• No results found

De aanmelder van de jongvolwassenen

Analyse van de registratiegegevens

5 De aanmelder van de jongvolwassenen

De meeste jongeren in de pilootprojecten worden aangemeld door een residentiële GGZ-voorziening (n=43;

57%) (zie Figuur 11). Een kleinere groep jongvolwassenen stroomt binnen via een voorziening van het algemeen welzijnswerk (n=12; 16%) of de jeugdhulp (n=12; 16%). Slechts weinig jongeren komen op eigen initiatief of op initiatief van de informele context in de woonvormen terecht.

Figuur 11 Aanmelder over de pilootprojecten woonvormen JVW heen.

Het type aanmelder is vergelijkbaar tussen de pilootprojecten [X²(20)=21.82; p=.35] (zie Tabel 16). Toch merken we kleine verschillen tussen de pilootprojecten op. In de projecten 2, 3, 4 en 5 is de residentiële GGZ de voornaamste aanmelder. Binnen pilootproject 1 is het algemeen welzijnswerk even voornaam als aanmelder dan de residentiële GGZ.

Tabel 10 Verdeling “aanmelder” per pilootproject woonvormen JVW.

Aanmelder Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5

6 Relevante kenmerken m.b.t. het begeleidingstraject

6.1 Type woonvorm

Het merendeel van de jongvolwassenen die in de woonvormen verblijft, woont in een groepswoning van beschut wonen (n=62; 82%). Het type woonvorm verschilt echter tussen de pilootprojecten [X²(4)=11.53;

p<.05] (zie Figuur 12). Binnen de pilootprojecten 1 en 5 verblijven nagenoeg alle jongeren in een groeps-woning. Binnen project 3 en 4 woont circa een kwart van de jongeren in een individuele woning en de overige driekwart in een groepswoning. Binnen pilootproject 2 woont de helft van de jongeren in een groepswoning en de helft in een individuele woning.

Figuur 12 Verdeling “type Woonvorm” per pilootproject woonvormen JVW.

6.2 Betrokkenheid meerdere sectoren

Voor de meerderheid van de jongvolwassenen is er tijdens het begeleidingstraject een actieve betrokkenheid van partners uit anderen sectoren (n=65; 86%). We zien hier evenwel een significant verschil tussen de pilootprojecten [X²(4)=16.04; p<.01] (zie Figuur 13). Binnen de pilootprojecten 1, 2, 4 en 5 is er in de loop van het traject voor nagenoeg alle jongvolwassenen een betrokkenheid van partners uit andere sectoren. Voor project 3 geldt dit evenwel niet: voor circa een derde van de jongvolwassenen is er geen betrokkenheid van andere sectoren.

16

5

16

13

12

1

5 5

3

0 0

2 4 6 8 10 12 14 16 18

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 groepswoning individuele woning

Figuur 13 Verdeling “betrokkenheid meerdere sectoren” per pilootproject woonvormen JVW.

Tabel 17 geeft een overzicht van welke sectoren de pilootprojecten actief betrekken tijdens de begeleiding van de jongvolwassenen. Het cijfer tussen haakjes geeft weer voor hoeveel jongvolwassenen deze sector/partner betrokken werd. Over de pilootprojecten heen worden volgende partners het frequentst betrokken: het OCMW (n=43), GTB of andere arbeidsgerelateerde voorzieningen (VDAB, activerings-centrum, arbeidszorg, vrijwilligerswerk) (n=26), de residentiële GGZ (PZ, PVT, etc.), de ambulante GGZ (CGG, ambulante psychiater, dagkliniek, etc.) (n=24) en het CAW (n=20).

Tabel 11 Aard van de betrokken partners per pilootproject woonvormen JVW.

