• No results found

Ontstaan, successie en beheer 1 Ontstaan

Foto 53. Wijngaardslak wordt vaak geassocieerd met Marjolein-verbond-achtige vegetaties in holle

6. Ontstaan, successie en beheer 1 Ontstaan

Er zijn geen Belgische gegevens in pollenanalytisch onderzoek gevonden van soorten van kalkrijke zomen. Het archeobotanisch onderzoek van planten-macroresten in Nederland levert iets meer op. Pals (1997) vermeldt Echte marjolein (Origanum majorana) als een door de Romeinen

geïntroduceerd cultuurgewas, waarvoor ook de Wilde marjolein (Origanum vulgare) als surrogaat voor gebruikt werd. Zaden van deze Wilde marjolein zijn in archeobotanisch onderzoek van

Romeinse sites aangetroffen. De plant is ook reeds van medicinaal gebruik bij de Romeinen gekend, door de bewaarde inhoud van een bronzen medicijnflesje uit Uitgeest, waarin zaden van Wilde marjolein, Selder, Ramenas en Groot kaasjeskruid zaten. Of de plant hiertoe gekweekt werd of uit het wild geoogst is niet bekend.

Op de historiek van de Tiendenberg gingen we reeds in bij het biotoop graslanden bij het hoofdstuk Kamgrasland (Zwaenepoel et al. 2002). De historiek van de enkele dijken in de Nieuwlandpolders is eveneens vrij goed gekend. Interessante dijken met kalkzoomsoorten als de Hollekensdijk, de Sint-Nicasiusdijk en de Doornendijk zouden van 1650 dateren. Er is enige onenigheid over de precieze data. Bordjes ter plaatse gewagen bijvoorbeeld van 1504. Waarschijnlijk zijn deze dijken in de 16de eeuw aangelegd, werd het gebied opnieuw overstroomd en werden de dijken heraangelegd in 1650. Deze dijken zijn aanzienlijk recenter dan de oudste zeewerende dijken die reeds in het begin van de 11de eeuw aangelegd werden. De ontkalking is dus ook een stuk minder ver gevorderd (Zwaenepoel & Maelfait 1997). Over het ontstaan van zomen in de duinen zijn we nauwelijks in detail ingelicht maar uit recente ontwikkelingen kunnen we wel een en ander afleiden. Uit beschrijvingen van de duinen in het begin van de 20ste eeuw door Jean Massart (zie vooral Massart 1912) mogen we aannemen dat er nauwelijks struweel in onze duinen voorkwam. Waarschijnlijk waren daardoor ook zomen vrij zeldzaam. Op het einde van de 18de eeuw werden weliswaar reeds een aantal pogingen tot bebossing ondernomen (cf. Boterberge 2000: 1785, 2 ha duingrond te Adinkerke bezaaid met sparren), maar met de eerste Franse aanval van 1793 in onze gewesten werden de aanplantingen verwaarloosd en gingen ze teniet. Enkele kleine bosjes die reeds op de Ferrariskaart voorkomen (1780) liggen op de binnenduinrand en zijn minder relevant voor de soorten van kalkrijk milieu die ons hier aanbelangen. In 1836 kreeg Theodore Vande Walle, voorzitter van de Commissie van

Landbouw van de provincie West-Vlaanderen een 50-jarige concessie om in de pannen tussen Oostende en Wenduine aanplantingen te doen, te beginnen met de Doodemanspanne in Klemskerke. Door protest van de lokale bevolking, begrazing in de duinen en stelen van het hout werden de 62 hectare geplant bos in 1886 herleid tot een luttele 8 hectare. Pas vanaf het einde van de negentiende eeuw (ongeveer 1890: De Haan) en in de loop van de twintigste eeuw werden meerdere duinbossen met permanenter karakter geplant (1902 Calmeynbos, 1930 Hannecartbos). Door het geleidelijk wegvallen van de begrazing in de duinen nam ook de spontane verstruweling van dan af geweldig toe. De meeste zomen zijn waarschijnlijk mee met deze twee fenomenen ontstaan. Een aantal soorten zijn pas zeer recent ontdekt: Welriekende salomonszegel pas een decennium: cf. Leten (1994). Stevens (1997) schetst het ontstaan van een aantal holle wegen in Haspengouw, waarvan verschillende met relevantie voor begroeiingen van de Marjolein-klasse. Holle wegen van Romeinse ouderdom zijn zeldzaam. De meeste ontstonden pas in de Late Middeleeuwen. Zowel in Limburg als Brabant zijn veel holle wegen hol geworden of dieper uitgehold in de loop van de 19de en begin 20ste eeuw (Allemeersch 1984, Claerhout 1988, Van Meldert et al. 1991).

