• No results found

Onderzoeksdoelstellingen en -methode

Dit onderzoek betreft een evaluatie van de vijf pilootprojecten “specifieke woonvormen voor jongvol-wassenen met psychische problemen” die momenteel worden uitgetest in Vlaanderen. Tabel 1 geeft een overzicht van de netwerken waarbinnen de pilootprojecten actief zijn, de IBW die penhouder zijn en de benaming van het begeleidingsteam.

Tabel 1 Overzicht van de vijf pilootprojecten.

Penhouder Netwerk Naam team

BW De Link SaRA Veerkrachtwonen

BW Eigen Woonst Zuid-West-Vlaanderen Jongvolwassenen met een psychische kwetsbaarheid – Intersectoraal

woonondersteunings- en expertiseteam Netwerk GGZ Zuid-West-Vlaanderen (JOIN)

BW Hestia Diletti KOTlab

BW Kempen Kempen -

BW Zagan PAKT -

De onderzoeksresultaten zijn belangrijk om de werking van de vijf pilootprojecten en alle toekomstige initiatieven die transitionele woonvormen voor jongvolwassenen wensen aan te bieden zo goed mogelijk af te stemmen op de noden van de zorggebruikers. De resultaten hebben dus een rechtstreekse weerslag op de klinische praktijk en dragen op die manier bij tot het welzijn van de onderzochte doelgroep.

Volgende rubrieken gaan dieper in op de onderzoeksdoelstellingen, de onderzoeksvragen, de onderzoeks-methode en de vijf pilootprojecten.

1 De onderzoeksdoelstellingen

Het doel van het onderzoek is tweeledig.

In de eerste plaats is het onderzoek bedoeld om te evalueren:

• In welke mate de pilootprojecten conform de projectoproep worden uitgevoerd.

• In welke mate de pilootprojecten onderling van elkaar verschillen.

• Of het nodig is om het concept van de pilootprojecten bij te stellen.

• Wat de ervaringen van zorggebruikers zijn binnen de pilootprojecten.

Een tweede doel is een draaiboek met bijbehorende checklist voor zelfevaluatie ontwikkelen om beginnende projecten op weg te helpen.

2 De onderzoeksvragen

De evaluatiestudie biedt een antwoord op volgende onderzoeksvragen:

1. Wat is het bereik van de projecten?

2. Wat is de wachttijd voor opstart?

3. Wat is de doelgroep van de projecten?

4. Wat zijn positieve ervaringen van de jongvolwassenen m.b.t. de specifieke woonvormen?

5. Wat zijn negatieve ervaringen van de jongvolwassenen m.b.t. de specifieke woonvormen?

6. Over welke infrastructuur beschikken de projecten?

7. Welke voor- en nadelen zijn er aan elk type infrastructuur verbonden?

8. Hoe verloopt de intersectorale samenwerking?

9. Hoe positioneren de pilootprojecten zich tegenover de regionale context?

10. Welke benaderingen, goede praktijken en opleidingen zijn relevant?

11. Worden de projecten uitgevoerd volgens de voorgeschreven kenmerken in de projectoproep?

12. Wat is de duur en het verloop van het begeleidingstraject?

13. Wat zijn de sterktes en de knelpunten van de projecten?

14. Hoeveel teams heeft Vlaanderen nodig?

3 De onderzoeksmethode

Het volledige onderzoek bestaat uit vijf onderdelen om de twee onderzoeksdoelstellingen te realiseren en de onderzoeksvragen te beantwoorden:

• Een documentanalyse

• De ontwikkeling en de afname van een audit

• Interviews met zorggebruikers

• De analyse van registratiegegevens

• Een focusgroep met relevante actoren

Onderstaande rubrieken geven een gedetailleerde beschrijving van deze onderdelen.

3.1 Deel 1: een documentanalyse

Om zicht te krijgen op de unieke manier van werken van de vijf pilootprojecten worden volgende documen-ten geanalyseerd:

• Het aanvraagdossier dat de pilootprojecten indienden in navolging van de oproep.

• De tussentijdse verslagen die de pilootprojecten indienen bij het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG).

• De verslagen van de stuurgroep die het VAZG twee keer per jaar met de pilootprojecten organiseert om hun voortgang te bespreken, eventuele problemen te detecteren en oplossingen aan te reiken.

