• No results found

Onderzoeksdesign

In document Toezicht en Media (pagina 51-56)

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de opbouw van het onderzoek. Als eerste wordt de methode van onderzoek beschreven en de selectie van de casussen uiteen gezet. Vervolgens wordt toegelicht hoe verzameling van data plaats heeft gevonden en de wijze waarop deze data zijn verwerkt.

3.1 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek is de Dopingautoriteit het primaire object van onderzoek. Om te onderzoeken hoe deze toezichthouder met media om gaat in vergelijk met andere toezichthouders is gekozen om het mediabeleid van de Dopingautoriteit in een meervoudige casestudie te vergelijken met het mediabeleid van vier andere toezichthouders. De andere toezichthouders zijn twee internationale toezichthouders die zich richten op hetzelfde werkgebied en twee nationale toezichthouders uit een ander veld van toezicht.

Dit onderzoek is een meervoudige casestudie. Volgens Yin (1989) is dit het ideale model als er ‘hoe’ en ‘waarom’ vragen worden gesteld, als de onderzoeker weinig controle over een evenement heeft of als het onderwerp betrekking heeft op een hedendaags fenomeen met waargebeurde inhoud (Yin 1989, 13). Punch (2006) definieert een case studie als een onderzoeksstrategie die zich richt op de diepgaande, holistische en in-context onderzoek van één of meer gevallen en waarbij doorgaans gebruik wordt gemaakt van meerdere databronnen (Punch 2006, 151). In de definitie van Punch (2006) is de meervoudigheid van te onderzoeken objecten ingesloten. Daarnaast benoemt hij de mogelijkheid om gebruik te maken van meerdere informatiebronnen. Een vergelijkende gevalstudie biedt mogelijkheid om op een efficiënte wijze veel informatie te verzamelen (Punch 2006).

Het onderzoek om het mediabeleid van toezichthouders weer te geven is opgesteld op basis van een aantal waarnemingen over het mediabeleid van de objecten van onderzoek. Het doel van het onderzoek is om weergave van beleid voornamelijk te focussen op zichtbaarheid van beleid via websites en publicaties via websites omdat ontsluiting van informatie en communicatie met belanghebbenden voornamelijk via dit kanaal verloopt. Deze onderzoeksmethode is inductief van aard, de uitkomst zal binnen de waarnemingen van het onderzoek tot een generaliserende uitkomst leiden.

In de literatuur is weinig onderzoek te vinden die de effectiviteit van toezicht meet. Echter, een onderzoek van Van Dishoeck et al. (2013) reikt wel handvatten voor dit onderzoek. Van Dishoeck et al. (2013) hebben een onderzoek gepubliceerd dat door de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ) is uitgevoerd en het effect van toezicht in de gezondheidszorg meet. Dit retrospectieve- en beschrijvende onderzoek heeft de omvang van drie gezondheidsproblemen onderzocht voor- en na het instellen van toezicht. Dit betroffen zelfdoding, decubitus (doorliggen) en medicatiefouten. Het kwantificeren van het effect van toezicht is in het onderzoek van Van Dishoeck et al. (2013) niet mogelijk gebleken. Om deze reden is gekozen om het kwantitatieve deel van dit onderzoek een binaire schaalverdeling te geven. Verder is er een duidelijk gedefinieerde vraagstelling, is er literatuur over het onderwerp voorhanden en er zijn betrouwbare databronnen beschikbaar. Hiermee is aan de drie voorwaarden voldaan zoals Van Dishoeck et al. (2013) in hun onderzoek hebben gesteld om het meten van het effect van toezicht op gezondheidsproblemen mogelijk te maken.

3.2 Casus selectie

Het primaire object van onderzoek is de Nederlandse Dopingautoriteit. Als vergelijkende objecten van onderzoek is gekozen voor NADO Vlaanderen en UK Anti- Doping. Dit zijn organisaties met een vergelijkbare doelstelling en beide vormen hun toezicht beleid op basis van de WADA-code.

NADO Vlaanderen is gekozen omdat het taalgebied van deze organisatie hetzelfde is als het taalgebied van de Nederlandse Dopingautoriteit en omdat het werkgebied van NADO Vlaanderen overlapt met de Nederlandse Dopingautoriteit. Echter, er is een groot juridisch verschil tussen NADO Vlaanderen en de Nederlandse Dopingautoriteit. NADO Vlaanderen behoort tot de Vlaamse overheid en Vlaanderen kent in tegenstelling tot Nederland een dopingwetgeving.

UK Anti-Doping is op dezelfde gronden als NADO Vlaanderen als object van vergelijking in dit onderzoek opgenomen. Het werkgebied van UK Anti-Doping overlapt met het werkgebied van de Nederlandse Dopingautoriteit. De juridische status van UK Anti- Doping is weer anders dan de Nederlandse Dopingautoriteit wat ook voor het taalgebied geldt. Zoals in subparagraaf 1.2.3 beschreven is UK Anti-doping ingericht als ZBO en staat onder toezicht van het Britse ministerie van Cultuur, Media en Sport. Daarnaast is de

toegankelijkheid van gegevens een belangrijk argument voor de selectie van deze organisaties. Van alle onderzoeksobjecten moet vergelijkbare data beschikbaar zijn om een vergelijkend onderzoek uit te kunnen voeren.