6.2 Successie

Uit de struweelopslag in de zomen zelf en de aangrenzende struwelen en bossen is het meestal vrij gemakkelijk af te leiden hoe de successie zal verlopen. In de duinen en op kalkhellingen zijn Dauwbraamstruweel en vervolgens struwelen van het Liguster-verbond (Berberidion) meestal de logische successiefases, in de polders gaat het veelal om de Associatie van Sleedoorn en Meidoorn (Pruno-Crataegetum). Bij het tegengaan van struweelopslag, maar inspoeling van meststoffen ontwikkelen zich vaak overgangen naar de Klase der ruderalen (Artemisietea) of Klasse der nitrofiele ruigten (Galio-Urticetea).

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 146

6.3 Beheer

6.3.1 Uitwendig beheer

Het Marjolein-verbond wordt ondanks zijn zeldzaamheid en zijn hoge waarde voor zeldzame planten en een specifieke fauna niet letterlijk beschermd door de habitatrichtlijn (cf. Anselin et al. 2000). Bij een brede interpretatie van code 6210 (droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodem (Festuco-Brometalia)) kunnen een aantal zomen mee ingeschoven worden. Ook code 6430 (voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene zones) vereist een brede interpretatie, wil men deze als argument gebruiken.

Voor de natuurvergunning geldt iets analoogs. Zomen worden niet expliciet genoemd, maar kunnen onder een hele reeks categorieën van het vegetatiebesluit en de natuurvergunning vallen, waaronder holle wegen, houtachtige beplantingen, heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen,

struwelen en loofbossen, vegetatie horende bij KLE’s, perceelsranbdbegroeiingen en ‘andere vegetaties’. Daardoor zijn ze minstens vergunningsplichtig in groengebieden, parkgebieden,

buffergebieden, bosgebieden, vallei-, bron- en natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebeiden van ecologisch belang en met bijzondere waarde, vogelrichtlijngebieden, Ramsargebieden en

habitatrichtlijngebieden, gebieden van het IVON en landschappelijk waardevolle gebieden. In het geval ze horen bij holle wegen is er zelfs een absoluut verbod in quasi alle gewestplanbestemmingen en kan nog de zorgplicht ingeroepen worden voor huiskavels.

Het bermbesluit voorziet in een verbod van het gebruik van biociden langs openbare bermen. Helaas is er niet iets analoogs voor relevante overgangen van landbouwgrasland naar bos en sneuvelen hier nog heel wat zomen.

Ruigten en zomen maken pas vrij recent deel uit van expliciete aandacht in natuurreservaten. In de duinen maken relevante vegetaties vaak deel uit van grotere begrazingsblokken. De meeste zomen komen echter nog steeds voor in gebieden zonder reservaatsstatuut. De smalle lintvormige patronen zijn zelden argument genoeg om ze een reservaatsstatuut toe te kennen. Een specifiek beleid voor dreven, onverharde wegen en bosranden dringt zich dan ook op. Steeds meer bosbeheersplannen wijden passages aan mantel-zoom-situaties. Voor dreven is er nog maar heel weinig gericht beleid. Wellicht kan vanuit de hoek van Monumenten en Landschappen iets concreters voorzien worden.

6.3.2 Inwendig beheer

In grotere begrazingseenheden met extensieve begrazing in reservaten komen zomen voor in vrij natuurlijk aandoende overgangen van grasland naar struweel. In de duinen en op kalkhellingen is dit ongetwijfeld de beste beheerskeuze.

Buiten de reservaatsfeer zijn zomen vaak eerder het gevolg van een verwaarlozing van het beheer, dan van een doelbewuste keuze. Veelal schrijdt de verruiging of verstruweling dan ook verder dan optimaal. Een niet al te frequent maaibeheer (niet jaarlijks) dringt zich dan ook op om de

interessantere stadia te conserveren. Een rotatief beheer is aangewezen vanuit faunistische hoek: elk jaar wordt een deeltje van de zoom aangepakt en blijft de rest ongemoeid.

