• No results found

Dat de mogelijkheid van een dergelijk besluit hem al in de ‘luministische’ jaren voor ogen moet hebben gestaan, is uit de voorgaande bespreking

herhaaldelijk gebleken.

Eindnoten:

1 Zie hfst. III, Kroniek. Mondriaan verloor in deze maanden echter niet het contact met Amsterdam: in de winter van 1909 deed hij mee aan een ‘Spanje-feest’, georganiseerd door St. Lucas: De Kunst, II, 1909-'10, no. 95.

2 De Kunst, I, 1909, no. 67. De Catalogus St. Lucas, Amsterdam, 1909, vermeldt van Mondriaan twee schilderijen:

Avond en Chrysant en een tekening, Zonnepit (no. 385-387).

3 Coll. M.J. Heybroek, Hilversum; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 58 (afb.); M. Seuphor,

Piet Mondrian, life and work, Amsterdam, z.j. (1956), cat. 321, c.c. 247, afb. p. 235.

4 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 106-52; M. Seuphor, o.c., cat. 318.

5 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage (bruikleen S.B. Slijper, Blaricum); Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 57 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 319, c.c. 164.

6 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; krijttekening met iets kleur (wit, groen en blauw); gedateerd ‘Sept. 10’.

7 Men moet de dateringen op Mondriaans werk met voorzichtigheid gebruiken, daar sommige jaartallen duidelijk eerst veel later zijn aangebracht: men vergelijke de signatuur ‘Piet Mondrian’, gecombineerd met een vroeg jaartal (b.v. ‘1908’ op de tekening Chrysant, coll. H. Holzman, New York; M. Seuphor, o.c., cat. 251, c.c. 146, afb. p, 78). Het jaartal ‘1910’ op de in de tekst vermelde werken wordt echter door andere feiten bevestigd.

8 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 488. Er is slechts één schilderij met dit onderwerp van de schilder bekend, n.l.

Zeeuwse boer, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 65-50; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage,

1955, no. 55 (afb.); Cat. N. Bew., no. 47; M. Seuphor, o.c., cat. 225, c.c. 15.

9 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 486. Ook van dit onderwerp is slechts één versie bekend, het doek in de collectie H.L. Straat, Leeuwarden; Cat. N. Bew., no. 48 (afb. 12).

10 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 485. Vgl. het doek in het Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 32-55 (bruikleen S.B. Slijper); Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 56 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 301, c.c. 163, afb. p. 241.

11 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 484. Hoogstwaarschijnlijk te identificeren met het hiervóór in de tekst genoemde, 1910 gedateerde, schilderij met dezelfde titel.

12 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 488. Er is slechts één ‘huisje’ van Mondriaan bekend in de pointillistische stijl van deze tijd, n.l. het eerder in de tekst vermelde, 1910 gedateerde, doek Boerenwoning.

13 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 491a. Waarschijnlijk te identificeren met Rhododendrons (houtskool en pastel), coll. mevrouw T. Bruin-Reitsma, Heemstede; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 32 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 296, c.c. 153.

14 Behalve de in de tekst besproken werken vermeldt de St. Lucas-catalogus van 1910 van Mondriaan nog de volgende:

Zon, kerk in Zeeland, Lentezon (beide schilderijen), Lelie, Amarillis (beide aquarellen) en Meisjeskop (tekening): resp.

no. 480, 483, 489, 490 en 491.

41; M. Seuphor, o.c., cat. 310, c.c. 219, afb. p. 239. 1 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 482.

2 N.H. Wolf, ‘Tentoonstelling St. Lucas’, De Kunst, II, 1909-'10, no. 120. Zie ook De Kunst, III, 1910-'11, no. 173, waar Wolf, bij een bespreking van Gestels inzending op St. Lucas - 1911, zich een rode boom in een maanlandschap van Mondriaan op de expositie van 1910 herinnert.

3 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 91-33; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 54 (afb.); Cat. N. Bew., no. 46 (afb. 14); M. Seuphor, o.c., cat. 283, c.c. 171, afb. in kleur p. 83.

4 Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, no. 481. 5 L.c.

6 Particuliere verzameling; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 38 (afb.); Cat. N. Bew., no. 42; M. Seuphor, o.c., cat. 278, c.c. 220.

