• No results found

Kikkerts karakteristieke woorden, in 1908 naar aanleiding van deze expositie neergeschreven, 1 onderstrepen dit voor ons thans duidelijker, dan toen nog aarzelend gevoeld kon worden:

(Er komt) ‘zoo hier en daar een nieuw streven op, naar ander licht, plein-air, en andere

karakterisatie der stemmingen, naar vrijer, uitbundiger, hartstochtelijker, lichter wijze

van weergeven, technisch met ontleding der kleur, snelle, directe toets, karaktervolle lijn.

En het is deze richting, die een erkenning vindt, hier en daar over de zalen van Lucas

verspreid.’

Eindnoten:

1 Zie W. Vogelsang, Veertig jaar kunsigeschiedenis aan de universiteit te Utrecht, Utrecht, 1947, 7: ‘Juist in Amsterdam heerschte toen een tamelijk sterk artistiek leven.’ Een schets van de situatie te Amsterdam t.a.v. schilderverenigingen, musea en geldende stromingen, gezien door de ogen van een tijdgenoot van Sluyters en Gestel, is te vinden in H. Luns,

Holland schildert, Amsterdam, z.j., passim.

2 H. Luns, o.c., 323-329.

3 Zie b.v. W. van der Pluym, Leo Gestel, Amsterdam-Antwerpen, 1936, 9. Allebé was van deze richting een sterke inspirator: zie R.N. Roland Holst, ‘Augustus Allebé, 1838-1937’, in Over Kunst en Kunstenaars, Amsterdam, 1927, 219-221.

4 J.J. Sweeney, Piet Mondriaan, New York, 1948, 2: ‘Another important influence which Mondriaan claimed he shared with practically all his contemporaries was that of the Barbizon School paintings collected by Mesdag and placed on public view about the close of the century.’

5 Zie G.H. Marius, Hollandsche schilderkunst in de 19de eeuw, 2de dr., 's-Gravenhage, 1920, 234; W. Thys, o.c., 140: deze nieuwe aandacht was in de sfeer van de negentiger jaren opgekomen. Het was overigens een algemeen Eurapese belangstelling, die in de vroege 20ste eeuw zjjn neerslag vond in grote exposities van 15de- en 16de-eeuwse kunst in Brugge (1902: Onze Kunst, V, 1904, 106), Parijs (1904: Onze Kunst, VI, 1904, 33-43) en Düsseldorf (1904: Onze

Kunst, VI, 1904, 85-93), benevens in een bewonderend opstel van M. Denis: ‘De la gaucherie des primitifs’, 1904,

Théories, 1890-1910, 2de dr., Parijs, 1912.

6 H. Luns, o.c., 324-325. (Vgl. ook het feit, dat Mondriaan in zijn jeugd belangstelling had voor de reproductie-verzameling van de schilder Braet van Uberfelt te Doetinchem: M. Scuphor, Piet Mondrian, life and work, Amsterdam, z.j., 46-47). 7 W. Thys, o.c., 215-216; W. Vogelsang, o.c., 6 e.v. In 1907 werd te Utrecht de eerste universitaire leerstoel in de

Kunstgeschiedenis opgericht; in september van dat jaar hield W. Vogelsang daar zijn intree-rede. 8 Zie Hfst. III, De reactie van de tijdgenoten.

9 K. Niehaus, o.c., 43.

10 Kromhout doceerde tussen 1900 en 1910 kunstgeschiedenis aan de beide museumscholen; het waren zeer inspirerende lessen: H. Luns, o.c., 208-209 en W. Retera Wzn, W. Kromhout Czu, Amsterdam, z.j., 25-26. (Over de ‘museumscholen’ zelf, zie hieronder).

11 De Rijksnormaalschool dankte, evenals de Rijksschool voor Kunstnijverheid, zijn ontstaan aan de herleefde belangstelling voor goed kunst- en kunstambachtsonderwijs in Nederland aan het einde der 19de eeuw. Beide scholen waren gevestigd op de zolderverdieping van het Rijksmuseum, en werden in 1882, een jaar vóór de opening van dit museum, geopend; zie E.A. von Saher, ‘Kunstnijverheid’, in H. Smissaert, Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, Leiden, 1910, 461-464 en H. Luns, o.c., 205. De Rijksnormaalschool stond in de jaren, waarin Sluyters er zijn opleiding ontving, onder leiding van W.B.G. Molkenboer, die getrouwd was met een zuster van Derkinderen en vader was van Antoon en Theo Molkenboer: ibid., 203, 207.

