• No results found

Ondersoek, Waar in het Atheistendom bestaat? WIe is voor God een Atheïst?

Ist die ontkent of syn betwist

Een wesen, God by hem geheeten;

Gevormt na 't denk-beeld dat elk maakt: 'T welk hy tot demping van 't geweten

Of dartel, met den mond versaakt? Der sulke zyn een hantje vol; Een stukje van de groote Rol Die Paulus t'effens heeft ontwonden;

Wanneer hy 't gansche Heydendom, Verwyst als Atheïst bevonden;

Schoon 't God en Godtheën diende alom.

*

Dat stelt hy syn Ephesers voor; En scherpt haar duyd'lijk in waar door Sy waren sonder God te vooren;

Te weten dat, bedekt in 't vlees, Hun ligt ontbrak, om na te spooren

Hoe 't schepsel op den Schepper wees.

Sy waren sonder God, om dat Sig Christus niet ontdekt en had, Aan haar, als Hooft, en 's Vaders wysheid;

Die in het geven van dien Soon Sig gaf, waar in syn Godsheids prys leid, En syn genoegsaamheid ten toon.

Geen wesen heeft ooyt God gesien; Nog kent hem, dan de Soon en dien De Soone hem wil openbaaren,

* Ephes. II. 11. 12.

Johan. I. 18. Matth. XI. 27.

Als Bron en Schenker alles goeds: Met sig werkdadig te verklaren,

Als gifte, en rykdom des gemoeds. Dien Soon, aan 't mensdom lang belooft; En nu als God, als Man, als Hooft,

Bekent aan die hem waarlijk noemen;

Geeft ons (van Atheïstery Verlost) in God, als God te roemen,

Syn ligt maakt ons soo wys, als vry. Syn Ligt, syn Geest wrogt sulks; maar geen Natuurelijke kundigheên;

Hoe hoog, hoe breed, ook op-gegeven, En op het fynste toe-gerigt:

'T Ploft neerwaarts, al wat op wilt streven Tot God in 't ongenaakbaar ligt. De Griekse en Roomse wysheid sogt Vergeefs sig moe en uyt-gedogt:

God is alleen door God te vinden.

Swygt glimpige nieuwsugtigheid; Die t'hans die knoop-strik wilt ontbinden,

Door 't ligt der rede maar geleyd. Die aan 't Schriftuurelijke Ligt, Uw beste dingen zyt verpligt, Die d'oude niet en konden ramen;

Maar die gy vlees'lijk overbuygt, En dwingtse met uw rede t'samen:

Die nooyt volkomen overtuygt. Want ofse een straal der Godheid siet,

Wie dat God is, ontdektse niet;

Die is hy in syn Soon gebleeken, Door wien hy sprak ten tweede-maal: De wond'ren die syn werken spreeken.

De Starren maken nooyt den dag; Om God te kennen; 't selfde mag Men van 't begryp der mensheid seggen;

Al die syn eygen wesentheid Wil kennen door syn overleggen,

Wort van de waarheid afgeleid: Soo veel 't begryp der Godheid raakt, Als ook de rede toe-leg maakt Met diep te graven hoog te stygen,

By weg van redekaveling,

Om kennis van sig selfs te krygen;

Al de uytkomst is verydeling.

Al stond de sin-spreuk KE N U SE L F, In 't voorste van het Kerk-gewelf Te Delfos, trots te pronk geschreven;

De weetgeer sterk in 't ondersoek Syns selfs, is gansch verwart gebleven

In 't letter-spellen van dat Boek. Het ligt van 's menschen eygen geest Is swak, ja in de weeg geweest In desen, sonder meer verklaaring:

'T verstand bleef hangen in den schyn, En 't tastlijk; door Gods openbaaring,

Getuygt een Beelt'nis maar te zyn. De waare mensheid 't tegen-beeld, Van 't geen voor d'oogen sigtbaar speeld, Is niet te vatten door de reden,

Die steeds de SE L F S H E Y D staande houwt; En sig als Hooft, met romp en leden,

Met Aristoteles beschouwt. Ik blyf onkundig wat ik ben, Ten zy ik my in Christus ken; Die (my van God tot Hooft gegeven,)

My heeft een lid van hem gemaakt:

't Persoonlijk is niet meer gebleven, Daar dus de selfsheid is versaakt.