3.2 Deel 2: de ontwikkeling en afname van de audit

3.2.1 Doel

Tijdens de eerste bijeenkomst met de leden van de Vlaamse stuurgroep werd beslist om in het kader van de evaluatiestudie een audit af te nemen in plaats van de groepsinterviews die in het oorspronkelijke onderzoeksvoorstel beschreven stonden. Een audit heeft als meerwaarde dat het zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens oplevert. De kwantitatieve resultaten maken het mogelijk om op een eenduidige manier na te gaan in hoeverre de pilootprojecten werken volgens het ideaaltypisch concept zoals uitge-schreven door de Vlaamse overheid (zie punt 1.3 van hoofdstuk 1). De scoring laat ook benchmarking toe:

de pilootprojecten kunnen zichzelf plaatsen ten opzichte van de andere pilootprojecten en de scores tonen waar de sterktes en de werkpunten van elk pilootproject liggen. De resultaten zijn aldus helpend om de kwaliteit van de zorg te verbeteren: de scores vormen namelijk een aanknopingspunt om verbeterdoelen te formuleren en verbeterplannen op te stellen. De kwalitatieve resultaten werpen dan weer een gede-tailleerder licht op de manier van werken van de pilootprojecten en leveren waardevolle input voor de uitwerking van de draaiboeken.

3.2.2 Methode

Het concept van de specifieke woonvormen voor jongvolwassenen met psychische problemen is zodanig uniek dat de ontwikkeling van een auditinstrument op maat van de pilootprojecten noodzakelijk was. De onderzoekers werkten een eerste versie van dit auditinstrument uit vertrekkend van:

• Belangrijke onderliggende principes zoals vastgelegd in de projectoproep van beide types van pilootprojecten

• De projecttekst en de tussentijdse verslagen van de pilootprojecten

• Relevante bestaande modelgetrouwheidsschalen Relevante modelgetrouwheidsschalen die inspiratie boden waren:

• The Strengths Model Fidelity Scale (Rapp & Goscha, 2011).

• The Illness Management and Recovery program Fidelity Scale (Egeland et al., 2019).

• The Recovery Oriented Practices Index (Hendriksen-Favier, van Rooijen, Rijkaart, 2010).

• The Darthmouth Assertive Community Scale (Stichting CCAF, 2010a).

• The Flexible Assertive Community Scale (Stichting CCAF, 2010b).

Een eerste versie van het auditinstrument werd per mail aan de leden van de stuurgroep voorgelegd. Op basis van hun feedback werden de items van het instrument inhoudelijk bijgesteld.

Het auditinstrument dat uiteindelijk in het kader van de evaluatiestudie werden afgenomen bestaat uit een 30-tal items die peilen naar zeven dimensies (zie bijlage):

• Visie en werkwijze

• Capaciteit en samenstelling

• Deskundigheid

• Samenwerking

• Aanmelding en verwijzing

• Begeleiding

• Resultaten

Aan elk item zijn enkele criteria toegewezen en afhankelijk van het aantal criteria waaraan een team voldoet wordt een score van één tot vijf toegekend. Een score van één staat voor weinig of niet geïmplementeerd en een score van vijf voor volledig geïmplementeerd. De informatie die nodig is om de items te kunnen scoren wordt verzameld via een groepsinterview met de teamleden werkzaam binnen de pilootprojecten en inzage in de vergaderverslagen en enkele cliëntdossiers.

3.2.3 Dataverzameling

In het kader van de dataverzameling brachten twee onderzoekers in de periode van juni 2019 tot september 2019 een werkbezoek aan elk van de vijf pilootprojecten. Tijdens dit bezoek stond in de eerste plaats een groepsinterview met de teamleden van de pilootprojecten op het programma. Niet alle teamleden dienden tijdens dit groepsinterview aanwezig te zijn – wel de teamleden die goed op de hoogte zijn van de werking van het pilootproject. Het aantal deelnemers varieerde van vijf tot soms wel veertien teamleden en het groepsinterview duurde ongeveer drie uur. Het interview zoomde in op de visie, de werkwijze, de capaciteit, de samenstelling en de deskundigheid van het team, de interne en de externe samenwerking, de wijze van aanmelding, de begeleiding van cliënten en enkele resultaatsgebieden. De vragen die gesteld werden, zijn terug te vinden in het auditinstrument (zie bijlage). Tijdens het afnemen van het groepsinter-view was één onderzoeker verantwoordelijk voor het modereren van het gesprek en nam één onderzoeker verslag. Het interview werd integraal opgenomen en opnieuw beluisterd om het verslag waar nodig aan te vullen. Beide onderzoekers kenden op basis van het groepsinterview elk onafhankelijk van elkaar een score van één tot vijf toe aan de diverse items van de audits. De onderzoekers hielden voor het toekennen van de scores rekening met het feitelijk gedrag en de huidige activiteiten van de teams. Gepland gedrag en geplande activiteiten werden niet in rekening gebracht.

