• No results found

Associatie van Geel nagelkruid en Dagkoekoeksbloem, met Gewoon schaduwkruiskruid, op

WVI – FEBRUARI 2004 GALLO ALLIARION 93 Samenvattend onderscheiden we voorlopig een vijftal associaties, waarvan minstens 2

overeenstemmen met vertegenwoordigers uit de aangrenzende landen, eentje controle vergt qua benaming en twee nieuw benoemd worden:

- Kruisbladwalstro-associatie (Urtico-Cruciatetum laevipedis Dierschke 1973) - Kruidvlier-associatie (Heracleo-Sambucetum ebuli Brandes 1983)

- Associatie van Groot hoefblad (Phalarido-Petasitetum hybridi Schwick 1933)? - Associatie van Grote muur (Stellarietum holosteae ass.nov.)

- Associatie van Geel nagelkruid en Dagkoekoeksbloem (Geo-Silenetum dioicae ass. nov.)

3.2.2 Subassociaties

Gezien de aanzienlijke moeilijkheden die we reeds ontmoeten bij het afbakenen van associaties zien we vooralsnog af van het benoemen van onderverdelingen.

3.2.3 Romp- en derivaatgemeenschappen

RG Zevenblad-[Galio-Alliarion]. Zoals hierboven uiteengezet, en met vegetatietabellen

gedocumenteerd in Zwaenepoel (1993 en 1998) heeft Zevenblad even grote presentie en bedekking in een hele reeks nitrofiele zomen, zodat wij de soort niet als associatiekensoort benoemen, maar als een verbondskensoort. Dominantie van Zevenblad, zonder de aanwezigheid van meer kenmerkende soorten, is een zeer courant verschijnsel, dat wij als rompgemeenschap bestempelen.

RG Grote brandnetel-[Galio-Urticetea]. Rompgemeenschap met dominante Grote brandnetel, tussen een beperkt aantal soorten van de klasse. Zeer algemene vegetatie op plaatsen waar tuinafval gedumpt wordt, geklepeld maaisel ophoopt etc.

RG Fluitenkruid-[Galio-Urticetea]. Rompgemeenschap met dominantie van Fluitenkruid, op plaatsen waar strooiselophoping ontstaat door staken van het beheer of blijven liggen van geklepeld maaisel. Zoals reeds overvloedig opgemerkt vertonen een groot aantal nitrofiele zoomgemeenschappen intermediaire kenmerken tussen een Klasse van nitrofiele zomen (Galio-Urticetea) en een Klasse van ruderale gemeenschappen (Artemisietea). Daartoe behoren vrij karakteristieke soorten die als kensoort zouden kunnen fungeren als de associatie netjes in de klassieke syntaxonomische hiërarchie zou passen. Zelfs met het systeem van romp- en derivaatgemeenschappen, die toelaten overgangen tussen verschillende syntaxa te beschrijven ontsnappen dit soort vegetaties aan de aandacht wanneer de kritische soort geen dominant of aspectbepalende soort is. Daarom opteren wij voor de lichte aanpassing van de term romp- en derivaatgemeenschap, waarbij ook niet –dominanten kunnen aangegeven worden vóór de syntaxa die met elkaar in overgang verkeren.

RG Dolle kervel-[Galio-Alliarion/Artemisietea]. Zoals onder de bespreking van de associaties

opgemerkt lijkt Dolle kervel zich in Vlaanderen niet als een associatiekensoort te gedragen, maar een intermediaire positie in te nemen tussen nitrofiele zomen en ruderale gemeenschappen. Voor een vegetatietabel verwijzen we onder meer naar Zwaenepoel (1993 en 1998).

RG Steeneppe-[Galio-Alliarion/Artemisietea]. De zeldzame Steeneppe (Sison amomum) wordt slechts in een mini-areaaltje in een westelijke uithoek van West-Vlaanderen aangetroffen, aan de grens van zijn areaal. Zevenblad, Grote brandnetel, Kleefkruid, Witte dovenetel, Hondsdraf en Bosandoorn verwijzen naar de verwantschap met het Galio-Alliarion, Bijvoet, Boerenwormkruid, Speerdistel en Klein streepzaad naar de Artemisietea. Zwaenepoel & Vanhecke (1996) geven een vegetatietabel en bespreking van deze zeldzame schermbloemige.