12 Zie ‘Sluyters aan het woord’, Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, z.j. (cat. no. 84).

1 H. Luns, o.c., 323; ook Conrad Kikkert legde er de nadruk op, hoe in de hier besproken jaren de ‘Haagse school’ de meest bewonderde richting was. Over de term ‘emotionele’ kunst (tegenover decoratieve kunst): H. Luns, o.c., 328. 2 H. Luns, Jan Sluyters, 4de dr., Amsterdam, z.j., 10-11. Over de beroemde avondcursus van Allebé: H. Luns, o.c., 216. 3 Jan Sluyters, ‘Zijn schilderijen hebben niets vreemds’ in Catalogus Vincent van Gogh, 1853-1953, Rijksmuseum

Kröller-Müller, Otterlo en Stedelijk museum, Amsterdam, 1953; Jan Sluyters, mondeling. Prof. Dake, docent aan de academie, was bewonderaar van de Haagse school en o.a. verwoed bestrijder van het werk van Cézanne: zie hfst. IV. 4 H. Luns, o.c., 215; zie ook R.N. Roland Holst, o.c., 2,19: ‘toen is het Allebé geweest, die in de jongere

kunstenaars-generaties het geloof in de vormkracht heeft gewekt en gevoed’. Van nature was Sluyters een begaafd tekenaar: H. Luns, o.c., 4.

5 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam; sepiatekening, gesigneerd ‘Jan Sluyters 1900’.

6 Jan Sluyters noemde mij deze titel. Het doek was geschilderd in dezelfde stijl als De Vergankelijkheid. 7 Afgebeeld in G. Simons' artikel ‘Jan Sluyters (een 'Prix de Rome')’, De Hollandsche Revue, XI, 1906. p. 33. 8 G. Simons, l.c., 33. Mededeling Jan Sluyters.

6 Jan Sluyters noemde mij deze titel. Het doek was geschilderd in dezelfde stijl als De Vergankelijkheid. 9 Mededeling van de schilder.

10 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam.

en Puvis de Chavannes: zie aanh. tekst p. 34. De algemene bewondering voor het werk der pre-rafaelieten was een erfenis van de beweging van '90: zie W. Thys, o.c., 93, 98.

14 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam; olie/doek, gesigneerd ‘J.S. 03’. 1 W. van der Pluym, o.c.

2 Men behoefde, om het werk der impressionisten te zien, niet een museum of kunsthandel binnen te gaan; men kon uit de etalages in de rue Lafitte, waar de beroemde zaken van Durand Ruel en Vollard waren gevestigd, er mee kennis maken: R. Huyghe en G. Bazin, o.c., 115; zie ook hfst. I, Toorop. In 1901 was al Frans werk in Amsterdam geëxposeerd: zie hfst. II, Inleiding. In Sluyters' kunst van 1903 was al invloed van het Franse impressionisme te zien geweest. In 1905, te Rome, getuigde de schilder tegenover zijn vriend Simons van zijn bewondering voor het werk van de ‘illuministen’: zie p, 42.

3 Afb. in Op de Hoogte, I, 1904, p. 17 (H.M. Krabbé, ‘De Prix de Rome’).

4 H.M. Krabbé, l.c. Pas op 18 oktober leverden de mededingers hun werk in; op 15 november was Sluyters blijkbaar nog niet op reis. De jury voor de wedstrijd bestond uit: prof. A. Allebé, vz., prof. N. van der Waay, secr., P. de Josselin de Jong, Jac. van Looy en Willem Maris: ibid.

5 G. Simons, l.c., 32; H. Luns, o.c., 13-16. Het doel van de prix de Rome was, de jonge kunstenaars te Rome de antieken en de meesterwerken uit de 14de, 15de en 16de eeuw te laten bestuderen: H.M. Krabbé, l.c. In de praktijk kwam dit neer op copiëren in opdracht: G. Simons, l.c.

6 Museum Boymans, Rotterdam, inv. no. 1810; H. Luns, o.c., afb. p. 4.

7 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; gesigneerd ‘Jan Sluyters 1905 Roma 20-2-05.’

8 G. Simons, l.c., afb. p. 34; vgl. Cat. St. Lucas, Stedelijk museum, Amsterdam, 1905: ‘J. Sluiters, Rome’, no. 207, Nimf. Ook in het gebouw van de Rijksacademie werd eind 1905 of begin 1906 Romeins werk van Sluyters geëxposeerd: G. Simons, l.c.