7 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 58-1957; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 39 (afb.); M. Seuphor, o.c., 275, c.c. 111.

8 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. T 71-50; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 49 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 271, c.c. 240.

9 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 67-50; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 50 (afb.); Cat. N. Bew., no. 45; M. Seuphor, o.c., cat. 272, c.c. 241, afb. p. 232.

10 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 12-55 (bruikleen S.B. Slijper); Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 37 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 312, c.c. 242, afb. p. 233.

11 De schilderijen uit 1909, Zee na zonsondergang en Molen bij Domburg (zie tekst) zijn gesigneerd ‘Piet Mondriaan’, evenals Bos bij Oele en Molen bij fel zonlicht, resp. 1907 en 1908. De 1910 gedateerde doeken, Kerktoren Zoutelande,

Boerenwoning en Aaronskelken, dragen daarentegen het monogram P.M. (de letters door elkaar heen geschreven),

evenals het portret van de Zeeuwse boer. (Dit monogram van 1910 komt niet voor in de lijst van Mondriaans signaturen, gegeven door M. Seuphor, o.c. 407-408).

1 Museum Boymans, Rotterdam; J. de Boer, o.c., afb. 30.

2 Coll. prof. ir P. Donk, Oosterbeek; M. Seuphor, o.c., cat. 304, c.c. 208. Het vermoeden, dat dit (en het hierna in de tekst besproken zeegezicht) relatief vroeg in de periode 1909-'10 is ontstaan, wordt bevestigd door het uitvoerig gesigneerd zijn van beide werken.

3 Coll. S.B. Slijper, Blaricum; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 41 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 281, c.c. 222.

1 Zie hfst. III, Kroniek.

2 Zie p. 77, noot 6. De uitbeelding van de lucht met de concave wolkenvormen herinnert aan die op Toorops Schelpenvisser

op het strand: p. 5, noot 7.

3 Genoemd p. 76, noot 17. Het werk is te vergelijken met een zeegezicht van Cross, Isles d' or (Musée d'Art Moderne, Parijs), waarin het motief (een zeevlakte en een stuk lucht met slechts zeer kleine stipjes van eilanden aan de horizon) zó is gekozen, dat de in vrij grove pointille neergezette kleurnuances bijna het enige onderwerp zijn.

4 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs.

5 De titels uit de catalogus van St. Lucas, 1910 duiden op een impressionistische ‘bedoeling’ van Mondriaan in deze tijd (‘Zomermorgen’, ‘Zon, kerk in Zeeland’, ‘Avond’, ‘Lentezon’). Vgl. ook N.H. Wolf in zijn hiervóór geciteerde bespreking van deze expositie: ‘Hij wil ons wijsmaken, dat dit (de pointille) het trillen van het zonnelicht weergeeft’. 6 Op Mondriaans zoeken naar ‘het universele’ legde zijn vriend, ir A.P. van den Briel, de nadruk. Mondriaan had vooral daarom zich aangesloten bij de theosophische vereniging. Deze aansluiting vond plaats in 1909 (M. Seuphor, o.c., 57): dus juist in deze ‘luministische’ jaren. - De theoretische instelling van de schilder, ook al in deze vroege tijd, blijkt ook uit hetgeen dr J.F.S. Esser (de Amsterdamse verzamelaar en vriend van de jonge schilders) over hem schreef: ‘Piet Mondriaan was one of the refined dreamers who always silently thought and studied philosophically about art’. (Over de op schrift gestelde herinneringen van dr Esser, zie hfst. IV, Kroniek.)

7 Afb. 81: Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 27-55 (bruikleen S.B. Slijper); Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 46 (afb.); Cat. N. Bew., no. 44.; M. Seuphor, o.c., cat. 314, c.c. 244. Een tweede versie: coll. G.J. Nieuwenhuizen Segaar, 's-Gravenhage; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 47 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 315, c.c. 245, afb. in kleur p. 87. - De datering van beide doeken (1909-'10) berust uitsluitend op stijl-analyse.

