• No results found

Een Christens Blydschap en Roem. Uws Gods ooyt ingetreden,

Beschouw daar van verwond'ring stom, Syn goedertierentheden;

Erken (in 't deel des Zaal'gen lots In Jesus u geschonken) U Erfgenaam der goed'ren Gods:

En wort van vreugde dronken. Dit siet gy niet, als in het light

U toe-gedient van boven; Het regt gebruyk van dat gesigt

Is leven door gelooven. Wast ongeloof myn zielen doodt,

'T gelooven is haar leven:

Dit heeft den Soon in 's Vaders schoot, My door syn doot gegeven.

Hy opgestaan, heeft my gewekt Uyt mynen dood der sonden; In hem dan word ik onbevlekt

Van schuld en smet bevonden. Wat meer? hy aan Gods regter-hand

Ten Eeren Troon geheven, Heeft my syn Geest ten liefde pand

In eeuwigheid gegeven.

Die Geest getuygt met mynen geest, Dat God is mynen Vader: Waarom ik t'elkens on-bevreest

Tot synen SO E N-TH R O O N nader: En word ik door dien Geest geleyd

Soo leer' ik als een vrye, Myn vlees versakende, als het seyt

Gy ligt in slavernye.

Soo was ik eertyds; dog niet meer, Dat oud is heen gedreven: Soo dien ik mynen Trouwen Heer

In dit myn nieuwe leven. O! wonder-daad, hy uyt genâ

Schenkt met sig selfs al 't zyne; Soo waar ik dan myn oogen sla,

Ik wandel in het myne. Laat komen voor en tegen-spoed,

En selve dood en leven.

'T geen is, en worden zal; het moet My vrugt ten goede geven. Laat buyten buyen, dat het raast,

De vrede Gods van binnen, Stilt t'elkens, als ik ben verbaast

Myn ligt beroerde sinnen. Dit Ryke Gods is spys nog drank,

Een weg, waar langs ik vry en vrank, Al 't sienlijk ver' voorby stap. In soo verheven innigheid

Beschouwt myn geest het hooge; De werelt noem 't uytsinnigheid,

Dat wil ik blyd'lijk doogen. En of ik 't lighaam deses doods,

Nog met my om moet dragen; Myn geest geholpen door wat groots

Stilt t'elke reys myn klagen:

't Geloof, den schild waar meê 'k my dek. Blust Satans vuur-geschigten,

Gods Name blyft myn hoog vertrek: Syn Aanschyn zal my ligten. Is in de Zee dier goedigheid

Myn sonden berg gesmeten; Soo zal de Zaalige eeuwigheid Doen al myn leed vergeten. O, eeuwigheid! wanneer, wanneer!

Sult gy dan tot my komen? 'K Genietse al, als ik inwaarts keer,

Daarse aanvang heeft genomen.

Vervolg.

DOe wierd myn ziel het Heyligdom Daar God is, ingetreden;

Dus niet meer dood, en doof en stom, Dien nagt is weg, 't is heden: Sy roemt in 't Heyl des Ryken lots,

Van boven haar geschonken: Dien neder-vloed der volheid Gods,

Maakt haar van blydschap dronken: Uyt kragt van 't Goddelijke ligt

In haar gedaalt van boven: Waar door sy toont voor elks gesigt

Haar leven door Gelooven. Hy die haar uyt der sonden dood,

In synen Soon deê leven, Eyscht dat sy uyt den ryken schoot,

Sal levens vrugten geven. Want zynde in Jesus opgewekt

Sy leeft niet meer der sonden: In syn volmaaktheid on-bevlekt

Van schuld, en smet bevonden. Hy heeft aan 's Vaders Rechter-hand

Myn vlees met sig verheven; En my syn Geest ter onder-pand

Tot dat hy komt, gegeven:

De werk-kragt van dien goeden Geest, Van syn en mynen Vader,

Versterkt my tegens 't geen men vreest: Syn liefd' en gunst gaat nader. Souw 'k onder sulk een hoog beleyd

Niet leven als een vrye?

Want myn bederflyk vlees ook seyt Van sonde en slavernye.

Dat vlees'lyk worde langs soo meer Door 's Hemels Geest verdreven; Door wien ik myn getrouwen Heer

Van herten soek te leven. Die my verstootene uyt gena

Gekogt heeft tot de syne; En 't geen ik dankbaar gade sla,

Geworden is de myne. Wat is dan voor of tegenspoed?

Wat is dan dood of leven? Dat kan aan 't wel bewust gemoed,

Niets nemen of niets geven. Wat ongestuymig tiert en raast,

De sterkte woont van binnen, Die 't swacke steunt als 't wort verbaast:

En leeft niet door de sinnen, Maar geestelyke spys en drank;

En on-gevalschte blydschap; In Jesus: dus ik vry en vrank

Het aardse (als niet) voor by stap. En dikwils in die innigheid

Beschouw als van om hooge Des werelds dwaase uytsinnigheid

Met oogen van meê-doogen: Die onder 't juk der sonde en doods,

Den dood nog vrugten dragen: Te meer erken ik, als wat groots

My vry van 't eeuwig klagen. O God! terwyl uw SC H I L T my dek,

Voor al des Boosen schichten, Zy myne ziel het stil vertrek

Waar in uw goedheid ligte; O Sonne der Geregtigheid!

Uw'klaarheid ongemeten, Straalt door tot in de eeuwigheid;

Die 't tyd'lyk doet vergeten. Dit wagt myn ziel in hoop wanneer

Sy singt U lof vol-komen: Myn geest en vlees met eenen keer

Tot U zynde op-genomen.

Roem tegens de dood.