9 G. Simons, l.c., afb. p. 35.

10 G. Simons, l.c., 35 (over de Nimf): ‘een studie in een gamma van blauw-grijs’; 34 (over een pastel uit dit jaar): ‘zilveren lach trilt door die bloesem blanke sfeer’. (Vgl. de bewoordingen, die Schilperoort iets eerder gebruikte om Van Dongens beginnende impressionisme te beschrijven(!).

11 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; gesigneerd ‘Jan Sluyters Firenze 23-7-05.’ 12 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

13 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; gesigneerd: ‘Jan Sluyters Firenze 24-07-05.’

14 H. Luns, o.c., 13 over de Romeinse tijd: ‘maar het is ook in deze periode dat een begin van plein-air in zijn buitenstudies te waarderen valt.’ Ibid., 17 over ‘het licht, dat uit enige studies, op de Pincio of te Toledo geschilderd, straalde.’ G. Simons, l.c. noemt uit de Romeinse tijd een schilderij van een lezende dame met papaverrode blouse ‘in het fel juichend zonlicht’ en geeft in de volgende beschrijving zelf een Frans impressionistisch beeld: ‘van het Campo di Fiori was ie niet weg te slaan. Hij hield van die licht sprankelende kleuren wriemeling, laaiend vlammend in de zon of duister broeiend in de blauw-violette schaduwen der kolossale witte parasols.’

1 Potloodschets, L. Simons, l.c., afb. p. 32. Simons schreef hierover: ‘Weinig ontging zijn scherpe vinnige oogen en dikwijls bromde hij onder het wandelen in z'n baard: “Wacht even. Zie die kerel daar 's emmes liggen luieren.” En hij ging nooit verder of hij moest hem op zijn schetsboek hebben’. (ibid.)

2 G. Simons, l.c., 34.

3 Vgl. de dateringen 1905 en 1906 van de hierna in de tekst vermelde studies. Sluyters vertrok in de winter, dus end 1905. naar Spanje: mededeling mevrouw L. Brinks-Sluyters. Het was in deze jaren aan de winnaar van de ‘prix’ uitdrukkelijk toegestaan om Spanje (en Algiers) te bezoeken: H.M. Krabbé, l.c. Waarschijnlijk was dit te danken aan Van Looys enthousiasme voor Spanje.

4 Olieverfstudie, gesigneerd ‘Madrid J.S. 05’; coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs. Twee schetsen, van een Spaans landschap werden in 1906 te Amsterdam geëxposeerd: Cat. Jubileumtentoonstelling van werken van oudleerlingen der beide

museumscholen, Stedelijk museum, Amsterdam, 1906, no. 383-384.

5 Potloodtekening, gedateerd ‘Puerto del Sol, Madrid 06’; coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

6 Afgebeeld in het art. van Frederik van Eeden, ‘Gezondheid en verval in kunst (naar aanleiding der tentoonstelling Spoor-Mondriaan-Sluyters)’, Op de Hoogte, VI, 1909, 79-85.

7 Spaanse vrouw, tekening, coll. prof. W. van der Pluym, Bussum; Danseres, O.I.-inkt, gesigneerd ‘Barcelona 06 Jan Sluyters’, coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; Danseres met castagnetten, potloodschetsje, ibid.

8 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

1 Sluyters bezocht de Salon d'automne van 1906; zijn Parijse verblijf-duurde niet langer dan drie of vier maanden. (Mededelingen van de schilder).

2 Mededeling Jan Sluyters. De schilder had gedurende twee jaar de subsidie ontvangen en moest het jaargeld voor de volgende twee jaren, waarop de prijswinnaars nog recht hadden (H.M. Krabbé, l.c.) missen; zie ook G. Knuttel Wzn,

Jan Sluyters, 's-Gravenhage, 1937, 15 en H. Luns, o.c., 13. Anders (en foutief) A. de Ridder (Jan Sluyters, Amsterdam,

1921).

3 Daf deze termen werden gebruikt, deelde de schilder mij mee.

4 Zie het verslag van deze kwestie door H.L. Berkenhoff, N.R.Ct, 12, jan. 1909, aangehaald in De Kunst, I, 1909, no. 9. 5 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 1; Cat. N. Bew.,

no. 85.

