• No results found

Antwoorden op de onderzoeksvragen

Conclusies en aanbevelingen

1 Antwoorden op de onderzoeksvragen

Volgende vragen waren het vertrekpunt van deze studie:

1. Wat is het bereik van de projecten?

2. Wat is de wachttijd voor opstart?

3. Wat is de doelgroep van de projecten?

4. Wat zijn positieve ervaringen van de jongvolwassenen m.b.t. de specifieke woonvormen?

5. Wat zijn negatieve ervaringen van de jongvolwassenen m.b.t. de specifieke woonvormen?

6. Over welke infrastructuur beschikken de projecten?

7. Welke voor- en nadelen zijn er aan elk type infrastructuur verbonden?

8. Hoe verloopt de intersectorale samenwerking?

9. Hoe positioneren de pilootprojecten zich tegenover de regionale context?

10. Welke benaderingen, goede praktijken en opleidingen zijn relevant?

11. Worden de projecten uitgevoerd volgens de voorgeschreven kenmerken in de projectoproep?

12. Wat is de duur en het verloop van het begeleidingstraject?

13. Wat zijn de sterktes en de knelpunten van de projecten?

14. Hoeveel teams heeft Vlaanderen nodig?

1.1 Wat is het bereik van de projecten?

De vijf projecten bereikten tussen januari 2018 en augustus 2019 samen 76 jongvolwassenen waarvan ongeveer een derde van de opgestarte begeleidingstrajecten werd afgerond. Gemiddeld genomen begeleidde elk project in die periode 15 jongvolwassenen. Het aantal begeleidde jongvolwassenen verschilt echter tussen de projecten en is het hoogst in project 3 en het laagst in project 2. Concreet begeleidde project 3 twee keer zoveel jongvolwassenen dan project 2.

1.2 Wat is de wachttijd voor opstart?

De wachttijd om na inclusie te kunnen opstarten in de specifieke woonvormen verschilt sterk tussen de projecten en varieert van geen wachttijd tot een wachttijd van een jaar zoals weergegeven in onderstaande

tabel. Zelfs binnen de projecten – wanneer er meerdere IBW betrokken zijn – kan de wachttijd per IBW verschillen. Zo is er in project 1A een wachttijd van 6 à 10 maanden en in project 1B geen wachttijd. Binnen pilootproject 3 is er een wachttijd van één jaar voor de werkingen 3A en 3B die beide in een grotere stad liggen en is er geen wachttijd voor de werking 3C die in een kleinere stad ligt. Over alle werkingen heen geldt dat de IBW die in een grote stad liggen de langste wachttijd hebben. Wellicht omdat deze IBW over een uitgebreid GGZ-aanbod beschikken en dus veel aanmeldingen ontvangen en veel mogelijkheden hebben op vlak van studies en alternatieve dagbesteding.

Tabel 14 Wachttijd per pilootproject.

Pilootproject Wachttijd

Project 1A 6 à 10 maanden

Project 1B Geen

Project 2 2,5 maanden

Project 3A 1 jaar

Project 3B 1 jaar

Project 3C Geen

Project 4 3 à 6 maanden

Project 5A 4 maanden

Project 5B 4 maanden

1.3 Wat is de doelgroep van de projecten?

1.3.1 De socio-demografische kenmerken van de jongvolwassenen

De projecten bereikten evenveel meisjes als jongens en meer dan de helft van de jongvolwassenen heeft een leeftijd tussen de 21 en 25 jaar. Een kleine groep jongeren (5%) is ouder dan 25 jaar, wat doet vermoeden dat er voor sommige jongeren op oudere leeftijd nog een nood aan ondersteuning bestaat. De doelgroep telt nagenoeg geen jongeren met een migratieachtergrond. De helft van de jongvolwassenen is laaggeschoold en enkel in het bezit van een diploma lager onderwijs en de meerderheid (89%) is afhankelijk van een leefloon of uitkering.