8 Genoemd p. 76, noot 8.

1 Zie de bespreking van dit portret door N.H. Wolf, l.c., Er moet aan Wolf, waarschijnlijk door iemand uit de kring van Mondriaan, zijn verteld, dat dit portret niet één Zeeuwse boer, maar de psyche van ‘alle’ Zeeuwse boeren weergeeft en het (hierna te bespreken) meisjesportret de ziel, het karakter van ‘alle’ Zeeuwse vrouwen. - Dat Mondriaan ‘het domme’ van deze boer wilde geven - ibid. - lijkt mij op een misverstand te berusten; de schilder verdiepte zich in het boerenleven (zie zijn verblijf te Uden) en moet de geportretteerde goed hebben gekend, daar hij, naar ir van den Briel mij mededeelde, hier het portret gaf van zijn Domburgse kostbaas.

2 Coll. prof. ir P. Donk, Oosterbeek; J.B. Knipping, Jan Toorop, Amsterdam, 1947, afb. p. 55; Cat. N. Bew., no. 129. 3 Zie A. Plasschaert n.a.v. Mondriaans werk uit 1910: ‘En opnieuw komt me de vraag: waarom het aanbidden van

“barbaarsch gezette steenen” bij sommige schilders opnieuw rijst?’; ‘P. Mondriaan (St. Lucas), Karakteriseering’,

Kritieken II, Nummer Twee, Ooltgensplaat, 1910, 1-3.

4 Genoemd p. 76 (noot 9). Het model voor dit portret was de dochter van Mondriaans kostbaas te Domburg (mededeling ir A.P. van den Briel).

5 ‘Vincent van Gogh heeft, zelfs in de meest uitbundige uitstorting, een diepere geaardheid, die ik het ethische genoemd heb en die hem kenmerkt tusschen velerlei ander luminisme. - Iets van deze geaardheid is in Mondriaan, bij verdere, nog barokker, opwinding om het licht-phenomeen’: l.c.

6 Genoemd p. 76 (noot 4 en 12). 7 Genoemd p. 76 (noot 3). 1 Genoemd p. 77 (noot 3).

de mogelijkheid van een invloed van Suze Robertsons kunst op Mondriaans vroege modernisme, zie hfst. II. -Maanlandschappen waren in de mode in deze jaren! Zie hfst. III Sluyters, hfst. IV Gestel en p. 74 (Van Blaaderen). 3 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. T 99-34; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 53

(afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 284, c.c. 172.

4 Coll. W.C. van Dijk, De Bilt; M. Seuphor, o.c., cat. 286, c.c. 174; Cat. 150 jaar Genootschap Kunstliefde, Centraal museum, Utrecht, 1957, no. 109, afb. 6.

5 Genoemd p. 76 (noot 10). 6 Genoemd p. 76 (noot 5 en 11).

7 Coll. S.B. Slijper, Blaricum; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 44 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 317, c.c. 249. De datering van dit en het volgende doek in de tijd 1909-'10 berust op stijlanalyse.

8 Coll. S.B. Slijper, Blaricum; Cat. Mondriaan, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, 1955, no. 45 (afb.); M. Seuphor, o.c., cat. 316, c.c. 248.

1 Kikkert was, naar hij mij zelf verzekerde, met Mondriaan zeer bevriend. Hij bewonderde (waarschijnlijk beïnvloed door de kring, waarin zijn Parijse vriend Schelfhout verkeerde: zie hfst. IV, Schelfhout) toen Matisse als een der grote Franse schilders: zie hfst. III, Kroniek, p. 74. Dat Kikkert een pre-fauvistisch werk van Matisse mee naar Nederland zou hebben genomen en aan Mondriaan laten zien (J.J. Sweeney, Piet Mondriaan, New York, 1948, 4) moet op een misverstand berusten: M. Seuphor, o.c., 84-85. Een kern van waarheid lag misschien aan deze legende ten grondslag: het is mogelijk, dat Kikkert in deze tijd zijn waardering voor Matisse's kunst op zijn vriend trachtte over te brengen. 2 Zowel Wolf als Kikkert wezen hierop in hun bespreking van de St. Lucas tentoonstelling van 1910 (l.c.). Vgl. ook

Wolf's opmerking uit 1911: ‘Het is pas anderhalf jaar geleden, dat Mondriaan de voorganger heette der Hollandsche pointillisten: de jonge generatie van schilders-met-gedrviseerde-kleuren zagen in hem den meester, den baanbreker’:

De Kunst, IV, 1911-'12, 28 oct. 1911.