In de tweede plaats vroegen de onderzoekers inzage in enkele verslagen van teamvergaderingen, een drietal geanonimiseerde cliëntdossiers en verslagen van intervisiemomenten indien voorhanden.

3.3 Deel 3: interviews met zorggebruikers

3.3.1 Doel

Tijdens de werkbezoeken die in het kader van de auditafname plaatsvonden, interviewden de onderzoekers 13 cliënten die begeleiding kregen binnen de pilootprojecten (twee à drie cliënten per pilootproject). De interviews hadden tot doel om meer zicht te krijgen op de ervaringen en de tevredenheid van de cliënten met de verkregen ondersteuning.

3.3.2 Methode

De onderzoekers dienden voor dit onderdeel van het onderzoek vooraf een dossier in bij het Social and Societal Ethics Committee (SMEC) van de KU Leuven dat beoordeelde of het onderzoeksvoorstel voldeed

aan de gestelde ethische normen m.b.t. wetenschappelijk onderzoek met menselijke deelnemers. Het voorstel kreeg een gunstig advies.

Het rekruteren van de cliënten gebeurde door de hulpverleners werkzaam binnen de pilootprojecten.

Deze keuze werd gemaakt om te voorkomen dat de onderzoekers cliënten zouden benaderen voor wie een interview te gevoelig zou liggen. De cliënten van de pilootprojecten zijn immers kwetsbaar en niet allemaal bereid en/of in staat zijn om deel te nemen aan een interview. Aan de hulpverleners werd gevraagd om een selectie van twee à drie cliënten te maken voor deelname aan het interview, hen vooraf kort te briefen over het interview en alvast hun mondelinge toestemming te vragen.

De interviews duurden circa 30 minuten en vonden meestal plaats in de leefomgeving van de cliënt zelf.

Twee cliënten gaven de voorkeur aan een interview in de zorginstelling – die voorkeur werd door de onderzoekers gerespecteerd.

Bij de start van elk interview kregen de cliënten een informatiebrief en de informed consent overhandigd die de onderzoekers ook nog eens mondeling toelichtten. De informatiebrief informeerde de cliënten in heldere taal over: het doel en de verantwoordelijken van het onderzoek, het vrijwillige karakter van deelname aan het onderzoek, de audio-opname van het gesprek dat gemaakt zou worden en de anonieme verwerking van de gegevens. De informatiebrief vermeldde uitdrukkelijk dat al dan niet deelnemen aan het interview geen effect zou hebben op de verdere zorg en benadrukte dat de cliënten ten alle tijden het recht hadden om het interview stop te zetten zonder daarvoor een reden te hoeven geven en zonder daarvan enig nadeel te ondervinden. Aan de cliënten werd vervolgens gevraagd om de informed consent te ondertekenen. Daarmee gaven zijn hun toestemming om de verkregen data te gebruiken in het kader van het onderzoek en bepaalde frasen anoniem te citeren in het onderzoeksrapport en de draaiboeken.

Deelnemende cliënten kregen ook de mogelijkheid om indien gewenst het onderzoeksrapport en het bijbehorende draaiboek in te kijken.

Tijdens het interview werden volgende vragen voorgelegd:

• Hoe ervaart u de begeleiding die u ontvangt? In welke mate bent u hierover tevreden?

• Wat zijn pluspunten of minpunten van de begeleiding?

• Indien u de mogelijkheid had om iets te veranderen aan de begeleiding, wat zou u dan veranderen?

• Heeft u zelf de keuze gemaakt om in het begeleidingstraject te stappen?

• In welke mate is de begeleiding helpend voor uw herstel?

3.3.3 Dataverzameling en -verwerking.

Het afnemen van de interviews gebeurde door twee onderzoekers. Eén onderzoeker nam het interview af en een andere onderzoeker maakte gelijktijdig verslag. Ontbrekende stukken werden nadien aangevuld op basis van de geluidsopname. Elk interview werd vervolgens verwerkt tot een korte getuigenis gebruik makend van fictieve namen en met weglating van persoonlijke details die zouden kunnen leiden tot de identificatie van de cliënt.

