• No results found

Foto 63. Adelaarsvaren komt vaak voor in zomen tussen diverse grasland of heide en diverse

4. Fauna Zoogdieren

De zoogdierenfauna van dit biotoop is niet expliciet onderzocht, maar ongetwijfeld is dit een

interessant biotoop voor een groot aantal muizen en spitsmuizen. Muizen schijnen verlekkerd op de zaden van Hengel (Weeda 1987). Ook kleine marterachtigen vinden in dit biotoop ongetwijfeld een goed foerageergebied.

Reptielen en amfibieën

In deze biotoop worden vooral Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) en Hazelworm (Anguis

fragilis) waargenomen.

Dupae (1991) maakte een beschermingsplan op voor Boomkikker in Zonhoven (Limburg). De kleine landschapselementen rond de voortplantingspoel van de dieren, waarin de dieren konden schuilen of zich buiten de poel wagen, bestonden voornamelijk uit houtwallen van Zomereik, berk, Lijsterbes, Sporkehout etc, en een ondergroei of zomen van ondermeer Hengel, Valse salie, havikskruiden, …

Ongewervelden Vlinders

Bink (1992) vermeldt dit biotoop niet. Vermoedelijk is dit niet omdat het irrelevant is, maar wél omdat de naam Melampyrion pas vrij recent in Nederland in gebruik is, want een zeldzame dagvlindersoort (Bosparelmoervlinder, Melitaea athalia) is afhankelijk van Hengel als voedselplant. De

Bosparelmoervlinder voedt zich ook nog met Gewoon vingerhoedskruid, Smalle weegbree en Gewone ereprijs. De soort is in Vlaanderen vermoedelijk uitgestorven sinds 1968. Vroeger werd de

Bosparelmoervlinder op enkele plaatsen in de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg waargenomen (Maes & Van Dyck 1999). De vermoedelijk belangrijkste oorzaak voor het uitsterven is het verdwijnen van hakhoutbeheer (Maes & Van Dyck 1996).

De meest algemene dagvlinder in dit biotoop is ongetwijfeld Bont zandoogje. Zeldzamer, maar eveneens erg typisch, vooral als de zomen ook nog grenzen aan bramenstruweel, is Koevinkje. Mac Leod (1894) nam bloembezoek waar bij Echte guldenroede van de dagvlinders Klein geaderd witje (Pieris napi), Groot koolwitje (Pieris brassicae), Hooibeestje (Coenonympha pamphilus), Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) en Rouwmantel (Nymphalis antiopa). Daarnaast werd ook een

nachtvlinder van de Uilenfamilie (Noctuidae) waargenomen. Op Dicht en Schermhavikskruid nam hij Klein geaderd witje, Groot koolwitje, Argusvlinder (Lasiommata megera) en Hooibeestje waar. Op Valse salie werd alleen Groot koolwitje gezien. Op Hengel nam hij Geelsprietdikkopje (Thymelicus

sylvestris) en Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) waar.

De grasmineermot Elachista rufocinerea gebruikt alleen of bij voorkeur Witbolsoorten als voedselplant (Weeda 1994). Een tweetal vedermotten heeft Schermhavikskruid als voornaamste voedselplant. De rups van Leioptilus scarodactyla ontwikkelt zich in de nazomer in de bloemhoofdjes, spint zich dan in om te overwinteren, verlaat het spinsel in het vroege voorjaar en spint zich tussen rozetbladeren in, waaraan zij vreet tot aan de verpopping in de tweede helft van de lente. Oxyptilus chrysodactyla leeft als rups omstreeks het begin van de zomer in samengesponnen bladeren aan de stengeltop van Schermhavikskruid of Echt bitterkruid. Cochylis atricapitana, die ook op Jakobskruiskruid voorkomt, veroorzaakt ondermaatse planten, opeengepropte bladeren en bloeiwijzen en de verdikte, kromme stengel bevat een lange holte, waarbinnen de rups zich ontwikkelt. Van enkele vlindertjes hebben de rupsen Guldenroede als voedselplant. Van oorsprong leven ze in Europa uiteraard op de inheemse Echte guldenroede. Uit de Bladrollerfamilie (Tortricidae) leeft Eucosma aemulana als rups in de hoofdjes van de plant. Rupsen van de vedermot Leioptilus tephradactyla leven op de steel en

onderkant van de bladeren, terwijl ze gaten in het blad vreten. Van de zeldzame kokermot Coleophora

virgaureae (Microlepidoptera) zitten de rupsen in het najaar in een bruine koker op de bloeiwijzen

WVI – FEBRUARI 2004 MELAMPYRION PRATENSIS 175

Vliesvleugeligen

Echte guldenroede krijgt bloembezoek van een hele reeks vliesvleugeligen, waaronder de Honingbij (Apis mellifera), de hommel Bombus agrorum var. tricuspis, de Grote koekoekshommel (Psithyrus

vestalis), de Gewone koekoekshommel (Psithyrus campestris), de groefbijen Halictus leucozonus, H. malachurus, H. sexnotatus, de Zandbijen Andrena cylindricus, A. listerella en de allotrope

hymenopteren Ichneumon nigritarius en Ammophila sabulosa (Mac Leod 1894).