1 Coll. mevrouw H. Nijkerk-Erwteman, Amsterdam; H. Luns, o.c., afb. p. 6; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 12; Cat. N. Bew., no. 89 (afb.); geëxposeerd St. Lucas, 1909 (18 april geopend): Conrad Kikkert, ‘St. Lucas, 19de Jaarlijksche tentoonstelling’, Onze Kunst, XV, 1909, 238-239; Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1909, no. 474a. Het atelier was dat van de beeldhouwer Scholz (mededeling prof. K. Brinks, Amsterdam).

2 De overwegend gedekte kleuren en de manier van componeren met de overdreven perspectief van grote vormen in de voorgrond en bijzonder kleine in de diepte van het tafereel, doen denken aan Vuillard en Bonnard. Vgl. de kleuren van Vuillards portret van Claude Bernheim de Villers, 1906, Musée d'Art Moderne, Parijs, dat in 1906 waarschijnlijk op de Salon d'automne was geëxposeerd geweest: Cat. no. 1744: Portrait de Claude. Bonnard en Vuillard waren ook vertegenwoordigd op de tentoonstelling van ‘La Libre Esthétique’ van 1908: Madeleine O. Maus, o.c., 381, 390. 3 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam.

4 Vgl. de manier, waarop Lautrec een door het licht beschenen vrouwengezicht uitbeeldt, b.v. in het schilderij met de titel En cabinet particulier, Courtauld Institute, Londen; Cat. Impressionnistes de la collection Courtauld de Londres, Parijs, Musée de l'Orangerie, 1955, no. 61 (afb.).

5 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam.

6 Cat. Sted. Tent. van Kunstwerken van levende meesters, Amsterdam, 1907 vermeldt dit adres. 7 Vgl. de p. 84, noot 3 opgesomde titels van voorjaar 1909 bij St. Lucas geëxposeerde werken. 8 Mededeling van de schilder.

9 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; (naar Jan Sluyters mij mededeelde, in Brabant geschilderd) en coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs (stilistisch hierbij aansluitend).

1 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs (olieverfschets) en (afb. 86) vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam (definitieve versie);

Cat. N. Bew., no. 90; gedateerd 1909.

2 Deze invloed van Cézanne's kunst had nog niets met ‘cubisme’ te maken. De Amsterdamse luministen zagen het werk van deze schilder in het algemeen verband van het zeer bewonderde Franse impressionisme; zij maakten nog geen onderscheid tussen Frans impressionisme en postimpressionisme.

3 De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 18 april-16 mei, 1909, vermeldt: Brabantsch stilleven, Nougatkramen, Brabantsch

landschap, Brabantsche boerderij, Keerweer, Kostverlorenvaart en Intenieur (alle ‘studies’): no. 470-474a.

4 De Cat. St. Lucas, 1909, vermeldt nog Amsterdam als woonplaats. 5 Zie hfst. III, Kroniek.

6 Een argument voor het relatief late ontstaan van deze landschappen zou men kunnen zien in het feit, dat minstens twee ervan pas op de St. Lucas-expositie van 1911 werden geëxposeerd. In het algemeen gaf echter pas déze tentoonstelling een indruk van Sluyters' Larense werk.

De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, vermeldt van de schilder (woonplaats: Laren, N.H.) twee schilderijen: Landschap

in Brabant en Portretstudie, de volgende studies: Boerentuintje, Boerentuintje (Heeze), Langs den Amstel, Keerweer (Kostverlorenvaart), Boerderij in Brabant, Kostverlorenvaart, Sneemvlandschap (Laren) en Brabantsche boer, één

tekening, Slapend kindje en een Schets voor een decoratief paneel (no. 624-633a).

De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1911, vermeldt van Sluyters (woonplaats: Amsterdam): Slapende baby, Portretstudie,

Salomé, Portretstudie, Landweg bij Renkum, Dennenboschje, Hei met dennen, Boschpaadje, Laantje, Witte zandheuvels, Hei, Zonsopkomst, Zonsondergang, Stilleven en Laarderweg (alle schilderijen): no. 472-486.

