• No results found

Het onderzoeken van oorzaken biedt kansen voor het vinden van oplossingen

In document De juiste student op de juiste plek! (pagina 65-68)

Met behulp van dit onderzoek is geprobeerd om op kwalitatieve wijze inzicht te geven in het studiekeuzeproces van de onjuiste studiekiezer en de rol van het destijds gebruikte voorlichtingsmateriaal in dit proces. Dit onderzoek vormt daarmee een belangrijke aanvulling op de veelal kwantitatieve onderzoeken op dit gebied.

Door middel van diepte-interviews met onjuiste studiekiezers is getracht om hun studiekeuzeproces van destijds nogmaals te doorlopen en om vast te stellen waarom de studenten uiteindelijk stopten in hun eerste studiejaar. Deze bevindingen zijn vervolgens naast de gebruikte voorlichtingsmaterialen gelegd. Hierbij is gekeken naar hoe de genoemde punten tot uiting komen in het materiaal en hoe de studenten het materiaal hebben gebruikt. Met behulp van deze analyses kan antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: “Hoe hebben onjuiste studiekiezers het studiekeuzeproces destijds doorlopen en wat was de rol van de voorlichtingsmaterialen in dit proces?” In dit hoofdstuk vindt de beantwoording van deze hoofdvraag plaats. Daarnaast worden er aanbevelingen gedaan en is er plaats voor een discussie. In deze discussie worden resultaten van dit onderzoek vergeleken met eerder onderzoek. Tot slot wordt er aandacht besteed aan de methodologische beperkingen van dit onderzoek en worden er aanknopingspunten gegeven voor verder onderzoek.

7.1 | Conclusie

Tijdens de interviews hebben de studenten openhartig gesproken over hoe zij zich hebben voorbereid op het maken van een studiekeuze en hun ervaringen in het eerste studiejaar. Hieruit blijkt dat iedere student uniek is en dat ze allemaal een eigen proces hebben doorlopen. Waar de één al vrij gauw een keuze maakte, bleef de ander lang dubben. Waar de één slechts verschillende open dagen bezocht, ging de ander naar meerdere meeloopdagen toe. Waar de één zich liet beïnvloeden door de mening van de ouders, was de ander zelf een enorme twijfelaar. Ondanks deze verschillen zijn er ook overeenkomsten te constateren.

Zo waren alle studenten zich vrij vlot bewust van het feit dat ze een vervolgopleiding moesten gaan kiezen. Het moment waarop ze hier echter serieus mee bezig gingen was veel later. De profielkeuze werd bijvoorbeeld gemaakt op basis van welke vakken de studenten lagen en niet zozeer op basis van welke opleidingen de studenten hiermee zouden kunnen volgen. De studenten die hier wel over nadachten kozen juist zo breed mogelijk, zodat ze alle opties nog open hielden. Deze brede blik blijft gedurende het keuzeproces zichtbaar: studenten overwogen tegelijkertijd economische, technische en gezondheidsstudies. Dit kan mede worden verklaard door het beeld dat de studenten destijds van zichzelf hadden. Ze waren onzeker over hun eigen kunnen en hadden niet een bepaald toekomstbeeld voor ogen. Leeftijd en onzekerheid lijken dan ook een belangrijke rol te spelen in het proces. Zo geven de oudere studenten allemaal aan dat ze hun onjuiste studiekeuze niet als vervelend hebben ervaren. Zij zijn inmiddels op de voor hen ‘juiste plek’ beland, waardoor ze de keuze (achteraf) als onderdeel van hun leerproces zien. De jongere studenten vinden

hun onjuiste studiekeuze wel erg vervelend. Met name de studenten die het komend jaar gaan starten met een nieuwe opleiding zijn nog onzeker. Hebben ze nu wel de juiste keuze gemaakt? Enkele ondervraagden geven ook expliciet aan dat ze zich wel erg jong voelden in het eerste jaar van hun studie. De studenten hadden hierdoor het gevoel nog niet te kunnen kiezen.