6 Mededeling Jan Sluyters.

7 Op deze expositie was het werk der fauves zeer opvallend: A.H. Barr, o.c., 83; zes jaar later schreef André Salmon : ‘Dès le Salon (d'automne) de 1906 les Fauves étaient une force’; La jeune peinture française, Parijs, 1912, 17. De Cat.

Salon d'automne, Parijs, 1906, vermeldt inzendingen van Derain (8), Van Dongen (3), Dufy (3), Friesz (4), Manguin

(6), Marquet (8), Matisse (5) en Vlaminck (7). Voor het vroege werk van Matisse had Sluyters, naar eigen zeggen, veel bewondering. Men vergelijke het in de tekst besproken werk met Matisse's La gitane (1906), part. coll., Parijs; G. Duthuit, o.c., afb. p. 199.

8 Mededeling Jan Sluyters. 9 Cat. Salon d'automne, Parijs, 1906.

Faubourg St. Honoré. Dann gab es noch drie oder vier kleine Galerien. Das war alles.’ en ‘Es war damals leicht, einen Überblick zu haben über das, was auf dem Gebiete der Malerei in Paris vor sich ging.’: o.c., 118, 119. Vgl. hierover ook hfst. I, Toorop. Vollard bezat behalve van Cézanne en Gauguin werk van Van Gogh en van de ‘Nabis’ Bonnard en Vuillard: A.H. Barr, o.c., 38, 87; bij Durand Ruel was, behalve van de impressionisten, eveneens werk van Bonnard en Vuillard te zien: ibid., 36. Vgl. in het algemeen over de Parijse kunsthandels in deze jaren: R. Huyghe en G. Bazin,

o.c., 20.

11 Coll. P. Hoogerhoud, Amsterdam; Cat. Jan Sluyters, Stedelijk museum, Amsterdam, (Cat. no. 84), no. 7; gedateerd 1906 (afb. 41). Een tweede versie in coll. H. Heymeyer, Amsterdam; gedateerd 1906; H. Luns, o.c., afb. p. 5; Cat. Jan

Sluyters, Stedelijk museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 3; Cat. Europa 1907, Stedelijk museum, Amsterdam, 1957,

no. 112 (afb.).

12 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; Cat. Jan Sluyters, Stedelijk museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 2 (afb. in kleur);

Cat. N. Bew., no. 86. Een Lautrec-achtige pentekening naar dit motief is in de collectie San tee Landweer te Amsterdam.

13 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam. 1 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs. 2 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs. 3 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

4 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 4; gesigneerd ‘Paris 06 Jan Sluyters.’

5 Vgl. de titels Seinebrug en Butte Montmartre van in 1906 en '07 te Amsterdam geëxposeerde schilderijen. 6 G. Knuttel (R. Huyghe en G. Bazin, o.c., 309-405) vermeldt een ontmoeting Sluyters-Van Dongen te Parijs in 1906.

Van Dongen zei mij, Sluyters niet dan veel later te hebben ontmoet; zie ook hfst. I, Van Dongen. 7 ‘Jan Sluyters aan het woord’, Cat. Jan Sluyters, Stedelijk museum, Amsterdam, z.j. (cat. no. 84).

8 H. Luns, o.c., 17; vgl. ook N.H. Wolf, ‘Tentoonstelling St. Lucas (vervolg)’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 120: de instanties, die beslisten over het verder toekennen van het jaargeld maakten ‘door die weigering voor Sluyters' opvattingen een geweldige reclame’.

9 H.N. Wolf, l.c.

10 Zie de hierna volgende besprekingen van het werk van Mondriaan en Gestel uit deze jaren. Van der Hern, op wie de strijd om de prix de Rome veel indruk had gemaakt (mededeling van de schilder), vertrok, misschien mede geïnspireerd door Sluyters, in september 1907 naar Parijs: A. Plasschaert, Hollandsche schilderkunst, Amsterdam, 1923, 185. 1 De Catalogus der Jubileumtentoonstelling etc., Amsterdam, 1906, vermeldt als inzending van Sluyters: Liseuse,

Spaansch landschap (schets), Spaansch landschap (schets), Bal de nuit en Seinebrug (alle schilderijen) benevens een

tekening, De Gratiën: no. 382 t./m. 387.