RG Gevlekte dovenetel-[Galio-Alliarion/Artemisietea]. Bij de verbondbespreking vermelden we reeds dat Gevlekte dovenetel zich in Vlaanderen niet als een klasse- of verbondskensoort gedraagt, maar een intermediaire positie inneemt tussen nitrofiele zomen en ruderale gemeenschappen.

RG Fijne kervel-[Galio-Alliarion/Artemisietea]. Ook Fijne kervel gedraagt zich in Vlaanderen als een overgangssoort van nitrofiele zomen en ruderale gemeenschappen. Het zeldzame Groot glaskruid (Parietaria officinalis), dat internationaal soms als klassekensoort beschouwd wordt, is in Vlavedat uitsluitend met opnames van deze rompgemeenschap gedocumenteerd (Calmeynbos De Panne, Zwaenepoel 2003).

WVI – FEBRUARI 2004 GALLO ALLIARION 94 RG Gevlekte scheerling-[Galio-Alliarion/Artemisietea]. Ook Gevlekte scheerling (Conium maculatum) gedraagt zich in Vlaanderen als een overgangssoort van nitrofiele zomen en ruderale

gemeenschappen. De soort is de laatste jaren opvallend uitgebreid langs snelwegen en kanalen. DG Canadapopulier-[Galio-Urticetea]. Weeda et al. (1999) beschrijven populierenaanplanten met brandnetelondergroei zonder typische bosplanten als een derivaatgemeenschap van de Klasse der nitrofiele zomen. De niet-inheemse status van Canadapopulier verjklaart hier het gebruik van de term derivaatgemeenschap in plaats van rompgemeenschap.

3.3 Mossen

Fijn laddermos (Eurhynchium praelongum) en Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum) zijn zeer algemene mossen in dit nitrofiele zomen. Verder komen ook Geplooid snavelmos (Eurhynchium

striatum), Klei-vedermos (Fissidens taxifolius), diverse platmossen (Plagiothecium spp.), Rimpelmos

(Atrichum undulatum), Gerimpeld sterremos (Plagiomnium undulatum) en Gewoon sterremos (Mnium

hornum) frequent in de tabellen voor.

3.4 Fungi

Weeda et al. (1999) vermelden dat het milieu van de nitrofiele zomen bijzonder rijk kan zijn aan paddestoelen, vooral dan humus- en strooiselafbrekers. Mycorrhizavormers zijn zo goed als afwezig, ook als de boomsoorten waarmee ze associëren aangeplant zijn. Als concrete taxa vermelden ze onder meer Voorjaarspronkridder (Calocybe gambosa), Champinonsoorten (Agaricus spp.), Knolparasolzwam (Macrolepiota rachodes), Bruine bundelridderzwam (Lyophyllum decastes), Vaalroze parasolzwam (Lepiota subincarnata), Plooivoetstuifzwam (Calvatia excipuliformis),

Reuzenbovist (Langermannia gigantea), Toverchampignon (Agaricus geesterani) en Plakkaattolzwam (Coltricia confluens).

De Vlaamse mycoflora-databanken laten vooralsnog geen directe koppeling van paddestoelen aan dit milieu toe. Ook de Rode lijst van enkele groepen paddestoelen in Vlaanderen (Walleyn & Verbeken 2000) maakt geen expliciete melding van nitrofiele zomen of ecologische beschrijvingen die hierop zouden kunnen slaan. Daarentegen zijn zure, arme bodems wél frequent genoemd.

Op de bladeren van grote brandnetel komt algemeen de roestzwam Puccinia caricina voor, die oranje opzwellingen en misvorming van het blad veroorzaakt (Vermeulen 1999).

Op brandnetelstengels zijn soms de minuscule vruchtlichamen van enige schimmels te vinden. Het gemakkelijkst waarneembaar is het Brandnetelklokje (Calyptella capula). Dit vormt komvormige, ruggelings gesteelde vruchtlichamen van een paar millimeter groot, die als klokjes aan de stengels hangen (Weeda 1985).