1 Coll. F. van der Meyden, Utrecht; gedateerd 1909.

2 Museum Schiedam; gedateerd 1910; H. Luns, o.c., afb. p. 7; J. Havelaar, Jan Sluyters, Amsterdam, 1919, afb. 5. 3 Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo, inv. no. 721-19; Cat. Kr.M., no. 635. Dit schilderij combineert de motieven van

de twee hierna genoemde. 4 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs. 5 Ibid.

6 Coll. prof. K. Brinks, Amsterdam; gedateerd 1910.

7 Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, inv. no. 67-26; gedateerd 1910; Cat. Gemeentemuseum, 's-Gravenhage, Afbeeldingen, 1935, afb. 85; Cat. Jan Sluyters, Gemeentemuseum 's-Gravenhage, 1941-42, no. 4 (afb.); Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 9; Cat. N. Bew., no. 92. Tentoongesteld St. Lucas 1911: zie N.H. W(olf), ‘St. Lucastentoonstelling 1911, Stedelijk museum’, De Kunst, III, 1910-'11, no. 173.

gelegenheid van een Ensor-expositie bij het ‘Koninklijk Kunstverbond’ te Antwerpen: ‘Men snapt het nog maar steeds niet, hoe hij de brenger was van klaarder en zuivere inzichten, hoe zijn voorbeeld meer dan één, ook over de grenzen, heeft opgewekt tot vernieuwing en tot zuiverder, eerlijker betrachten van de werkelijkheid. Want hij was dan immers toch degene, die meer dan wie ook, in onze kunst heeft bijgedragen tot dien grooten strijd ter verovering van het licht!’:

Onze Kunst, XVIII, 1910, 188. Ter gelegenheid van de tentoonstelling van Amsterdamse luministen te Brussel in 1910

meende een Belgisch criticus Ensors invloed op Sluyters te kunnen constateren: geciteerd in De Kunst, II, 1909-'10, no. 135.

1 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; gedateerd 1910; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 15; Cat. N. Bew., no. 93.

2 Men wordt o.a. aan Redons pastel Vaas wet bloemen (Petit Palais, Parijs) herinnerd, waar eveneens de veelkleurige bloemen uitkomen tegen een purper, door oranje opgelicht fond. Op de Salon d'automne van 1906 had Sluyters reeds met het werk van de Franse schilder kunnen kennismaken: daar waren onder meer vier pastels naar het motief van bloemen, o.a. Fleurs, vase bleu, geëxposeerd: Cat. Salon d'automne, Parijs, 1906. Zoals reeds werd vermeld, was Redons werk in 1907 te Rotterdam en in 1909 nog eens te Amsterdam te zien.

3 Part. verzameling, 's-Gravenhage; gedateerd 1910; Cat. N. Bew., no. 94: ‘Maannacht I.’

4 De schilder vertelde mij, hoe hij bij het schilderen van dit werk steeds achter de gordijnen van zijn kamer naar het nachtelijke landschap buiten zijn Larense huis had gekeken.

5 Vm. coll. Jan Sluyters, Amsterdam; gedateerd 1910.

1 ‘St. Lucas, Ledententoonstelling’, Onze Kunst, XVII, 1910, 227.

2 Stedelijk van Abbe-museum, Eindhoven; gedateerd 1910; Catalogus ‘De Verzameling’ (Sted. van Abbe-museum), Eindhoven, z.j. (1956), no. 1 (afb.).

3 In 1911 exposeerde Sluyters bij St. Lucas een Zonsopkomst en een Zonsondergang. Kleuren en atmosfeer van het landschap uit het Eindhovense museum geven eerder de sfeer van een vroege ochtend dan van een avond weer; bovendien waren er zwarte blokjes kleur in Zonsondergang (N.H. Wolf, l.c.), die in het doek te Eindhoven ontbreken.

4 In zijn exemplaar van de Catalogus van de Moderne Kunstkring, Amsterdam, 1911 (Rijksbureau voor Kunsthistorische documentatie, 's-Gravenhage) tekende Plasschaert bij dergelijk werk van Sluyters enkele malen verontwaardigd ‘Van Gogh!’ aan.

