• No results found

Gewone agrimonie is de frequentste kalkindicerende zoomsoort op kalkhoudende klei in de

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 138

3.2.2 Romp- en derivaatgemeenschappen

Hogerop deden we reeds de suggestie geen associatiebenamingen voor dit type zomen te gebruiken, maar deze vegetaties te benoemen via een variante op de ‘officiële’ romp- en

derivaatgemeenschappen. Hierbij gaat niet de dominant vooraf aan de overgangssituatie tussen twee plantengemeenschappen, maar wel één of meerdere karakteristieke zoomsoorten, bijvoorbeeld RG Donderkruid-Glad parelzaad-Ruig viooltje-[Violo-Corynephoretum/Berberidion vulgaris]. Het is moeilijk om uit te maken of we beter van romp-dan van derivaatgemeenschap gewagen. Een aantal soorten komt ook in begraasde situaties voor (Wilde marjolein bijvoorbeeld) en zijn dus niet als klassevreemd te beschouwen. Andere zijn echt wel typisch voor alleen de zoom (Bokkenorchis bijvoorbeeld), en zijn dus klassevreemd in zowel grasland als struweel. Daar kunnen we wellicht beter van

derivaatgemeenschappen spreken.

We geven enkele voorbeelden, zonder volledigheid na te streven.

DG Glad parelzaad-Donderkruid-Ruig viooltje-[duingrasland/duinstruweel] RG Duinruit-[duingrasland/duinstruweel] RG Wilde Marjolein-[Arrhenatherion/Berberidion] RG Gewone agrimonie-[Arrhenatherion/Pruno-Crataegetum] DG Gewone agrimonie-[Cynosurion/Pruno-Crataegetum] RG Gewone agrimonie-[Arrhenatherion-Berberidion]

3.3 Mossen

De frequente mossen in de tabellen komen overeen met het beperkt aantal algemene soorten van het Glanshaverbond, met Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum) als belangrijkste soort. De strooiselvorming in zoomsituaties maakt het andere mossen niet gemakkelijk. In de opnames van echt kalkrijke bodems (Tiendeberg, Voeren) komen relatief veel mossen voor, maar meestal met zeer geringe presentie. Meestal gaat het om kleinende pionierende topkapselmosjes. In de duinen is Groot duinsterretje (Tortula ruralis subsp. ruraliformis) dominant in een reeks opnames met zoomsoorten in de overgang van mosduin naar struweel. Smaragdmos (Homalothecium lutescens) komt ook nog met een zekere regelmaat in de duinopnames voor. Gewoon dikkopmos blijft toch ook hier het

algemeenste mos. Alle andere soorten, zelfs algemene duinsoorten als Klauwtjemos (Hypnum

cupressiforme) of Bleek dikkopmos (Brachythecium albicans) zijn in deze zomen eerder zeldzaam.

3.4 Fungi

Op allerlei viooltjes en dus vermoedelijk ook op Ruig viooltje komt vrij algemeen de roestzwam

Puccinia violae voor. Deze doet kleine oranjegele vlekken op bladeren, stengels en kelkbladen

ontstaan. De brandzwam Urocystis violae doet in bladstelen en nerven en aan de top van de

wortelstok opzwellingen en krommingen ontstaan, gevuld met massa’s donkerbruine sporen (Weeda 1987).

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 139

4. Fauna

Wegens de geringe oppervlakte van dit vegetatietype in Vlaanderen, en het feit dat het zelfs moeilijk als vegetatietype te onderscheiden is, zijn vermeldingen van fauna voor het type in Vlaanderen uiterst gering. De meeste gegevens slaan op soort- (of genus-)gebonden ongewervelden. Van een aantal zeldzamere soorten moeten we trouwens vaak naar het plantengeslacht teruggrijpen, omdat de specifieke soort zelden of niet bemonsterd is. Veel van de op Jakobskruiskruid levende insekten komen bijvoorbeeld vermoedelijk ook Viltig kruiskruid voor, maar door veelvuldige verwarring van beide soorten is hierover weinig met zekerheid bekend (Weeda 1991). Voor andere soorten ontbreekt zelfs elke informatie. Mac Leod (1894) onderzocht geen enkele van de kensoorten van dit verbond op bloembezoekende insekten. Zelfs de enige algemenere soort, Gewone agrimonie, werd niet

onderzocht, maar krijgt wél de opmerking ‘wordt weinig bezocht’ mee.