De AFM en de IGZ zijn twee nationale toezichthouders uit een heel ander gebied van toezicht. Beide zijn op diverse vlakken anders georganiseerd dan de Dopingautoriteit wat ook de reden is om ze in het onderzoek op te nemen. Juridische vormgeving en plaatsing binnen of buiten de overheid kan een onderscheidend aspect kunnen zijn. De keuze om toezichthouders uit andere werkgebieden in het onderzoek op te nemen is gemaakt om voorbeelden uit andere branches erbij te kunnen betrekken zonder mogelijke belemmeringen uit de eigen branche.

3.3 Dataverzameling en data-analyse

Het onderzoek bestaat uit een kwantitatief- en een kwalitatief gedeelte. Hieronder is per onderdeel deel beschreven hoe de verzameling van data plaats heeft gevonden en hoe de analyse vorm gegeven is.

Kwantitatief onderzoek is gebruikt om de waarnemingen met een meer binair karakter te verwerken. Voorbeelden van waarnemingen met een binair karakter zijn de functionaliteiten op websites van de objecten van onderzoek of het wel of niet gebruik maken van social media. Het gaat hierbij om vragen die met ´ja´ of ´nee´ konden worden beantwoordt. De bronnen die tijdens het kwantitatieve deel van dit onderdeel zijn gebruikt zijn websites, databases, jaarverslagen en rapportages van de diverse objecten van onderzoek. Bij de verzameling van data is getracht van ieder object gelijksoortige data te gebruiken om een zo valide mogelijke vergelijking te kunnen maken. Hiermee is vanuit meerdere bronnen data verzameld. Om een uitspraak over de verzamelde gegevens te kunnen doen zijn de gegevens in een datamatrix geplaatst die uiteindelijk is vertaald in grafische vorm.

Het kwalitatieve deel van dit onderzoek bestaat uit analyse en beoordeling van vastgelegd of zichtbaar mediabeleid. De data voor het onderzoek is aan de hand van verschillende methoden vergaard. Er is gestart met een literatuurstudie om te zien of eerder onderzoek voorhanden was om als startpunt te gebruiken. Een onderzoek naar vergelijking van mediabeleid van dopingautoriteiten of toezichthouders is niet gevonden. Wel zijn diverse

stukken over de invloed van media op beleid gevonden zoals het artikel over de overlast gevende jeugd uit Gouda van Korthagen (2011), de relatie tussen toezicht en media van Twist, Klijn en Steen (2013) en een onderzoek van Van Dishoeck et al. (2013) over het effect van toezicht op een aantal problemen in de gezondheidszorg. In deze stukken zijn raakvlakken te vinden die toepasbaar zijn in dit onderzoek. Verder zijn tijdens het literatuuronderzoek zo veel mogelijk uitingen van de diverse toezichthouders geraadpleegd die betrekking konden hebben op het mediabeleid. Hier vallen websites, publicaties op websites, uitgegeven rapporten en beleidsstukken onder. De verschijningsvorm van jaar- of kwartaalrapportages verschilt per website maar de WADA-code schrijft een aantal gegevens voor die in ieder geval moeten worden gepubliceerd door de nationale anti-doping organisaties. Hierdoor zijn data vergelijkbaar. Nadat het literatuuronderzoek was voltooid, zijn de drie verschillende NADO’s en de twee Nederlandse toezichthouders per mail benaderd met het verzoek voor beleidsstukken rondom media. Als deze niet voorhanden waren is hier de reden van verzocht. Dit heeft zowel telefonisch als per mail in een ongestructureerde interviewtechniek plaatsgevonden.

Zoals Dishoeck et al. (2013) in de conclusie opmerkten is het lastig om causaliteit tussen verzamelde data en waargenomen trends aan te tonen. Daarnaast beschreven Dishoeck et al. (2013) dat beïnvloeding van hun te onderzoeken object ook vanuit onbekende factoren, dus niet in het onderzoek opgenomen factoren, mogelijk kan zijn geweest. Dit onderbouwt de keuze des te meer om Yin (1989) te volgen en dataverzameling divers te laten zijn. Documenten, archieven, interviews, directe observatie, participantenobservatie en artefacten kunnen gebruikt worden om data bijeen te brengen om te analyseren volgens Yin (Yin 1989, 84). De resultaten van het kwalitatief onderzoek laten zich lastig systematisch ordenen, daarom is deze informatie als aanvullende achtergrondinformatie of ter bevestiging van het aangetroffene gebruikt.

De keuze om vanuit diverse methoden data te verzamelen en te analyseren is gebaseerd op triangulatie. Triangulatie is het vanuit meerdere methoden metingen verrichten. Door onderwerpen vanuit verschillende kanten te belichten, kan de conclusie worden versterkt. Het inzetten van verschillende technieken binnen een onderzoeksdesign verhoogt de kwaliteit van het onderzoek en voorkomt methodologische vertekening. Bias die wordt veroorzaakt door een enkel instrument wordt opgevangen door het andere en vice versa. Het

gebruik van data uit meerdere bronnen verhoogt de validiteit van een onderzoek (de Jong Gierveld en van Tilburg 1992). In de definitie van Punch (2006) uit paragraaf 3.1 waarin hij het gebruik van meerdere onderzoeksobjecten en databronnen beschrijft is triangulatie ook eigenlijk ingesloten.

In document Toezicht en Media (pagina 51-56)