De Bijenwolf (Philanthus triangulum) bezoekt graag guldenroeden om er honingbijen te vangen, die hij daarna verlamt en de honing uit de maag zuigt. Door in juli of augustus in de loop van de middag Guldenroeden af te zoeken kan men zekerheid krijgen over het voorkomen van deze niet algemene graafwesp (Weeda 1991).

Dicht en Schermhavikskruid krijgen bloembezoek van de Weidehommel (Bombus pratorum), de groefbijen Halictus cylindricus, H. villosulus, H. rubicundus, H. leucozonius, de Wespbij Nomada

solidaginis en Cephus pygmaeus (Mac Leod 1894).

Valse salie krijgt bloembezoek van de Honingbij, Aardhommel (Bombus terrestris), de hommels, B.

agrorum, B. agrorum var. tricuspis, de Boshommel (B. sylvarum), de Weidehommel (B. pratorum), de

Boomhommel (B. hypnorum), de Tuinhommel (B. hortorum), de Grote koekoekshommel (Psithyrus

vestalis), de Lichte koekoekshommel (Psithyrellus barbutellus), de Gewone koekoekshommel (P. campestris), de Grote wolbij (Anthidium manicatum) en de behangersbij Mechachile maritima (Mac

Leod 1894).

Hengel krijgt bloembezoek van de Steenhommel (Bombus lapidarius), de Weidehommel (B. pratorum) en de hommel B. agrorum (Mac Leod 1894).

Het zaad van Hengel bevat een zogenaamd ‘mierenbroodje’ dat mieren lokt. De planten kiemen daardoor vaak op of nabij mierennesten.

Een opvallende gal die aan Schermhavikskruid dikwijls waar te nemen is, wordt veroorzaakt door de galwesp Aulacidea hieracii. De stengel vertoont meestal dicht onder de bloeiwijze een tot vijf cm lange en tot 2 cm dikke opzwelling, die enige larvenkamers bevat. De bloei kan gewoon doorgaan, maar ook kan bloemvergroening optreden. Een soortgelijke gal is van Stijf, Bos- en Dicht havikskruid bekend. Een andere Galwesp, Aulacidea subterminalis, doet meerkamerige gallen aan de top van uitlopers van Havikskruiden ontstaan (Docters van Leeuwen 1982).

Kevers

Desender et al. (1995) vermelden ‘zoom’ niet als biotoop in hun bespreking van de Rode lijst van de loopkevers in Vlaanderen.

Mac Leod (1894) vermeldt de schijnboktor Oedemera lurida en de mierkeverachtige Trichodes

alvearius als bloembezoeker van Dicht havikskruid.

Sprinkhanen

Een aantal sprinkhanensoorten van heischraal grasland, bijvoorbeeld Ratelaar (Chorthippus

biguttulus), Bruine sprinkhaan (Chorthippus brunneus) en Snortikker (Chorthippus mollis) prefereren

de nabijheid van heidestruiken of zomen als schuilplaats bij slecht weer. In de Schobbejakshoogte te Sint-Kruis, werd zelfs vastgesteld dat deze combinatie van twee biotopen noodzakelijk was om Schavertje (Stenobothrus stigmaticus) aan te treffen. Zomen van dit type zijn ook geschikt voor Wekkertje (Omocestus viridulus), Negertje (Omocestus rufipes), Boskrekel (Nemobius sylvestris) en Zuidelijk spitskopje (Conocephalus discolor). In zomen tussen vochtige heide en bos maakt de

Heidesabelsprinkhaan (Merioptera brachyptera) een kans. Als de zomen van dit type reeds voldoende braam, struikjes of boompjes tellen of er onmiddellijk aan grenzen kunnen we Bramen- (Pholidoptera

griseoaptera), Struik- (Leptophyes puntatissima) en Boomsprinkhaan (Meconema thalassinum)

aantreffen. Verder is de weinige kieskeurige Krasser (Chorthippus parallelus) ook bijna steeds in zomen van dit type aan te treffen.