2 De Catalogus St. Lucas, Stedelijk museum, Amsterdam, 1907, vermeldt: Naaktstudie (oliev.), Butte Montmartre, Paris (oliev.), Spaansche danseres (pastel), Soubrette (pastel), Schetsen (teekeningen) en Winter (oliev.): no. 268 t./m. 273; de Catalogus Stedelijke Tentoonstelling van kunstwerken van levende meesters, Amsterdam, 1907: Portret van mevrouw

de wed. E.N.L. en Seinebrug: no. 390 en 391. (Als adres werd hierin opgegeven Kostverlorenstraat 4, Amsterdam.)

3 H.N. Wolf, l.c.

4 W. S(teenhoff), ‘Najaarstentoonstelling Arti’, Onze Kunst, XII, 225-226. 5 H. Luns, o.c., 25.

6 Conrad Kikkert, ‘Amsterdam, Arti et Amicitiae, werkende leden tentoonstelling’, Onze Kunst, XIII, 1908, 239, noemt Sluyters' ‘tintellevende lichtsprankelende, Franschachtige nachtkroeg’. Hier zal één der in de tekst genoemde schilderijen met de titel Café de nuit zijn bedoeld. ‘Nachtcafé’ is een thema, dat door Van Gogh bekendheid had gekregen. Sluyters werd in deze werken echter eerder door de Franse impressionisten en Lautrec geïnspireerd.

7 De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1908, vermeldt van Sluyters: Fete de nuit (no. 393), Op den zoom (no. 394), Renkumsch

landschap (no. 395), Renkumsch landschap (no. 396), Drie studies (no. 397-399) en Vier schetsen (no. 400).

8 Conrad Kikkert, ‘Larensche Kunsthandel, Het Portret’, Onze Kunst, XIV, 1908, 250-251. 9 In 1907 werd werk van Van Gogh in het Rijksmuseum ondergebracht: zie hfst. II, Inleiding.

10 Stedelijk museum, Amsterdam, inv. no. B 1848; gesigneerd ‘Jan Sluyters 07, Paris-Amsterdam’; J. Havelaar, Jan

Sluyters, Amsterdam, 1919, afb. 1; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 6; Cat. N. Bew.,

no. 87.

11 Vgl. de 1907 gedateerde schetsen in de collecties Esser te Parijs en Brinks te Amsterdam; één hiervan, in laatstgenoemde verzameling, (afb. 44) draagt het opschrift ‘Amsterdam 07’.

12 Zie hfst. II, Mondriaan.

13 Museum Boymans, Rotterdam; Cat. N. Bew., no. 88; gedateerd 1907. 1 ‘Tentoonstelling Vincent van Gogh’, Onze Kunst, VIII, 1905, 59-68.

2 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; Cat. Isaäc Israels, Jan Sluyters en anderen, M.L. de Boer, Amsterdam, 1957, no. 29; Frederik van Eeden, l.c., afb.

3 Coll. J. van Marken, Velp; gedateerd 1907; Cat. Jan Sluyters, Stedelijk museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 8; Cat.

Europa 1907, Stedelijk museum, Amsterdam, 1957, no. 113 (afb.).

1 Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo, inv. no. 719-19; Cat. Kr.M., no. 633; gedateerd 1907. 2 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; gedateerd 1907.

3 Ibid.; gedateerd 1908. 4 Ibid.

5 Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo, inv. no. 720-00; Cat. Kr. M., no. 634; gedateerd 1908. 6 Men vergelijke Mondriaans riviergezichten uit de tijd 1906-'07, hierna besproken.

7 J. Havelaar, o.c., afb. 3; Part. Coll.; geëxposeerd ‘Genootschap Kunstliefde’, Utrecht, 1958, Cat. no 21. Geëxposeerd op de Vierjaarlijksche van 1907: zie p. 45, noot 2.

8 Frans Halsmuseum, Haarlem; A. de Ridder, o.c., afb. 9 Op de Hoogte, VI, 1909, afb. p. 82.

1 Conrad Kikkert, l.c.

2 Coll. J.W. Peynenburg, Geldrop; gedateerd 1908; J. Havelaar. o.c., afb. 9; A. de Ridder, o.c., afb.

4 Vgl. de aangehaalde woorden van G. Simons: in zijn Romeinse tijd al werd Sluyters geboeid door ‘de geheime sfeer, waardoor het zieleleven der menschen prevelt.’