De jonge leeftijd hangt nauw samen met onzekerheid. Deze onzekerheid uitte zich niet alleen in onzekerheid tijdens het studiekeuzeproces, maar ook in de manier waarop de studenten het eerste studiejaar ingingen. Bijna alle ondervraagden woonden in het eerste studiejaar nog thuis. Al deze studenten gingen echter het tweede jaar wel op kamers. Het lijkt dan ook alsof de stap voor hen in het eerste jaar nog te groot was. Na een jaar studeren, een jaar dat alle studenten als prettig ervoeren, en het opdoen van ervaring durfden ze de stap wel aan.

Tijdens het studiekeuzeproces wonnen de studenten informatie in door het raadplegen van websites en/of brochures en het bezoeken van open dagen en/of meeloopdagen. De punten die de studenten aanspraken in de voorlichtingsmaterialen waren specifieke onderdelen van de studie en opleidingsgerelateerde verhalen/afbeeldingen. De definitieve studiekeuze gebeurde uiteindelijk op basis van interesse, wat men wilde worden en specifieke kenmerken van de opleiding. De meerderheid van de studenten had vervolgens zin om te starten met de opleiding. Hiervan gaf een deel aan dat ze wel zin hadden om te starten, maar dat ze geen beeld hadden bij wat hen te wachten stond. Tijdens het eerste studiejaar blijkt de gekozen studie vervolgens tegen te vallen. De overgang van het vwo naar het wo wordt als belangrijke oorzaak benoemd en ook de inhoud van de opleiding en het beroepsperspectief speelden een rol. Zo waren de vakken niet leuk, konden ze zich niet vinden in de werkwijze en zagen ze het beroep waarvoor ze werden opgeleid niet zitten. De verwachtingen van de student kwamen niet overeen met de werkelijkheid.

Het ontstaan van deze onjuiste verwachtingen lijkt te worden veroorzaakt door een onjuiste samenhang tussen de wijze waarop de informatie wordt gepresenteerd en de wijze waarop de studenten het materiaal hebben gebruikt. Zo lijken de studenten bij het verwerken van de informatie de perifere route te hebben gevolgd, waarbij ze hun keuze baseerden op eenvoudige vuistregels en niet-argumentatieve kenmerken van de boodschap zoals afbeeldingen en adjectieven (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2009:67&157). Gezien het belang van een juiste studiekeuze zou je daarentegen verwachten dat de studenten een centrale route volgen, waarbij ze alle argumenten meenemen in hun uiteindelijke keuze (O’Keefe, 2003:267). Het niet volgen van deze centrale route lijkt aan de ene kant te worden veroorzaakt door de mate van aandacht voor niet-relevante onderdelen en de reclameachtige insteek waarmee de informatie wordt gepresenteerd in de voorlichtingsmaterialen. Zo worden onderdelen van de opleiding ingezet als Unique Selling Propositions (USP’s) en wordt er gebruik gemaakt van niet-relevante afbeeldingen. Aan de andere kant lijken de relevante onderdelen inconsistent en sluiten ze niet voldoende aan bij de voorkennis van de studenten. Zo wordt met behulp van de perifere cues het praktijkgerichte karakter van de opleiding Fysiotherapie benadrukt, terwijl in de tekst wordt aangegeven dat ook theorie van belang is. Daarnaast worden de redenen waarom de studenten uiteindelijk stopten met de opleiding wel benoemd in de voorlichtingsmaterialen. Er wordt aandacht besteed aan de vakken, de werkwijze en de moeilijkheidsgraad van de opleiding. Het lijkt er echter op dat de studenten zich deze informatie niet eigen hebben kunnen maken. De voorlichtingsmaterialen lijken dan ook niet juist aan te sluiten op de voorkennis van de student.

7.2 | Aanbevelingen

Gezien de resultaten van dit onderzoek dienen de voorlichtingsmaterialen te worden aangepast om de onzekerheid bij de studenten weg te nemen en om ervoor te zorgen dat de studenten op basis van de voorlichtingsmaterialen een juiste verwachting ontwikkelen. Indien hogescholen eerlijke informatie willen geven, zoals wordt gepretendeerd, dan dienen ze het voorlichtingsmateriaal zo in te richten dat er eerder sprake is van een centrale verwerking in plaats van een perifere. Hiervoor dienen de reclameachtige uitingen,

zoals het benadrukken van de USP’s, en niet-relevante informatie te worden verwijderd. Daarnaast dienen de materialen beter aan te sluiten op de eigenschappen van de student. Er dient rekening te worden gehouden met de voorkennis van de student. De tekst dient de capaciteit en bekwaamheid van de studenten om te tekst te verwerken te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld door het concreter en uitgebreider uitwerken van de relevante informatie over de vakinhoud en de werkwijze.