*

Ik leev niet meer, Hy leeft in my, Myn leven is; maar wat dat zy

Da tis met hem in God verborgen,

Daar staat myn ZY N, en WE L Z Y N vast, Voor eeuwig om gansch niet te sorgen,

Al lyd de stof-klomp nog veel last.

Selfs kennis van een Philosooph

Zal nooyt hem voeren, daar 't geloof Hem met een stap zal binnen brengen;

En daarom, 't schokt en stoot altyd, Wanneer men dit, met dat wilt mengen:

Wyl d'Arke Dagon niet en lyd.

Die op den Hoek-steen Christus bouwt, Zal vinden dat haar nooyt berouwt, Haar overleg aan band te leggen;

Verwonnen door 't getuygenis, 'T welk onbedrieglijk haar zal seggen,

Wie God en wat de mensheid is.

Wyl zy daar door 't gesigt bekoomt, Dat Gods gena haar overstroomt; En datse aandeel heeft bekoomen

Aan Gods Natuur: dien nedervloed, Doet haar tot and'ren overstroomen:

Ons Heyl te kennen maakt ons goed.

Maar wat ooyt Wys-begeerte gaf, Is schyn-verlaat, en Verkens-draf; Sy soekt, sy tast, maar sonder vinden,

(Al ist haar ernst) het Denk-beeld van Een wesen, dat haar zal verslinden, Om datse 't niet voldoen en kan.

Sy strykt dan voor 't Geloof het zeyl, Genoeg dat zy Gods werken peyl;

Niet God: soo dientse ook aan een Christen

Als School-vrouw niet, maar Dienaares, Die volgen mag; maar nooyt betwisten,

'T geheim in 's Hoogsten Leeraars les. Maar, (om tot slot op 't eerste spoor Te komen,) stelt ons Paulus voor, Wat mensch ik Atheïst moet houwen?

Na 't Oordeel Gods; dit is het slot:

Die buyten Christus sig beschouwen In 't vlees, syn sonder God, voor God:

Schoon met den naam in 't Christendom. Dus sien wy 't Atheïstendom:

Soo wyd sal 't ongeloof, sig strekken. Hoe sedig, wys en door-geleert: Wie sig tot Christus niet laat trekken,

Blyft heyl'loos van God af-gekeert. En wat sig selfs te kennen raakt, 'T verstand dat trots en ydel maakt; Al wie sig niet uyt God geboren,

In Christus (buyten 't vlees) beschout, Heeft sig en syn geluk verlooren,

In 't geen hy voor de mensheid houdt.

Inval.

WAt is de Tempel Gods vol rook!

*

Dees vegt, geleert met geest en spook, (Een scherp gedoemt en schadelijk twisten!)

En die, brengt een Proces voor God, Ter vierschar van alle Atheïsten:

O yever scheef, en blind en bot? O sterk gewrogt van Satans list,

Het scheelt hem niet waarom men twist; Als maar Gods vrede wort verlooren,

In yeders eygen sinnigheid:

Soo wort de Gods-dienst af-geswooren, Selfs, alsmen voor de Gods-dienst pleyt.

Ondersoek, Van het insigt des Schryvers van de Betooverde Weereld.

'T Geen onbevatbaar is, te willen vatbaar maaken,

En 't onbepaalde paal te stellen, na de maat Van 't eyndige begryp, is weer te willen smaken

Het dood'lijk ooft, waar door ontdekt is goed en quaat. Langs desen weg het hert van vrees voor geest en spooken,

En dus de weereld van betoovering t'ontslaan; (D'ontschuldigen wel eer soo bitter op-gebrooken)

Is soo vergeefschen, als gevaarelijk bestaan:

Neem dat men doel beschiet, en door dees redeneering,

* Beckers betooverde weereld. Ridders Proces voor God, &c.

Soo Geest als Engel van te werken wort versaakt; Brengt dat begryp een ziel tot Christus door bekeering?