5 Is. Querido, l.c.

1 Hier doceerde o.a. prof. C.L. Dake, overtuigd voorvechter van de picturale richting: zie hfst. IV. Diens bewondering voor de kunst van de midden-19de-eeuwse Franse landschapschilders blijkt o.a. uit zijn ets naar Corot, De brug, afgebeeld in Op de Hoogte, I, 1904, no. 10.

2 Naar de uitspraak van zijn vriend ir A.P. van den Briel zijn eigenlijke leermeester. Allebé's invloed op Mondriaan ging zeker niet in de richting van een classicistische tekentrant (zoals bij Sluyters), maar was waarschijnlijk van algemener aard. Men zie de karakteristiek, gegeven van Allebé's onderwijs door R.N. Roland Holst: ‘voortdurend drong hij aan op eenvoud en waarheid, die hij, onopzichtiger nog, “juistheid” noemde,’ en: ‘Alles wat zonder waarheid was, geeselde hij met geest en met scherpte’: o.c., 220.

3 Zie J.J. Sweeney, o.c., 1. 4 Vgl. p. 39, noot 4.

5 Zelf schreef de schilder over het werk uit deze tijd: ‘I never painted these things romantically; but from the very beginning, I was always a realist’: Piet Mondrian, Plastic art and pure plastic art, 1937 and other essays, 1941-1943, (ed. R. Motherwell), New York, 1945, 10.

6 Coll. M. Seuphor, Parijs; M. Seuphor, o.c., cat. 41, c.c. (classified catalogue) 41, afb. in kleurp. 49.

1 Particuliere verzameling; Cat, Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 2 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 9, c.c. 36.

2 Col. Tj. Greidanus, 's-Graveland.

3 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 25-1956. 4 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

5 Vgl. b.v. met het in de tekst genoemde werk Eduard Karsens Slootje, Rijksmuseum Kröller-Müller, inv. no. 412-00,

Cat. Kr.M., no. 374 (A.M. Hammacher, Eduard Karsen en zijn vader Kasper, 's-Gravenhage, 1947, afb. 32). Mondriaans Boerenhofstede, coll. S.B. Slijper, Blaricum, Catalogus Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 23

(afb.), M. Seuphor, o.c., cat. 223, c.c. 122 toont veel overeenkomst met Karsens Boerenhuisje, Rijksmuseum Kröller-Müller, inv. no. 410-22, Cat. Kr.M., no. 371 (A.M. Hammacher, o.c., afb. 15). - Van Eduard Karsens werk werd in 1901 bij Buffa te Amsterdam een aparte tentoonstelling gehouden: A.M. Hammacher, o.c., 185.

6 Part, coll., Parijs; Cat. Piet Mondrian, oeuvres figuratives de collections parisiennes, Gal. Cordier, Parijs, 1957, no. 1. 7 Mededelingen van ir A.P. van den Briel. Er was aan het Gein een hotel, in de buurt waarvan veel Amsterdamse schilders

kwamen werken.

8 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 28-56; volgens ir A.P. van den Briel vermoedelijk 1903-'04 geschilderd. 9 Coll. J. Hudig Jzn, L., Rotterdam; Catalogus Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 22 (afb.); M.

Seuphor, o.c., cat. 213, c.c., 66.

10 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 59-56; Catalogus Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 13 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 50, c.c. 72; volgens ir A.P. van den Briel vermoedelijk omstreeks 1902 ontstaan. 11 Mondriaan woonde van 18 januari 1904 tot 22 februari 1905 te Uden: zie Bijlage III.

12 Mededeling van ir A.P. van den Briel, die in dit jaar veel met Mondriaan omging en nadrukkelijk wees op het belang van dit Udense verblijf voor de innerlijke ontwikkeling van de schilder.

13 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 24-1956. 14 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 27-1956.

15 Particuliere verzameling; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955. no. 21 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 75, c.c. 56, afb. in (wel wat al te sterke) kleur, p. 55. Een tweede aquarel naar hetzelfde motief (afb. 55) in de coll. Tj. Greidanus, 's-Graveland.

16 Men kan Mondriaans Udens werk soms in kleur en compositie met dat van Verster vergelijken; het voor Nederland zeldzame oranje, purper en sterk-blauw vertoont ook diens vroege werk: b.v. Sneeuwstudie, sch., 1895, en Tuin

Endegeest, tek. in waskrijt, 1893, beide Rijksmuseum Kröller-Müller, resp. inv. no. 847-20 en 854-13; Cat. Kr.M., no.