WVI – FEBRUARI 2004 MELAMPYRION PRATENSIS 176

Vliegen en muggen

Echte guldenroede krijgt bloembezoek van een hele reeks Zweefvliegen, waaronder de Blinde bijen

Eristalis tenax, E. arbustorum en E. pertinax, Melithreptus dispar, Platycheirus albimanus, de

Pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus), Helophilus floreus, Syrphus balteatus en Syrphus vitripennis. Daarnaast ook van de allotrope dipteren Siphonia geniculata, Onesia sepulchralis, de Groene

vleesvlieg (Lucilia caesar), Lucilia cornicina, de Vleesvlieg Pollenia rudis, Pollenia vespillo, Anthomyia

aestiva, A. aestivalis, A. radicum en Hylemia cinerella (Mac Leod 1894).

Dicht en Schermhavikskruid krijgen bloembezoek van de Zweefvliegen Eristalis tenax, E. arbustorum,

E. pertinax, E. intricarius, Helophilus floreus, de Pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus), Melithreptus dispar, M. taeniatus, Platycheirus albimanus, Syrphus balteatus, de Bessenzweefvlieg (Syrphus ribesii), Syrphus decorus, Syrphus vitripennis en Myopa atra (Mac Leod 1894). Daarnaast trof hij ook

de alloptere dipteren Criorhina oxycanthae, Siphonia geniculata, de Huisvlieg Anthomyia aestiva,

Spilogaster urbana, Hylemyia cinerella en Oxinis pratensis aan.

Valse salie krijgt bloembezoek van de zweefvlieg Syrphus balteatus (Mac Leod 1894).

De vlieg Geomyza balachowskyi gebruikt alleen of bij voorkeur Witbolsoorten als voedselplant (Weeda 1994).

De galmug Mayetiola holci vormt gallen op Witbol. De larven leven binnen de bladschede in een badkuipvormige, paars getinte inzinking in de halm even boven een knoop; aangetaste halmen blijven kort (Docters van Leeuwen 1982).

De galmug Macrolabis hieracii verwekt beursgalletjes op Havikskruiden. Twee bladeren aan de top van niet-bloeiende stengels krijgen een schelpvormige voet en vormen de kleppen van een beursje, waarbinnen de larve zich ontwikkelt. De galmug Cystiphora hieracii veroorzaakt lensvormige, roodomrande bladgalletjes (Docters van Leeuwen 1982).

De Havikskruidboorvlieg (Oplocheta pupillata) is een galvormer in de bloemhoofdjes van Scherm- en Stijf havikskruid (Docters van Leeuwen 1982).

Spinnen

Maelfait et al. (1998) vermelden Fddv (verges of dry deciduous forest) en Fddvs (southerly exposed verges of Fdd) als meest relevante biotopen bij hun Rode lijst voor de spinnen in Vlaanderen. Rotskaardespin (Titanoeca quadriguttata), Donkere stekelpoot (Zora nemoralis), Woudkrabspin (Xysticus luctuosus), Bleke renspin (Philodromus albidus), Boomrenspin (Philodromus praedatus), Geelborstpanterspin (Alopecosa trabalis), Zwartstaartwolfspin (Pardosa lugubris), Zwarthandwolfspin (Pardosa saltans), Steppewolfspin (Xerolycosa nemoralis), Schouderkruisspin (Araneus angulata), Doorkijkkopje (Trematocephalus cristatus), Zwartstuithangmatspin (Neriene emphana),

Steppehangmatspin (Neriene furtiva), Van der hammens hangmatspin (Neriene hammeni) en Zomerhangmatspin (Neriene radiata) worden vernoemd als karakteristieke soorten voor deze biotopen.

Andere ongewervelden

De bladluis Diuraphis holci vormt gallen op Witbol. Ook de bladluis Schizaphis holci is een Witbol-specialist (Docters van Leeuwen 1982). De bladluis Aphis hieracii veroorzaakt bladrollingen op Havikskruiden (Docters van Leeuwen 1982). De bladluis Uroleucon solidaginis is op Guldenroede gepecialiseerd (Weeda 1991).

De spoorcicade Muelleriana fairmairi heeft Witbolsoorten als voedselgewas, maar zet haar eieren af in Russen. De dwergcicade Elymana sulphurella is eveneens bekend van Gladde witbol (Weeda 1994). Eddy Dupae (schriftelijke mededeling) vermeldt Mierenleeuw van een zoom met Stijf havikskruid tegen een houtkant te Bocholt (Limburg).

WVI – FEBRUARI 2004 MELAMPYRION PRATENSIS 177

5. Milieukarakteristieken