Men toon'er eene soo uyt Satans strik ontwaakt. Blyft elk dan soo hy was, wat voordeel sal 't hem geven,

Te zyn van schrik voor spook, en 't by-geloof ontdaan; Ja 't on-geloove, door dat twyffelen gesteven,

Is stouter wyl 't alleen op Rede t'zeyl wil gaan. Sal ik de Duyvels met myn sot verstand verjagen?

Dien aards-bedrieger siet syn saken even schoon: (Sulk moord-tuyg is ons niet door Paulus voor-gedraagen)

Gods levend Woord alleen verschopt hem van syn Troon. Veel Bybel-Texten dan te drayen te verwringen

Na 't stout gespitst verstand, is met vermetenheid

(Schoont onvermerkt geschiet) syn Schepper selfs bespringen, Die af nog toe doen doogt van 't geen hy heeft geseyt. O schrandre Geesten die de weereld wilt verbasen!

Het is niet uyt den Geest, die ons geroepen heeft, Door scherpe spotterny d'uytsinnigheid der dwasen

Te heek'len, maar een doen dat troost nog nog stigting geeft. Gods Soon en wysheid vond dit middel nooyt van noode;

Schoon tweemaals is daar toe gelegentheid geweest: Eens voor eens na syn dood*

te seggen; wat, gy bloode, Houd eens voor al dat vast; daar is nog spook, nog geest. Soo kan myn ziel, daar niet behaaglijks in bespeuren,

Sta af, vernufteling! van al uw yd'len waan:

Wort kinds, wort dwaas, en leerd Gods wysheid goed te keuren, Nooyt door spitsvoudigheid maar door 't Geloof verstaan. Hebt gy een ryk talent, wel! leg het aan op woeker

Na Paulus styl, die 't op geen spook nog toover-kraam, (Regt weerwerk voor de geest eens Grieks, een wysheid soeker)

Gemunt had, maar in kragt te melden Christus naam,

Die 't woord van 't Kruys gelooft, sal spook nog schimmen vreesen; Om dat de slangs-kop is verplet door 't Vrouwe zaat:

En buygen syn vernuft, voor 't geen hem God doet leesen, Die selfs de Reden is van al wat wort of staat.

* Matth. XIV. 26. Luce XXII. 37.

Wie dan de Duyvels wil te niet doen of verjagen,

Betwiste niet haar syn, maar breek haar werken af,

Met Christus soo in 't woord der Waarheid voor te dragen, Dat met Gods hulp elk leer wat hem syn Schepper gaf: En soo de liefde van dat alvernoegend wesen

Beschouwe, dat hy niets daar buyten wenst of vreest; Op dat de weereld van betoovering genesen,

Al herssen-spook voortaan, verjaag uyt haren geest.

Ondersoek Wat de Schaduwagtige en Wat Gods Waare Wet zy.

NAtuur-wets inspraak segt dient God betragt het goed,

Vermyd het quaad; dus luyd den eys des Wets der zeden; Maar die en segt ons niet wat God men dienen moet: Nog wyst van 's menschen pligt ooyt aan de regte Rede.

Daar na komt Sinaas Wet, die aan 't verkooren Volk,

Segt, dat Jehova is haar God die haar verloste;

Dus wierd den grond haars pligts vertoont, dog in een wolk En donk're Schildery, van 't geen sy wagten mosten.

Wat was dat? dat God eens, door 't schenken van syn Geest,

De Wet des levens in het hart syns Volks souw schrijven;

Hier toe is Christus bloed noodsaakelijk geweest: Om ons tot onsen pligt te leyden, niet te dryven.

Dat is gesegt; nu is 't de aangenaame tyd, Dat elk geloovig hert, sig selfs vermaant inwendig;

O ziel! toont door u doen den staat waar in gy zyt:

Jehova is uw God; dat maakt u Heyl bestendig. Dees Wet is 't Erfgoed van het Nieuwe Testament, Gods wil, en God is een; en dus dat Zalig wesen,

Dat niet dan liefde en is, maakt sig aan ons bekent: 'T welk sterven wouw, om ons ten leven te genesen.

Geen grooter rykdom als de kennis Gods; waar in Ons eeuwig leven is. O afgrond van genade!

Gods Wet eyst niets van ons als; (dits haar waren sin) Schik na uw Zaal'gen staat, in Heyligheid uw daden.

Gedagten Over de Heylige Drie-eenheid.