Om de voorlichtingsmaterialen op een juiste wijze te kunnen aanpassen is vooronderzoek gewenst. In dit onderzoek dient een hogeschool te kijken naar de wijze waarop de studenten het materiaal verwerken en de mate waarin de documentkenmerken invloed hebben op dat verwerkingsproces (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2009:12-25). Dit onderzoek zou uit twee delen kunnen bestaan. In de eerste plaats kan de student voorafgaand aan het lezen van de brochure worden gevraagd naar zijn huidige ideeën bij het hoger onderwijs, de opleiding, de werkwijze en de mogelijke vakinhoud. Vervolgens kan na het lezen van de voorlichtingsbrochure gevraagd worden welke informatie-elementen de studenten aanspraken en of hun huidige denkbeeld is bijgesteld door de gegeven informatie. Op basis van deze gegevens kan worden gekeken naar welke informatie-elementen de studenten aanspreken en in hoeverre de voorlichtingsmaterialen bijdragen aan het creëren van de juiste verwachtingen.

Naast het mogelijk verbeteren van inhoud van de voorlichtingsmaterialen lijkt er ook winst te behalen in de praktische voorbereiding voorafgaand aan de overgang naar het hoger onderwijs. Studenten dienen eerder ervaring op te doen met de werkwijze en de inhoud van het hoger onderwijs, zodat ze de gegeven informatie in de voorlichtingsbrochures beter kunnen begrijpen. Hierdoor krijgt de student niet alleen een realistischer beeld bij wat hem te wachten staat, ook de onzekerheid kan hierdoor worden verkleind. De ideeën die de studenten tijdens de interviews hebben aangedragen hebben ook allen ten doel om de student eerder te laten ervaren hoe het is om te studeren en om een duidelijker beeld te schetsen van hoe dit in zijn werk gaat. Zowel het voortgezet onderwijs als het hoger onderwijs zou hier mogelijk een rol in kunnen spelen. Zo kan de inhoud van het voortgezet onderwijs worden aangepast, waardoor de overgang soepeler verloopt. Uit dit onderzoek blijkt dat studenten gemakkelijk het vwo doorliepen, maar dat er op het wo ineens meer van hen werd verwacht. Deze groep zou tijdens het voortgezet onderwijs al meer uitgedaagd moeten worden, zodat ze goed voorbereid de stap naar het wo kunnen maken. Daarnaast kan er tijdens lessen aandacht worden besteed aan mogelijke beroepen die je met bepaalde vakken kunt volgen of er kan stil worden gestaan bij de inhoud van het vak in vergelijking met een vak in het hoger onderwijs. Ook zouden de studenten tijdens het voortgezet onderwijs keuzevakken kunnen volgen die overeenkomen met vakken uit het hoger onderwijs. De link met het studiekeuzetraject dient hierbij indirect te worden gemaakt. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat studenten onderwijsactiviteiten die worden geassocieerd met reflecteren niet serieus nemen en ervaren als een verplicht nummer (Zijlstra & Meijers, 2006:59). Leerlingen knappen dan ook af op bijvoorbeeld loopbaan- en oriëntatiebegeleiding (Karssies, 2014 & Vos, 2012). In dit onderzoek komt dit ook naar voren: geen enkele student heeft LOB als nuttig ervaren of serieus benaderd.

Het hoger onderwijs zou meer inzicht kunnen geven in wat de studenten te wachten staat door ze toegang te geven tot online hoorcolleges en boeken. Daarnaast zou het opzetten van een algemeen tussenjaar een uitkomst bieden. De geïnterviewden zijn allemaal positief over het aanbieden van een brede bachelor. De studenten kunnen zo ervaren hoe het eraan toe gaat op een hbo/universiteit, waarbij ze vervolgens in het tweedejaar een gerichte keuze kunnen maken.

