóór Klene, die waarschijnlijk in 1909 tijdelijk te Den Haag vertoefde (De Kunst, II, 1909-'10, no. 124), te Amsterdam met de ‘Fransche meesters’ exposeerde. Deze schilder wordt hier ‘uit de school van Manet’ genoemd. Gratama spreekt over zijn ‘verflaag als een dikke korst’. In een gereproduceerde affiche voor deze expositie komt Van Goghs invloed wel heel sterk naar voren. Zie over Klene ook blz. 74 noot 6.

3 G.D. Gratama, ‘G.W. van Blaaderen en W.J. van Konijnenburg bij Schüller (Den Haag)’, Onze Kunst, XV, 1909, 203. 4 Zie ‘Fransche schilderkunst bij Kleykamp’, Onze Kunst, XVIII, 1910, 100-101. Ofschoon hier alleen impressionisten te zien waren, wordt in deze bespreking een kort overzicht van Signacs theorie gegeven. Men scheidde in deze jaren de Franse stromingen niet zo scherp als nu.

5 Zie Jaarverslag Rotterdamsche Kunstkring, Rotterdam, 1909. De expositie had plaats mei-juni 1909. Zie ook R.J.(acobson), ‘Rotterdamsche Kunstkring, Tent. van schilderijen en teekeningen van Emile Bernard’, etc., Onze Kunst, XVI, 1909, 36.

6 Jaarverslag Rotterdamsche Kunstkring, Rotterdam, 1909. De expositie had plaats okt.-nov. 1909.

7 Ary Delen, ‘Uit Antwerpen: Kon. Kunstverbond: Tent. van werken van James Ensor’, Onze Kunst, XVIII, 1910, 188: de Antwerpse expositie blijkt eerder op uitnodiging van de Rotterdamsche Kunstkring te Rotterdam te zijn geweest. In het jaarverslag 1910 van deze vereniging vond ik haar niet vermeld.

8 Jaarverslag Rotterdamsche Kunstkring, Rotterdam, 1910. 9 Jaarverslag Rotterdamsche Kunstkring, Rotterdam, 1909. 10 De Kunst, I, 1909, no. 98.

11 De Kunst, I, 1909, no. 81. 12 De Kunst, III, 1910-'11, no. 158.