• No results found

Onderzoekspraktijken van historici en de digitale onderzoekomgeving

HOOFDSTUK 4: DE HISTORISCHE ONDERZOEKER

4.2 Onderzoekspraktijken van historici en de digitale onderzoekomgeving

Aanvankelijk waren het vooral de meer kwantitatief gerichte sociaaleconomische historici die gebruik maakten van computers. Vanaf het midden van de jaren tachtig kwamen er bij universiteiten afdelingen voor alpha-informatica. Door de komst van de personal computers in de jaren 80 van de vorige eeuw, het internet in de jaren 90 en het beschikbaar komen van grote databestanden op het internet vanaf de jaren 2000 breidden de toepassingsmogelijkheden zich uit (Zaagsma, 2013, 11). Verschillende Universiteiten in Nederland hebben inmiddels centra of opleidingen voor digital humanities. Dit vakgebied is nog volop in ontwikkeling zodat er nog geen duidelijke definitie van digital humanities is. Tijdens de colleges Information Analysis kwam een aantal kenmerkende activiteiten aan de orde, waaronder het gebruik van digitale methoden, hulpmiddelen en bronnen. In plaats van het werken met hypotheses, gaat de onderzoeker op zoek naar patronen die hij presenteert op een visuele, multimediale manier in plaats van tekst op papier. Tenslotte is er het interdisciplinaire karakter

38 van het onderzoek en de samenwerking met informatici en computerwetenschappers. Digital history is een van de vormen van digital humanities.

Hoe ziet de onderzoekspraktijk van de historicus er nu uit? Is het geschiedenisonderzoek nu helemaal digitaal geworden? Of combineren veel historici digitale en analoge praktijken met elkaar en kun je dus eerder spreken van een hybride dan een digitale historicus (Zaagsma 2013, 17)?

In 2000 heeft Unsworth de gemeenschappelijke methodes van onderzoekers in de geesteswetenschappen omschreven, de ‘scholarly primitives‘ of handelingen van wetenschappers. Palmer et al. hebben dit in 2009 uitgebreider voor een digitale omgeving en voor alle wetenschappen onderzocht, waarbij ze vijf wetenschappelijke activiteiten met daarbij meerdere handelingen hebben benoemd. Hierbij hebben ze in hun resultaten ook de verschillen laten zien tussen de geesteswetenschappen en de natuurwetenschappen.

Afbeelding 5: De vijf wetenschappelijke activiteiten en handelingen.

39 Binnen de scriptie richt ik mij op de digitale onderzoekomgeving. In paragraaf 1.3. heb ik dit gedefinieerd als ‘het digitale deel van een informatiesysteem waarbij mensen “optimaal” gebruik kunnen maken van archieven en collecties en waarbinnen informatie kan worden gedeeld en gecreëerd’.

De laatste 20 jaar zijn er binnen de wetenschappelijke wereld allerlei initiatieven ontplooid om virtuele wetenschappelijke onderzoekomgevingen te ontwikkelen. Hiervoor wordt het begrip Virtual Research Environment gebruikt (verder VRE). De redenen hiervoor waren de toename van de hoeveelheid beschikbare data, de komst van nieuwe technieken (analytische hulpmiddelen om deze data te analyseren) en de behoefte aan en mogelijkheden tot aan samenwerking door de toenemende communicatiemogelijkheden. In sommige omschrijvingen wordt de nadruk gelegd op de VRE als infrastructuur, in andere op de VRE als samenwerkingsplatform. Volgens Paul (2017, 13-14) zijn de vijf hoofdeigenschappen van de VRE:

• Het ondersteunen van elke stap in het onderzoeksproces • Het bevorderen van samenwerking tussen onderzoekers

• ‘user driven’ of gebruikersgestuurd. Een VRE moet tegemoetkomen aan een ‘community of practise’.

• Interoperabel

• Garantie van veiligheid, authenticiteit en eigenaarschap.

De eerste twee hoofdeigenschappen van de virtuele onderzoekomgeving die door Paul zijn benoemd, namelijk het ondersteunen van elke stap in het onderzoekproces en het bevorderen van samenwerking tussen onderzoekers, hebben betrekking op activiteiten die onderzoekers uitvoeren. Als deze worden ondersteund, is er volgens mij sprake ”optimaal” gebruik.

De andere drie hoofdeigenschappen van de VRE, gebruikersgestuurd, interoperabel en de garantie van veiligheid, authenticiteit en eigenaarschap, zijn eigenlijk de randvoorwaarden waaronder een VRE moet worden gerealiseerd.

Bij elke activiteit zijn bepaalde onlineservices te benoemen, bijvoorbeeld bij activiteit 3.1 ‘scanning’ de functie zoeken door de hele tekst en bij activiteit 1.1 ‘direct zoeken’ de functie van een bibliotheekcatalogus of zoekmachine (Paul 2017, 19). Als je dus weet welke activiteiten er door jouw gebruikers worden uitgevoerd en op welke manier, kun je hiermee rekening houden bij het inrichten van een digitale onderzoekomgeving. Belangrijk voor archiefdiensten is dus om te weten welke activiteiten van onderzoekers zij zouden moeten faciliteren in hun digitale onderzoekomgeving, waarbij zij te maken hebben met amateurs en professionals.

Met andere woorden als ik de vraag uit hoofdstuk 1 “Waar moet een digitale onderzoekomgeving aan voldoen?” wil beantwoorden, zal ik de volgende deelvraag moeten beantwoorden:

• Welke activiteiten van historische onderzoekers moeten in een digitale onderzoekomgeving ondersteund worden?

Hieronder komt de veranderende onderzoekspraktijk van de historicus aan bod. Ik baseer mij hiervoor op literatuurstudie die betrekking heeft op de professionele historici. Over de onderzoekspraktijk van amateurhistorici is in de literatuur weinig te vinden. Zij worden veelal gezien als belangstellenden voor erfgoed. Wel is bekend dat amateurhistorici inmiddels veelvuldig het internet gebruiken voor het zoeken van informatie en in iets mindere mate om te publiceren.

40

Tabel 2: Gebruik internet voor bepaalde typen onderzoek, situatie in 2012

RAADPLEGEN INTERNET % PLAATSEN OP INTERNET %

STAMBOOMONDERZOEK 79 13 LOKALE OF REGIONALE GESCHIEDENIS 86 6 HISTORISCHE PERSOON OF GEBEURTENIS 88 5

Bron: Van den Broek 2015, 96, tabel 4.3.

Warwick (2012, 3) tenslotte constateert dat wetenschappers uit de geesteswetenschappen andere informatiebehoeften hebben dan die uit de natuurwetenschappen en dat de manier waarop zij digitale bronnen gebruiken meer lijkt op de gemiddelde niet-academische gebruiker. Geldt dat ook voor de onderzoekspraktijken vanamateurhistorici en professionele historici? Om dat te onderzoeken heb ik tenslotte met 8 onderzoekers, amateurs en professionals semigestructureerde interviews met een sterk exploratief karakter afgenomen(Verhoeven 2014, 174). De resultaten hiervan zijn te vinden in hoofdstuk 5.