3.4 Deel 4: de analyse van registratiegegevens

3.4.1 Doel

Om zicht te krijgen op de doelgroep, de instroom, het begeleidingstraject, de uitstroom, de drop out, etc.

van de pilootprojecten analyseerden de onderzoekers registratiegegevens op het niveau van de cliënt verzameld door de projecten.

3.4.2 Methode

De pilootprojecten verzamelden in opdracht van de Vlaamse overheid registratiegegevens op het niveau van de zorggebruiker. In het begin registreerden de pilootprojecten elk op hun eigen manier gegevens m.b.t. hun cliënten. Dit maakte het evenwel onmogelijk om de gegevens van de pilootprojecten samen te voegen en algemene uitspraken over de doelgroep te doen. De onderzoekers werkten daarom een Excel template uit om de registratie van de cliëntgegevens op uniforme wijze te laten geschieden (tabel 2). De template bevatte een 25-tal variabelen met een beperkt aantal waarden om de registratielast voor de pilootprojecten binnen de perken te houden. De fiche werd meerdere malen afgetoetst met de leden van de stuurgroep. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de variabelen en hun mogelijke waarden.

Tabel 2 Variabelen en waarden van de registratietemplate voor de pilootprojecten woonvormen voor jongvolwassenen.

Variabelen Mogelijke waarden

Netwerk Diletti; Kempen; PAKT; SaRA; ZW-Vlaanderen Cliëntnummer 1, 2, 3, 4, etc.

Leeftijd Geboortejaar

Nationaliteit Belg; niet Belg

Geslacht Man; vrouw

Inkomen Eigen beroepsactiviteiten; uitkering; leefloon; leeft op kosten van naasten; kinderbijslag; onbekend

Hoogst behaalde diploma

Lager onderwijs; ASO; TSO; BSO; BUSO; hoger of universitair onderwijs;

onbekend

trauma/stress gerelateerde problemen; autisme spectrum stoornis of hechtingsstoornis; ADHD of ontwikkelingsstoornis; andere

Zorgverleden 1 Algemeen welzijnswerk; ambulante GGZ; residentiële GGZ Jeugdhulp (BJZ, GI); VAPH; andere; onbekend

Zorgverleden 2 Open veld om waarde "andere" te specifiëren

Aanmelder 1 Algemeen welzijnswerk; ambulante GGZ; residentiële GGZ; jeugdhulp (BJZ, GI); OCMW; school; VAPH; zelf, ouders of andere naasten; andere Aanmelder 2 Open veld om waarde "andere" te specifiëren

Meerdere sectoren

Open veld om de betrokken sectoren te specifiëren

Vond er een

Familie of andere belangrijke derden; vrijetijdsomgeving; werkomgeving;

studieomgeving; enkel formele context

Uitstroom 1 Residentiële GGZ; wonen bij iemand uit de context; zelfstandig wonen;

andere

Uitstroom 2 Open veld om waarde "andere" te specifiëren 3.4.3 Dataverzameling

Aan de coördinatoren van de pilootprojecten werd gevraagd om de gegevens door te geven van alle cliënten die sedert de start van de pilootprojecten in december 2017 tot en met augustus 2019 begeleiding kregen.

3.5 Deel 5: een focusgroep met relevante actoren

3.5.1 Doel

Aan het einde van het onderzoek organiseerden de onderzoekers een focusgroep met de coördinatoren en enkele teamleden van de pilootprojecten. De focusgroep had tot doel om extra input te verzamelen voor de verdere uitwerking van het draaiboek. Het draaiboek had op zijn beurt als doel om de opgedane kennis en expertise van de pilootprojecten op een generieke wijze op een rij te zetten zodat voorzieningen die een gelijkaardig initiatief wensen uit te bouwen dit als houvast kunnen gebruiken.

3.5.2 Methode en dataverzameling

In aanloop naar de uitwerking van het draaiboek organiseerden de onderzoekers een focusgroep met relevante actoren om de structuur, de inhoud en het format van het draaiboek te bespreken. De focusgroep ging omwille van de Coronamaatregelen via Zoom door. Per pilootproject namen telkens twee actoren deel:

de coördinator, een teambegeleider en/of de penhouder van het project. De focusgroep werd opgenomen en volledig getranscribeerd waarna een puntsgewijs verslag werd opgesteld.

Hoofdstuk 2