1.3.2 Het kanaal waarlangs de jongvolwassenen instromen

Het kanaal waarlangs de jongvolwassenen instromen varieert tussen de projecten. In de projecten 2, 3 en 4 worden de jongvolwassenen vooral aangemeld door residentiële GGZ-voorzieningen, omdat deze partners het best vertrouwd zijn met het initiatief beschut wonen. Verwacht wordt dat in deze projecten mettertijd meer jongeren zullen instromen via partners buiten de GGZ – wanneer de bekendheid van het wooninitiatief toeneemt. In de projecten 1 en 5 stromen veel jongeren via andere kanalen binnen waaronder het algemeen welzijnswerk en de jeugdhulp. Het is een bewuste keuze van beide projecten om te voorkomen dat aanmeldingen uitsluitend afkomstig zijn van de GGZ. De projecten werken daarom met vaste intersectorale netwerkpartners die jongeren prioritair kunnen aanmelden. Deze prioritaire aan-melders spelen nadien mee een rol in de begeleiding van de jongvolwassenen binnen de woonvormen.

Hoewel veel aanmeldingen afkomstig zijn van deze vaste netwerkpartners, kunnen ook andere actoren

1.3.3 De inclusie- en exclusiecriteria van de projecten

Alle projecten richten zich op jongvolwassenen met een psychische kwetsbaarheid die een hulpvraag hebben en bereid zijn om begeleiding te aanvaarden.

Hoewel er heel wat overlap is tussen de inclusie- en exclusiecriteria die de projecten hanteren, leggen ze allemaal hun eigen accent en dit m.b.t. volgende criteria:

• De leeftijdsgrens: met uitzondering van project 5, includeren alle projecten jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar. Project 5 springt flexibel om met de leeftijdsgrenzen. Aanmelders mogen jongeren vanaf 17 jaar aanmelden en men neemt ook jongvolwassenen boven de 25 jaar in overweging.

• Een psychiatrische diagnose: in de projecten 1, 3 en 4 is een psychiatrische diagnose geen vereiste om te kunnen instappen in de specifieke woonvormen. In de projecten 2 en 5 is een officiële diagnose van een psychiater wel een noodzakelijk. Dit inclusiecriterium formuleerden de projecten 2 en 5 niet zelf, maar is onderdeel van de regelgeving van het initiatief beschut wonen waarin de woonvormen zijn ingebed. Vooral project 2 ervaart dit criterium als een hindernis, omdat sommige jongvolwassenen die baat hebben bij een traject binnen BW hierdoor uit de boot dreigen te vallen. Veel jongeren die uit de jeugdhulp komen hebben immers geen psychiatrische diagnose. Wanneer een aangemelde jongere een duidelijke psychiatrische problematiek maar geen diagnose heeft, betrekt het team een psychiater bij de intake die de jongvolwassenen vooralsnog een diagnose geeft. Deze aanpak is uiteraard verre van ideaal. Er wordt zo een stempel op de jongeren gedrukt die ze de rest van hun leven meedragen.

• Intersectorale ondersteuning: de projecten 1, 4 en 5 richten zich uitdrukkelijk tot jongvol-wassenen die nood hebben aan intersectorale ondersteuning. Jongeren die dergelijke nood niet hebben, verwijst men door naar het reguliere beschut wonen of een andere zorgpartner. In de projecten 2 en 3 is de nood aan intersectorale ondersteuning niet doorslaggevend om in aanmerking te komen voor de specifieke woonvormen voor jongvolwassenen.

• Zelfredzaamheid: in de projecten 1, 2 en 5 moeten de jongeren bij opstart in zekere mate zelf-redzaam zijn, omdat er geen permanente begeleiding in de woonvormen aanwezig is. Project 2 verwijst jongvolwassenen die onvoldoende zelfredzaam zijn eerst door naar het psychiatrisch verzorgingstehuis waar continue begeleiding voorzien is en de jongeren de nodige basisvaardig-heden kunnen leren. In de projecten 3 en 4 is zelfredzaamheid geen inclusiecriterium – de jongeren moeten vooral bereid en gemotiveerd zijn om ontwikkelingsgericht aan de slag te gaan. Project 3 beschikt wel over een doorgangshuis waar jongeren (alsook andere bewoners van beschut wonen) die onvoldoende zelfredzaam zijn gedurende een korte periode kunnen verblijven om geleidelijk hun opstart te maken. In deze woning is intensieve begeleiding voor-zien en wordt ingezet op het ontwikkelen van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Na een zestal maanden volgt de doorstroom naar een van de woonvormen voor jongvolwassenen.