Pilootproject Betrokken partners

Project 1 (n=17) Residentiële GGZ (8), OCMW (7), CAW (5), GTB of andere

arbeidsgerelateerde voorziening (5), BJZ (4), VAPH (2), ambulante GGZ (1) Project 2 (n=10) Ambulante GGZ (10), CAW (9), GTB of andere arbeidsgerelateerde

voorziening (9), residentiële GGZ (6), OCMW (4), thuiszorg (4), mobiel team (3), bewindvoerder (2), pleegzorg (1)

Project 3 (n=21) OCMW (10), GTB of andere arbeidsgerelateerde voorziening (9), ambulante GGZ (6), bewindvoerder (4), school (3), VAPH (3), wijkgezondheidscentrum (2), BJZ (2), thuishulp (1), mobiel team (1) Project 4 (n=16) OCMW (14), residentiële GGZ (9), ambulante GGZ (7), BJZ (6), school (2),

GTB of andere arbeidsgerelateerde voorziening (2)

Project 5 (n=12) OCMW (8), CAW (6), residentiële GGZ (3), VAPH (3), BJZ (3), GTB of andere arbeidsgerelateerde voorziening (1), drughulp (1)

TOTAAL (n=76) OCMW (43), GTB of andere arbeidsgerelateerde voorziening (26), residentiële GGZ (26), ambulante GGZ (24), CAW (20), BJZ (15), VAPH (8), bewindvoerder (6), thuiszorg (5), school (5), mobiel team (4),

wijkgezondheidscentrum (2), drughulp (1), pleegzorg (1)

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Ja Nee

6.3 Multidisciplinair zorgoverleg

Voor de meerderheid van de jongvolwassenen vindt er op geregelde tijdstippen een multidisciplinair zorgoverleg met externe partners plaats (n=64; 84%). Er is geen significant verschil tussen de pilootpro-jecten wat betreft het aantal jongeren waarvoor een dergelijk overleg georganiseerd wordt [X²(8)=12.15;

p=.14] (zie Figuur 14). Niettemin, tonen de frequenties dat de pilootprojecten 2, 4 en 5 voor zo goed als elke jongere een multidisciplinair zorgoverleg beleggen, terwijl de pilootprojecten 1 en 3 dit iets minder systematisch doen.

Figuur 14 Verdeling “organisatie multidisciplinair zorgoverleg” per pilootproject woonvormen JVW.

6.4 Betrokkenheid context

Voor de meerderheid van de jongvolwassenen wordt de ruimere context betrokken tijdens het begelei-dingstraject (n=67; 88%). Personen uit de informele context van de jongeren (familie of andere belangrijke derden) worden daarbij het frequentst betrokken (n=50; 75%). De studie-, vrijetijds- en werkomgeving wordt vrijwel nooit betrokken (zie Figuur 15).

Figuur 15 Betrokkenheid context over de pilootprojecten woonvormen voor JVW heen.

12

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Ja Nee

De mate waarin de context betrokken wordt varieert significant tussen de pilootprojecten [X²(8)=23.45;

p<.05] (zie Figuur 16). Binnen de pilootprojecten 1, 2, 3 en 4 worden personen uit de context van de jongeren quasi standaard in het begeleidingstraject betrokken. Binnen pilootproject 5 gebeurt dit echter minder systematisch.

Figuur 16 Verdeling “betrokkenheid context” per pilootproject woonvormen JVW.

6.5 Afgeronde trajecten

Van de 76 begeleidingen die werden opgestart, zijn er tot hiertoe 27 (35%) afgerond. Er is geen significant verschil tussen de pilootprojecten wat het aantal afgeronde begeleidingstrajecten betreft [X²(4)=6.80;

p=.15]. Desondanks zijn er enkele verschillen die in het oog springen (zie Figuur 17). In project 5 werd iets meer dan de helft van de opgestarte begeleidingen afgerond terwijl in de pilootprojecten 1, 2 en 3 circa een derde van de begeleidingen werd afgerond en pilootproject 4 slechts twee van de veertien trajecten afrondde.

Figuur 17 Aantal afgeronde begeleidingstrajecten per pilootproject woonvormen JVW.