711 en 810 (afb.). Naar motief en opvatting is b.v. Versters schilderij De witte muur, 1904, Rijksmuseum Kröller-Müller, inv. no. 850-12, Cat. Kr.M., no. 714, met het hier besproken Udense werk van Mondriaan te vergelijken.

17 Part. coll.; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 20 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 62, c.c. 83. 18 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 29-56.

19 Part. coll.

1 Coll. Tj. Greidanus, 's-Graveland.

2 Mondriaan was lid van St. Lucas en exposeerde zeker sinds 1900 met deze vereniging: zie etiket op achterzijde van een Gezicht op Amsterdam (Gem. Museum, 's-Gravenhage, inv. no. 26-1956). Volgens Seuphor, o.c., 205, noot 4, was hij ook lid van Arti. Bij besprekingen van tentoonstellingen van deze vereniging vond ik zijn naam nooit vermeld. Voor Mondriaans Amsterdamse adressen gedurende de jaren 1892-1911: zie bijlage III. (Aan ir A.P. van den Briel, die mij deze lijst verschafte, betuig ik hier mijn hartelijke dank).

3 Mededeling ir A.P. van den Briel.

4 Zie Catalogus Piet Mondriaan, herdenkingstentoonstelling, Stedelijk museum, Amsterdam, 1946, ‘Korte levensschets’. Op de tentoonstelling van St. Lucas exposeerde Mondriaan in 1905 slechts één werk, Boerderij: Cat. St. Lucas, Stedelijk museum, Amsterdam, 1905, no. 65.

5 Zie Catalogue Piet Mondrian, oeuvres figuratives de collections parisiennes, Galerie D. Cordier, Parijs, 1957, no. 12 en 5.

6 Aquarel; coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

7 Tekening met kleur; coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

8 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; Cat. Piet Mondrian etc., Galerie D. Cordier, Parijs, 1957, no. 8.

9 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 66-1956 (bruikleen S.B. Slijper); M. Seuphor, o.c., cat. 208, c.c. 51, afb. p. 212.

10 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

kleur is in hoofdzaak zwart, echter verlevendigd door lichtrood. 3 Zie hfst. II, Sluyters.

4 De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1907 (april-mei) vermeldt: Dennenbosch (zw. krijttek.), Interieur kamer (schets, waterverf), Interieur keuken (idem), Wilgen in de zon (studie olieverf) en Wilgen in grijs weer (idem): no. 210 t./m. 214. De beide interieurs, een zeldzaam motief bij Mondriaan, kunnen waarschijnlijk worden geïdentificeerd met de besproken Udense aquarellen.

5 Coll. S.B. Slijper, Blaricum; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 29 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 182, c.c. 64, afb. p. 220.

1 Mededeling ir A.P. van den Briel.

2 Mededeling ir A.P. van den Briel. A.G. Hulshoff Pol (geb. 1883) had, na een kort verblijf aan de Amsterdamse academie, veel buiten gewerkt met de Larense schilder H.J. Wolter. Hij trok met Mondriaan in deze jaren ‘met zijn schilderkist het gehele heele land door’: H. van Calker, Schilders van heden en morgen, dl. I, Amsterdam, z.j., 92.

3 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 63-54; bruikleen S.B. Slijper; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 35 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 192, c.c. 65, afb. in kleur p. 71; Cat. N. Bew., no. 39, afb. 10. 4 Vgl. wilgenstudies als Het Gein, wilgen, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 4-54; Cat. Mondriaan,

Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 16 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 56, c.c. 79, afb. p. 323. Misschien geëxposeerd St. Lucas, 1907 (zie p. 52 noot 4) en dan kort vóór het bosgezicht ontstaan.

5 Vgl. Mondriaans eigen woorden over deze kentering: ‘I had come to feel that the colors of nature cannot be reproduced on canvas. Instinctively, I felt that painting had to find a new way to express the beauty of nature’: Piet Mondrian, o.c., 10.

6 Mededeling Jan Sluyters.

7 Al vóór 1900: mededeling van ir A.P. van den Bricl.

8 Vgl. het gelijkluidende oordeel van de tijdgenoten Kikkert en Wolf: ‘St. Lucas Ledententoonstelling’, Onze Kunst, XVII, 1910, 227 en ‘Twintigste jaarlijksche tentoonstelling van St. Lucas (vervolg)’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 120. 1 Zie het besproken paars-rode landschap Het Gein, bomen bij opkomende maan (p. 50).