In de polders zijn zomen van dit type vaak teruggedrongen tot hele smalle linten tussen de vlakke, gemaaide berm en de steile oeverversteviging van de sloot. Het creëren van geleidelijker oevers, zonder oeverversteviging is aangewezen.

Goed ontwikkelde zomen van dit type zijn zo zeldzaam in Vlaanderen, dat er in bermbeheersplannen best expliciet kan naar verwezen worden. Het vermijden van jaarlijks maaien van dergelijke plaatsen is aangewezen. Zwaenepoel (1993 en 1998) schetst richtlijnen voor concrete vertegenwoordigers in bermen (type 24: Wilde marjolein-Vierzadige wikke-type).

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 147 Stevens (1997) beveelt branden in holle wegen aan als geschikt beheer voor het behoud van

bloemrijke kruidachtige vegetaties. Onregelmatige branden wordt onder meer gunstig bevonden voor het behoud van Wilde marjolein. Anderzijds is de mineralenaanrijking en de sterfte van bodemdieren een nadeel verbonden aan het branden. Het kan dan ook best slechts kleinschalig en lokaal

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 148

7. Voorkomen en verspreiding

Aangezien dit vegetatietype noch op verbondsniveau, noch op associatieniveau goed ontwikkeld is valt het moeilijk de verspreiding weer te geven. De verspreiding van de kalkminnende zoomsoorten geeft echter een goed beeld van de potenties voor dit verbond. We verwijzen hiervoor naar de soortenbespreking in paragraaf 3, alsook naar Lambinon et al. (1998) en Van Rompaey & Delvosalle (1979). Hieruit blijkt dat de Tiendenberg (Kanne, Riemst) als meest geschikte biotoop in Vlaanderen naar voor komt en verder dat de duinen, de Maasstreek, de Nieuwlandpolders en de leemstreek in afnemende mate vertegenwoordigers kunnen herbergen.

De duinen van de Westkust zijn rijker dan deze van de Oostkust. De Panne, Koksijde en Oostduinkerke zijn de belangrijkste gemeenten. Bredene en De Haan herbergen een heel apart spectrum soorten als Bokkenorchis, Grote centaurie, Sikkelklaver, … Ook in Knokke worden nog wel Glad parelzaad-vegetaties aangetroffen, zij het zonder andere typische kalkminnende zoomsoorten. Langs de Maas komen zowat alle gemeenten van Kessenich tot Riemst in aanmerking.

Dupae (schriftelijke mededeling) vermeldt voor Limburgs en Brabants Haspengouw vooral de (deel)gemeenten Wellen, Mettekoven, Grootloon, Wellen, Jesseren, Willebringen, maar ook Borgloon, Tongeren, Hoegaarden, Sint-Truiden, Riemst en Voeren. Guelinckx (schriftelijke

mededeling) vermeldt Hoegaarden als belangrijke Oost-Brabantse locatie. Meer centraal in Brabant is Hoeilaart ongetwijfeld een belangrijke locatie.

In de Nieuwlandpolders is Assenede wellicht de belangrijkste locatie (Borstelkrans, Maarts viooltje, Glad parelzaad, Donderkruid), maar ook in Stene (historische polders Oostende) komen meer fragmentarische vertegenwoordigers met bijvoorbeeld Donderkruid voor. Vertegenwoordigers met de relatief algemene Gewone agrimonie of met Viltig kruiskruid kunnen in zowat de hele polder

aangewezen worden. Er zijn minstens opnamen van Wulpen, Ramskapelle, Slijpe, Oostende, Dudzele, Damme, Oostkerke, Heist en Knokke.

Meer in het binnenland zijn opnames met Donderkruid in de leemstreek van West-Vlaanderen voor handen uit Hollebeke-Ieper en Spiere-Helkijn, met Wilde marjolein uit Moen-Zwevegem.

Kaart 11 Verspreiding van goed ontwikkelde zoomvegetaties op kalkrijke bodem. De kaart is

ongetwijfeld onvolledig, omdat er geen duidelijke vegetatie-afgrenzing is van dit type. Anderzijds geeft een verspreidingskaart van alleen de individueel relevante soorten dan weer een té ruim beeld weer.

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 149

Foto 54. Marjoleinzoom op talud van kalkrijke leem te Hoeilaart (prov. Vlaams-Brabant)(foto: Willy

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 150

8. Waarde