15

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Ja Nee

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Ja Nee

6.6 Duur begeleidingstrajecten

De begeleidingstrajecten kennen een gemiddelde duur van negen maanden, waarbij de afgeronde trajecten gemiddeld zeven maanden duurden en de nog niet afgeronde trajecten tot hiertoe een gemiddelde duur van 11 maanden hebben. Voor de vergelijking tussen de pilootprojecten, brengen we de gemiddelde duur van alle begeleidingstrajecten in rekening (zowel de afgeronde als de niet afgeronde trajecten). We zien hier een marginaal significant verschil tussen de projecten [F(1,72)=2.47; p=.05] (zie Figuur 18). De trajecten duren het langst in project 5 (gemiddeld circa 12 maanden) en het kortst in project 1 (gemiddeld circa 6 maanden).

Figuur 18 Duur begeleidingstraject per pilootproject woonvormen JVW uitgedrukt in maanden.

6.7 Eenzijdige stopzetting

De pilootprojecten kregen in het totaal met vier eenzijdige stopzettingen door de jongeren en tien eenzijdige stopzettingen door het team te maken.

Voor beide variabelen is er een significant verschil tussen de pilootprojecten [met X²(8)=41.57; p<.001 voor stopzetting door de jongeren en X²(8)=42; p<.001 voor stopzetting door het team] (zie Tabel 18). Project 3 kreeg twee keer te maken met een eenzijdige stopzetting op initiatief van een jongvolwassene; de projecten 4 en 5 kregen hier elk één keer mee te maken. Pilootproject 1 zette vier keer een begeleidingstraject stop;

in pilootproject 5 gebeurde dit drie keer; in pilootproject 3 twee keer en in pilootproject 4 één keer.

Pilootproject 1 kreeg als enige project nog niet te maken met een eenzijdige stopzetting – noch op initiatief van een jongere, noch op initiatief van het team.

Tabel 12 Eenzijdige stopzetting door de jongere en het team per pilootproject woonvormen JVW.

Eenzijdige stopzetting Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5

Door jongvolwassene 0 0 2 1 1

Door team 4 0 2 1 3

6,588

9,625 9,95

10,813

12,5

0 2 4 6 8 10 12 14

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5

6.8 Uitstroom

Van de 27 jongvolwassenen waarvoor het begeleidingstraject werd afgerond zijn er tien jongeren zelf-standig gaan wonen en tien jongeren ingetrokken bij iemand uit de context (meestal is dit de ouder of de partner) (zie Figuur 19). Zes jongeren gingen bij uitstroom in een residentiële GGZ-voorziening wonen (het reguliere beschut wonen) en één jongere verblijft momenteel in een penitentiair complex (de gevangenis).

Figuur 19 Woonsituatie na uitstroom over de pilootprojecten woonvormen JVW heen.

Tussen de pilootprojecten is er geen significant verschil wat de aard van de woonsituatie na uitstroom betreft [X²(16)=16.48; p=.42] (zie Tabel 19). Toch zien we een aantal relevante verschillen. Binnen pilootproject 3 wonen alle jongeren die uitstroomden zelfstandig of bij iemand uit de context. Binnen project 1 wonen vijf van de zeven uitstromers zelfstandig of bij iemand uit de context en maakten twee jongeren de overstap naar een andere residentiële GGZ-voorziening. In project 5 wonen vier van de zeven uitstromers zelfstandig of bij een naaste, verhuisden twee jongeren naar een residentiële GGZ-voorziening en verblijft één jongere momenteel in de gevangenis. Binnen pilootproject 2 wonen drie van de vier uitstromende jongeren zelfstandig of bij iemand uit de context en stapte één jongere over naar een residentiële voorziening. In project 4 stroomden nog maar twee jongeren uit waarvan ééntje bij iemand uit de context ging wonen en één iemand de overstap maakte naar een residentiële voorziening.

Tabel 13 Verdeling “woonsituatie na uitstroom” per pilootproject woonvormen JVW.

Woonsituatie na uitstroom Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5

Zelfstandig wonen 2 2 3 0 3

Wonen bij iemand uit de context 3 1 4 1 1

Residentiële GGZ 2 1 0 1 2

Andere 0 0 0 0 1

6

10 10

1 0

2 4 6 8 10 12

Residentiële GGZ Wonen bij iemand uit de context

Zelfstandig wonen Andere

Hoofdstuk 5