Tot slot blijkt uit de afgenomen diepte-interviews met experts, die nauw betrokken zijn bij het studiekeuzeproces, dat er bij hogescholen en universiteiten veel informatie voor handen is. Er worden enquêtes afgenomen en vele gesprekken gevoerd. Met deze gegevens wordt echter weinig tot niets gedaan. Toch kan het waardevol zijn om naar deze gegevens te kijken. Zo dienen studenten voor de opleiding Commerciële Economie eerst een vragenlijst in te vullen. Op basis van deze vragenlijst nemen ze vervolgens deel aan een motivatiegesprek (inmiddels vervangen door de studiekeuzecheckbijeenkomst). Indien studenten

uitvallen wordt gevraagd waarom ze stoppen met de studie. Het naast elkaar leggen van deze twee informatiebronnen kan inzicht geven in waar het mogelijk is misgegaan: geeft de vooraf ingevulde vragenlijst aanknopingspunten voor de redenen waarom de student uiteindelijk gestopt is? Dit betekent dat ook de informatie die hogescholen nu door de komst van de 1 mei-regeling vergaren, kan worden gebruikt om inzicht te krijgen in studie-uitval. Zo zegt Keijser

(2014): “Het is wel interessant om deze gegevens bij te houden en om te kijken of de probleemgevallen die de studiekeuzecheckers signaleren uiteindelijk ook daadwerkelijk uitvallen. Is dit voor 80% zo? Dan zou ik kijken of het mogelijk is om er een bindend advies van te maken. Je zou dan eerst één à twee jaar onderzoek moeten verrichten naar de adviezen die we afgeven. Er zit wat dat betreft wel potentie in de tool, maar er moet nog beter naar worden gekeken.”

7.3 | Discussie

Uit eerder kwantitatief onderzoek blijkt dat studenten die voorlichtingsdagen hebben bezocht, minder kans hebben om uit te vallen (ResearchNed, 2013:64). Volgens Zijlstra & Meijers (2006) is het bovendien van belang dat de studenten de voorlichtingsactiviteiten bewust ondernemen en ResearchNed (2013) geeft aan dat de studenten de informatie moeten aanwenden tot het maken van een overtuigde keuze. In deze kwantitatieve onderzoeken wordt de schuld dan ook met name bij de student neergelegd: hij heeft zich niet goed genoeg voorbereid of hij heeft de informatie niet aangewend tot het maken van een overtuigde keuze. In dit onderzoek is echter gekeken naar hoe het kan dat de student zich niet goed genoeg voorbereid en waarom hij uiteindelijk kiest voor een studie waar hij geen binding mee heeft. Door juist het studiekeuzeproces van de onjuiste studiekiezer te bekijken is inzicht verkregen in de wijze waarop deze studiekiezers te werk zijn gegaan en hoe zij hierbij het voorlichtingsmateriaal hebben gebruikt. Uit dit onderzoek blijkt dan ook dat het niet alleen gaat om het bezoeken van voorlichtingsdagen of het lezen van brochures (ResearchNed, 2013:67; Bergerson 2009:21-46), maar ook om de wijze waarop studenten hier informatie uit opmaken en hoe de informatie is weergegeven. Kwalitatief onderzoek geeft dan ook een belangrijke aanvulling op de kwantitatieve onderzoeken. Door het naast elkaar leggen van de documentkenmerken van de voorlichtingsmateriaal (hoe worden de elementen gepresenteerd) en het verwerkingsproces (hoe hebben de studenten het voorlichtingsmateriaal gebruikt) kunnen er bovendien waardevolle aanbevelingen worden gedaan voor verbeteringen van het voorlichtingsmateriaal. Deze theorie van Hoeken, Hornikx & Hustinx (2009) is dan ook een bruikbaar voor vervolgonderzoek. Bij dit vervolgonderzoek kan verder worden geborduurd op dit onderzoek, waarbij er rekening wordt gehouden met de methodologische beperkingen van dit onderzoek.

In document De juiste student op de juiste plek! (pagina 65-68)