Zoogdieren

Net zoals bij andere zomen bieden vegetaties van dit verbond ongetwijfeld mogelijkheden voor muizen, spitsmuizen, egels en dergelijke kleinere zoogdieren. Er zijn ons echter nauwelijks concrete gegevens bekend. In de Voerstreek monden enkele dassenburchten uit in dit vegetatietype dat er grenst aan een graftstruweel.

Vogels

Ook voor vogels ontbreken concrete gegevens, maar de hoge kruidbegroeiing op de rand van bos en grasland biedt ongetwijfeld broedmogelijkheden voor kleine zangvogeltjes, fazanten, patrijzen, ….

Reptielen en amfibieën

Gezien de droge, warme microhabitaten waar dit vegetatietype in principe voorkomt is het een geschikt milieu voor zonminnende reptielen als hagedissen en slangen. In Wallonië is dit type, evenals het verwante Geranion sanguinei, nog relevant voor Gladde slang. In Vlaanderen is Levendbarende hagedis wellicht nog het frequentste reptiel in deze vegetatie.

Ongewervelden Vlinders

Het Marjolein-verbond is in goed ontwikkelde vorm één van de dagvlinderrijkste biotopen. Bink (1992) vermeldt dit vegetatietype als geschikt voor Aardbeivlinder (Pyrgus malvae), Kaasjeskruiddikkop (Carcharodus alceae), Bruin dikkopje (Erynnis tages), Bont dikkopje (Carterocephalus palaemon), Geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris), Groot dikkopje (Ochlodes venata), Zwarte apollovlinder (Parnassius mnemosyne), Knollewitje (= Klein koolwitje; Pieris rapae), Klein geaderd witje (Pieris

napi), Boswitje (Leptidea sinapis), Morgenrood (Lycaena virgaureae), Klaverblauwtje (Cyaniris semiargus), Bloemenblauwtje (Claucopsyche alexis), Kroonkruidblauwtje (Lycaeides argyrognomon),

Ooievaarsbekblauwtje (Eumedonia eumedon), Wikkeblauwtje (Agrodiaetus amanda),

Sleutelbloemvlinder (Hamearis lucina), Keizersmantel (Argynnis paphia), Bosrandparelmoervlinder of Adippevlinder (Fabriciana adippe), Zilvervlek (Clossiana euphrosyne), Bosvlekvlinder of

Bosparelmoervlinder (Mellicta athalia), Blauwoog (Minois dryas), Boserebia (Erebia ligea), Oranje zandoogje (Pyronia tithonus), Tweekleurig hooibeestje (Coenonympha arcania), Koevinkje

(Aphantopus hyperantus) en Argusvlinder (Lasiommata megera). Net zoals het vegetatietype zelf zijn ook een groot deel van deze vlinders echter zeer zeldzaam tot ontbrekend in Vlaanderen. Zwarte apollovlinder en Morgenrood, Bloemenblauwtje, Kroonkruidblauwtje, Ooievaarsbekblauwtje, Wikkeblauwtje, Sleutelbloemvlinder, Blauwoog en Boserebia komen hier niet voor.

Kaasjeskruiddikkopje, Bruin dikkopje, Adippevlinder, Zilvervlek, Bosparelmoervlinder en Tweekleurig hooibeestje zijn uitgestorven in Vlaanderen. Boswitje, Keizersmantel en Klaverblauwtje zijn met uitsterven bedreigd. Aardbeivlinder is een bedreigde soort. Bont dikkopje is een kwetsbare soort (Maes & Van Dyck 1996). Kaasjeskruiddikkopje is in Vlaanderen slechts een dwaalgast (geweest).