5 Coll. C.J. Schelt, Amersfoort; Cat. Jan Sluyters, Sted. museum, Amsterdam, (cat. no. 84), no. 14; Cat. N. Bew., no. 91; aan de achterzijde van het doek gedateerd ‘Renkum 1910’; geëxposeerd op St. Lucas 1911 als Landweg bij Renkum: zie Cat. en N.H. Wolf, l.c.

6 N.H. Wolf, l.c.

7 Zie Jan Sluyters, ‘Van Dongen en de Kritiek’, De Kunst, III, 1910-'11, no. 177. 8 Rijksmuseum Kröller-Müller, inv. no. 196 kl. 3 (tek.).

1 Conrad Kikkert, ‘Piet Mondriaan, Jan Sluyters en C. Spoor, Stedelijk museum’, Onze Kunst, XVI, 1909, 98. 2 Geciteerd door H. van Calker, Schilders van heden en morgen, Amsterdam, z.j., 189.

1 Mededeling Charley Toorop.

2 N.H. Wolf, ‘Tentoonstelling Leo Gestel, Kunstzaal Schüller, Den Haag’, De Kunst, V, 1912-'13, 15 maart 1913. (Dit uitvoerige artikel is zeer waardevol voor degenen, die Gestels begintijd willen bestuderen.)

3 Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo, inv. no. 171-22; Cat. Kr.M., no. 161.

4 Volgens opschrift aan de achterzijde ontstaan winter 1908-'09; gedateerd 1909; geëxposeerd St. Lucas, 1909: zie hierna p. 90 noot 6.

5 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; olieverf/karton, 11 × 25 cm.

6 Vgl. diens Japonaiserie (naar Hiroshige), coll. V.W. van Gogh, Laren; J. Baart de la Faille, L'Oeuvre de Vincent van

Gogh. Catalogue raisonné, Parijs en Brussel, 1928, no. 372.

7 Coll. W. Gestel, Woerden; J. Slagter, Leo Gestel, 's-Gravenhage, 1946, afb. 5 (kleurreproductie). 1 Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo, inv. no. 172-19; Cat. Kr.M., no. 160.

2 Ibid., inv. no. 243, kl. 26 (tek.); krijttekening.

3 Coll. dr D. Hannema, Kasteel Weldam, Goor (O.); olie/doek, 36 x 61,5 cm; gedateerd 1909. 4 Coll. mejuffrouw C. Esser, Parijs; gedateerd 1909.

5 Zie hfst. III, Vergelijking met het fauvisme.

6 De Catalogus St. Lucas, Amsterdam, 1909, vermeldt van Gestel de volgende schilderijen: Dag- en lamplicht, Nacht,

Portret, Kaarslichtstudie, Lamplichtstudie, Voorjaarszon en Mist (no. 207-213) en de volgende tekeningen: Portretschets, Boer uit Woerden en Antje (no. 214-216). Eén van de schilderijen was het Meisje aan de piano, welk werk in het

‘luministenzaaltje’ hing; zie de bespreking van deze expositie door N.H. Wolf, De Kunst, I, 1909, no. 63. De overeenkomst tussen Gestels en Toorops luminisme viel de tijdgenoten reeds op: Wolf, l.c., noemde laatstgenoemd schilderij ‘à la Toorop’; in het door mij geraadpleegde exemplaar van de catalogus van deze expositie (archief der Gemeentemusea, Amsterdam) is bij de Kaarslichtstudie aangetekend ‘Toorop in het donker’.

1 N.H. Wolf, l.c.

2 Rijksmuseum Kröller-Müller, inv. no. 170-22, Cat. Kr.M., no. 159; volgens opschrift aan de achterzijde in de zomer van 1909 geschilderd.

3 Men zie b.v. de partij van de lucht met wolkenvormen met gekleurde randen op Othon Friesz' Haven van Antwerpen (1906), Musée des Beaux-Arts, Luik. De overeenkomst kan uit een parallelle ontwikkeling van beide schilders worden verklaard.

4 N.H. Wolf, l.c. Gestel had al eerder te Nijmegen gewerkt, toen hij daar de decoraties vervaardigde voor de villa van Jurgens: zie hfst. II, Gestel.