• Middelengebruik: in project 3 geldt middelgebruik als belangrijk exclusiecriterium. Een jongvol-wassene met een verslavingsproblematiek zorgt voor overlast bij de andere bewoners, verlengt het begeleidingstraject en verkleint de kans om later zelfstandig te kunnen wonen. Ondanks het exclusiecriterium zijn er in het project wel enkele jongvolwassenen met een verslaving, doordat het probleem tijdens de intake niet werd opgepikt. In project 1 is middelengebruik op zich geen

exclusiecriterium, maar moet er bij de jongvolwassenen wel bereidheid zijn om in het huis geen middelen te gebruiken. In de projecten 2, 4 en 5 is middelengebruik überhaupt geen exclusiecri-terium. In de projecten 4 en 5 zijn er ook weinig jongeren met een verslaving. In project 2 zijn die er wel: het aantal jongeren met en zonder verslaving is er gelijk verdeeld. Project 2 is overigens het enige project dat een verslavingsdeskundige aan boord heeft en deze systema-tisch inschakelt wanneer er sprake is van een verslaving.

Wat is de aard van de problematiek van de bereikte jongvolwassenen?

Alle jongvolwassenen hebben een ernstige psychische problematiek die uiteenlopend is van aard. Trauma en/of stress gerelateerde problemen; autisme spectrumstoornissen en/of hechtingsstoornissen; persoon-lijkheidsstoornissen; en schizofrenie en psychotische en/of bipolaire stoornissen komen frequent voor bij de jongvolwassenen, waarbij trauma en stress gerelateerde problemen het meest voorkomend zijn. Ook een verslavingsproblematiek en een cognitieve beperking zijn veelvoorkomend: iets meer dan een kwart van de jongvolwassenen heeft een verslavingsprobleem (29%) en een vijfde heeft een cognitieve beperking (21%). Bij de meerderheid van de jongvolwassenen is er sprake van een meervoudige problematiek (84%).

Een derde van deze jongeren heeft naast psychische problemen een verslaving en een vierde heeft psychische problemen in combinatie met een cognitieve beperking.

De resultaten verschillen tussen de projecten: in de projecten 2, 3 en 4 hebben nagenoeg alle jongvolwas-senen een meervoudige problematiek, terwijl de projecten 1 en 5 heel wat jongeren met een enkelvoudige problematiek begeleiden. Dit laatste resultaat is verrassend vermits zowel project 1 als project 5 de nood aan intersectorale ondersteuning als een belangrijk inclusiecriterium hanteren.

Wat is het zorgverleden van de bereikte jongvolwassenen?

De helft van de jongvolwassenen die in begeleiding zijn, verbleef in het verleden gedurende een langere periode in een residentiële GGZ-voorziening en een kwart kreeg zorg van een voorziening van de jeugdhulp.

De ambulante GGZ en het VAPH spelen een minder belangrijke rol in het zorgverleden van de jongeren.

Het zorgverleden van de jongvolwassenen verschilt evenwel tussen de projecten. In de projecten 1, 2, 3 en 4 heeft tenminste de helft van de jongeren een zorgverleden in de residentiële GGZ, terwijl in project 5 de jongeren een veel heterogener zorgverleden hebben.

Hoe verloopt de intakeprocedure?

In alle projecten is de intakeprocedure omvangrijker dan in het reguliere BW. Dit is nodig, omdat de wensen en de verlangens van jongvolwassenen vaker schommelen dan die van volwassenen. Bovendien verschilt de intakeprocedure tussen de projecten m.b.t. diverse aspecten waaronder:

• Wie beslist of de aangemelde jongvolwassene in aanmerking komt voor de specifieke woon-vormen binnen BW.

• Het aantal gesprekken met de jongere (en zijn netwerk) om de hulpvraag te verkennen, na te gaan of het project hierop een antwoord biedt en te peilen naar de motivatie.

• De inmenging van een intersectoraal team.

• Wie finaal beslist of de aangemelde jongere kan opstarten.

Onderstaande figuur biedt een puntsgewijs overzicht van de intakeprocedure van elk project. Het valt met-een op dat de intakeprocedure in project 5 het meest omvangrijk en in de projecten 2 en 4 het bondigst is.

Figuur 20 Intakeprocedure per pilootproject.

Project 5 start optioneel met een verkennend gesprek dat georganiseerd wordt wanneer men twijfelt of