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 140 Het verspreidingsgebied hield geen verband met het Marjoleinverbond. Bruin dikkopje komt nog op de Sint-Pietersberg voor in Wallonië en een (her)kolonisatie van de Tiendeberg kan dus niet uitgesloten worden. Daar is het ook Marjolein-verbond lokaal relevant. De Adippevlinder kwam vroeger voor in het Hallerbos, Zoniën en het Meerdaalwoud. Gezien de voedselplanten voor de rupsen verschillende viooltjes zijn is ook voor deze soort de link met het Marjoleinverbond niet noodzakelijk. Zilvervlek kwam op zowat dezelfde plaatsen voor en ook iets ruimer. Ook deze vlinder heeft viooltjes als voedselplanten. De Bosparelmoervlinder kwam vroeger voor in Antwerpen, Brabant en Limburg, maar het precieze biotoop is niet beschreven. Hengel en Vingerhoedskruid zijn de voedselplanten, dus ook hier is er geen directe link met het Marjoleinverbond noodzakelijk. Tweekleurig hooibeestje is in Vlaanderen slechts drie maal als dwaalgast waargenomen. Boswitje komt momenteel nog slechts voor in de kalkstreek van Limburg en een band met onder meer het Marjolein-verbond is dus waarschijnlijk. De voedselplanten (diverse vlinderbloemigen) zijn echter niet aan deze vegetatie gebonden. Keizersmantel komt momenteel vermoedelijk nog slechts in het Drongengoed, een gebied op vrij zure bodem voor. Bosviooltjes zijn de waardplanten. Er is dus geen verband met het Marjolein-verbond. Klaverblauwtje komt momenteel nog slechts in de Voerstreek en de Tiendeberg voor en hier is dus een verband met het Marjolein-verbond wel relevant. Rode klaver is de voedselplant (Maes & Van Dyck 1999).

Stevens (1987) vermeldt de vlinderrijkdom van holle wegen met vegetaties van de Marjoleinklasse in Haspengouw. Wilde marjolein en Beemdkroon worden er bezocht door Dagpauwoog, Atalanta, Distelvlinder, Citroenvlinder en Koninginnepage. In vergelijking met Haspengouw is het Hageland rijker aan vlinders met naast de algemene soorten uit Haspengouw ook de Gehakkelde aurelia, Koevinkje, Bruin en Bont zandoogje.

Wilde marjolein is voedselplant van verscheidene motvlinders, o.a. de vedermot Pterophorus

baliodactylus. Van de vlinderfamilie Gelechiidae is Telephila schmidtiellus op Wilde marjolein

gespecialiseerd. De vlinder Reuttia subocellea leeft daarnaast ook nog van Watermunt als voedselplant. Van de Pyralidae leeft Pempelia obductella o.a. op Marjolein (Weeda 1988). De vedermot Leioptilus carphodactyla leeft op Donderkruid. De Stippelmot Digitivalva pulicariae mineert de rozetbladeren van Donderkruid. Ook de rups van de kokermot Coleophora conyzae leeft op Donderkruid. Rupsen van de vedermot Oidaematophorus lithodactyla tasten Inula en Pulicaria aan. Ze vreten aan de jonge hoofdjes en bovenste bladeren en verpoppen aan de voet van de plant (Weeda 1991).

Het grootste insekt dat Toortsen (Verbascum) als voedselplant gebruikt is de Kuifvlinder (Cucullia

verbasci). Gezien de zeldzaamheid van Melige toorts in Vlaanderen is de kans deze vlinder op deze

specifieke plant aan te treffen echter vrij gering. De blauwig-witte, zwart en geel gevlekte rupsen van deze uilvlinder voeden zich met bloem en blad. Van de vlinderfamilie Pyralidae leeft Anania

verbascitis als rups in spinsel onder de bladeren van Toortsen. In samengesponnen rozetbladeren

WVI – FEBRUARI 2004 TRIFOLION MEDII 141