5 N.H. Wolf, l.c.

6 W. van der Pluym, o.c., afb. 3 (vroeger coll. Boendermaker).

7 Wolf (l.c.) schreef hierover: ‘Van dien tijd (n.l. herfst 1909) dateren de blanke berkeboompjes en de als van goud druipende herfstbomen in bruine en oranje tinten.’

8 Dit schilderij (waarvan de verblijfplaats mij onbekend is) werd afgebeeld in de Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910 en in

De Kunst, II, 1909-'10, no. 120. Ofschoon de ‘onzinnig als een stuk vuurwerk draaiende zon’ (ibid.) door de critiek

10 Ibid. 11 Ibid.

1 Coll. mevrouw A. Gestel-Overtoom, Blaricum; gedateerd 1910. 2 N.H. Wolf, l.c.

3 De Cat. St. Lucas, Amsterdam, 1910, vermeldt de volgende schilderijen: Nevelzon, Buiïg weer, Zomerdag, Het land

van Montfoort, Onder lamplicht, Koude herfstdag, Herfstavond en Berk: no. 262-269.

4 Zie hfst. III, Kroniek. 5 N.H. Wolf, l.c. 6 Ibid.

1 Coll. mevrouw A. Gestel-Overtoom, Blaricum; Cat. N. Bew., no. 14 (afb); zie ook hfst. IV, Gestel.

2 Er waren op de voorjaarsexpositie van St. Lucas, 1911 een serie van dergelijke expressieve ‘herfstbomen’, die, wanneer men op Wolfs getuigenis (l.c.) kan afgaan, al gedurende 1910 op het atelier waren geschilderd.

3 Stedelijk museum, Amsterdam, inv. no. A 1718; W. van der Pluym, o.c., afb. 5; J. Slagter, o.c., afb. 6; Cat. N. Bew., no. 13.

4 L.c.; W. van der Pluym, o.c., 16-17, vermeldt slechts, dat Gestel toen te Parijs ‘de jonge kunstuitingen’ zag. 5 Zie Conrad K(ikkert), ‘P. van der Hem; teekeningen in St. Lucas’, Onze Kunst, XVII, 1910, 65-66: ‘En zoo lijkt het

mij niet uitgesloten dat P. van der Hem vrij vanzelf gekomen is tot het teekenen zijner excessen, daar in Parijs, waar hij eens werkte, groote, te groote interesse voor het perverse heerscht, en er tientallen jonge schilders zijn die meenen dat dit nu het eenige artistieke, teekenachtige is, terwijl zij nooit buiten hun omgeving van groote-stads-leven uitzien.’ 6 In het najaar van 1909 had Van der Hem zijn debuut gemaakt te Amsterdam: zie hfst. III, Kroniek. In 1911 exposeerde

hij op de Parijse Salon d'automne twee schilderijen: Moulin rouge en Kleedkamer: De Kunst, IV, 1911-'12, 11 nov. 1911. Maks deed te Amsterdam van zich spreken door een uitvoerige inzending op St. Lucas van 1910 en door zijn contact met de Parijse wereld: sinds 1909 exposeerde hij op de Salon d'automne (als enige in Nederland wonende schilder!); in 1911 werd hij lid van dit gezelschap: De Kunst, l.c. Van de twee in 1910 te Parijs geëxposeerde schilderijen,

Compagnie joyeuse en Discours galant (Cat. Salon d'automne, (Parijs, 1910, no. 795 en 796) werd het eerstgenoemde

in 1911 door het Stedelijk museum, geweigerd: zie hfst. IV, Kroniek. 1 N.H. Wolf, l.c.

2 De Kunst, V, 1912-'13, afb. p. 371; daar gedateerd 1910. 3 Ibid., afb. p. 372; daar gedateerd 1911.

4 Holland, I, 1913-'14, afl. III-IV, afb. 5 N.H. Wolf, l.c.

6 De tekeningen van de Rembrandtfeesten werden bij Arti geëxposeerd; een in de zomer van 1908 te Scheveningen gemaakte reeks werd vlot verkocht: N.H. Wolf, -l.c. ‘Verzamelaars en liefhebbers, die hem opdrachten gaven, waren er steeds’ schreef Wolf naar aanleiding van de pastels.

7 Coll. mevrouw mr A.A. Kolk-Mijs, Utrecht; gedateerd 1909. 8 Zie hfst. IV, Gestel.