De Netelmeeldauw (Erysiphe urticae) besmet Grote brandnetel met een witpoederig imperfect stadium op de bladeren (Vermeulen 1999).

De Hennepnetelmeeldauw (Erysiphe galeopsidis) en de Muntmeeldauw (Erysiphe biocellata) kunnen Hondsdraf besmetten. De Hondsdrafroest (Puccinia glechomatis) vormt zwartbruine telia bij

Hondsdraf (Vermeulen 1999)

De Zevenbladgist (Protomyces macrosporus uit de Taphrinales) bedekt bladeren en stengels van Zevenblad aanvankelijk met rijen doorschijnende, geelgroene, later bleekbruine blaasjes, waarin de chlamydosporen zitten. De Valse meeldauw van het Zevenblad (Plasmopara aegopodii) vertoont zich als een wit schimmelpluis op de onderkant van de bladeren en als gele of bruine vlekken op de bovenzijde van het blad van Zevenblad. De Zevenbladroest (Puccinia aegopodii) vormt zwarte telia bij Zevenblad (Vermeulen 1999), op de bladeren en bladstelen ontstaan bleekgele opzwellingen die bij rijpheid openbarsten en een bruin poeder vrij laten (Docters van Leeuwen 1982).

De Fluitenkruidroest (Puccinia chaerophylli) vormt gele aecia op de onderzijde van het blad van Fluitenkruid (Vermeulen 1999).

WVI – FEBRUARI 2004 GALLO ALLIARION 95

4. Fauna

Zoogdieren:

Nitrofiele zomen kunnen een prima biotoop vormen voor een aantal muizen en spitsmuizen:

Huisspitsmuis (Crocidura russula) en Beemdspitsmuis (Sorex coronatus) nestelen graag in het dichte strooisel onder dergelijke vegetaties.

Kleine marterachtigen als Wezel (Mustela nivalis), Hermelijn (Mustela erminea) en Bunzing (Mustela

putorius), worden vaak foeragerend waargenomen in dit biotoop. Hetzelfde geldt voor Egel

(Erinaceus europaeus).

Vogels:

De veelal smalle lintvormige vertegenwoordigers van dit type maken het minder geschikt als broedbiotoop voor vogels. Toch kan bijvoorbeeld Bosrietzanger (Acrocephalus palustris) reeds met dergelijke linten genoegen nemen, vooral wanneer de brandnetels dicht genoeg opeen staan.

Amfibieën en reptielen:

Nitrofiele zomen bieden een geschikt overwinteringsmilieu voor padden en kikkers.

Ongewervelden: Dagvlinders:

Bink (1992) vermeldt het Galio-Alliarion en/of het Aegopodion podagrariae als geschikt biotoop voor Groot koolwitje (Pieris brassicae), Klein koolwitje (Pieris rapae), Klein geaderd witje (Pieris napi), Oranjetip (Anthocharis cardamines), Dagpauwoog (Inachis io), Atalanta (Vanessa atalanta), Kleine vos (Aglais urticae), Gehakkelde aurelia (Polygonia c-album) en Landkaartje (Araschnia levana). Look-zonder-look is een van de mogelijke voedselplanten voor Groot koolwitje. Klein koolwitje, Klein geaderd witje en Oranjetip. Ondanks deze belangrijke betekenis voor de rupsen van deze vlinders, nam Mac Leod (1894) overigens geen enkele bloembezoeker van Look-zonder-look waar. Grote brandnetel is een van de voedselplanten voor Dagpauwoog, Atalanta, Kleine vos, Gehakkelde aurelia, Landkaartje.

Hondsdraf wordt onder meer bezocht door Klein geaderd witje (Mac Leod 1894).

Heggendoornzaad krijgt onder meer bloembezoek van Hooibeestje (Coenonympha pamphilus), Robertskruid en Bosandoorn van Groot koolwitje, Maarts viooltje van Kleine vos, Groot koolwitje en Citroenvlinder, Groot hoefblad van Kleine vos, Dagpauwoog en Citroenvlinder (Mac Leod 1894).

WVI – FEBRUARI 2004 GALLO ALLIARION 96