'T geen God tot u niet min als my seyt; 1. Erken uw staat: 2. Betoon uw vryheid
Dats 't al, dat ons geboden wort: Maar van hoe grooten, uyt-gestrektheid!
Is hier in schets nu voor-geset,
'T geen ons de wond'ren van Gods Wet, Te sien geeft in haar onbevlektheid.
*
Volmaakte wet! die 't oog verligt De ziel bekeert, maakt wys den slegten: Koom hier gy zielen! merkt ten regten,
†
Uw aan-geboren aan-gesigt; Niet na het vlees, na d'eersten Adam:
Weg, weg daar meê; dat is geweest: Maar soo ons God door sijnen Geest Herschiep in JE S U S, die hem na quam.
Dees herten-spiegel die niet vleyt, In uwen staat en pligt 't ontdecken; Stelt u ten toon uw schennis vlecken,
Van stêge ongehoorsaamheid: Sooge ongeloovig en ondankbaar
Ontkent, veragt, het Heyl uws Gods, Vergeet den grond-slag des gebods, En houd die snoode munt voor gankbaar,
Van uwes selfs geregtigheid,
‡
(De slag-veer uwer Gods-dienst pligten,) Voor uwen Schepper op te rigten:
Ten hoon van sijne Majesteyt. Ik swyg van sporeloose slagen;
Waar van sig ook een Heyden schaam: 'T is sonde selver, dat den naam Van deugt tot uwent wert gedragen.
* Ps. XIX. 8, 9.
† Jac. I. 23-25. 2. Cor. V. 16, 17. ‡ Rom. X. 3.
Waar in dog kan uw deugt bestaan, Die nog ondeugsaam segt te wesen?
a
Waar sag-men druyf van doornen lesen? Kan slaaf als slaaf in vryheid staan? Ontwaak, sie toe; hoe nauw dit luystert;
b
God eyscht geloof, voor alle werk: Op dat de ziel zig dus versterk, Van 't vlees beset, aan 't vlees gekluystert:
De beste zielen die 't begin
c
Des deugts erkennen, haar gegeven Van God, om na sijn Wet te leven,
Niet stuks-wys maar met vollen sin, Bevinden nogtans in haar leden,
Een wet die met d'erkentenis, Van haare vryheid strydig is, En haar verrast tot overtreden:
En tegens dese geen verset
Voor 't overromp'len, als 't bespringen; En redding van dees struykelingen,
Als d'onderwerping aan Gods Wet: Die met haar vryheid t'onderstellen.
(Gelijk JE H O V A is haar God,) In 't pit en kragt van elk gebod, Het oordeel tegen 't vlees sal vellen;
Om haar te heffen boven 't vlees,
'K meen 't vleeslijk oordel, SA T A N Sspinsel: Want uyt dat vals vervloekt beginsel,
Ontstaat de schuld, 't verwyt en vrees. 'T verstand van 't vlees, dat steeds wil werken
Tot wel-zyn, niet uyt dankbaarheid,
Wort middag-klaar ten toon geleid, Aan die Gods Wet,dsoo 't hoort bemerken.
De sonde en sondelijken aart Wort dus ontdekt, en wy gedreven, Te vaster Christus aan te kleven
a Matt. VII. 16. Gal. V. 1. b Rom. IV. 5.
c Rom. VII. 22, 23.
d Vrage van de Catechismus, 115.
Regtvaardig door 't Geloof verklaart: En om de levendige trecken
Te toonen van Gods Even-Beeldt; Waar na we sijn vernieuwt, herstelt,
Sal dit tot hand-geley dan strekken. God die in sijnen Soon besat Een vol vernoegen; en sijn werken Gebruyckte, op dat wy 't souden merken;
En houd niets voor sijn Beeld, als dat Wy onse volheid in dien Soone
Erkennen tot geregtigheid; En wat wy zyn in heyligheid, Door onse daden steeds vertoonen: Dat is het vyer, waar mee Gods Geest
Ons aansteekt; liefde, om de waarheid 'T ontdekken in haar eygen klaarheid, Die eerst verborgen is geweest:
Haar Schildery, was selfs haar deksel, Op SI N A Ï aan Israël;
Maar, ô! aanbiddelik bestel! Nu sienwe sonder over-trecksel
Dees selve wet, in 't grond bewerp Ontleed gevat, en voor-gedragen; Om God (niet menschen) te behagen,
Die soo haar predikt, preektse scherp: Als 't woord, dat d'innerlijkste deelen
Van 't hert doorsnyd, daar 't ingank vind; En die bewindselen verslind,
Die 't wortel-quaad voor 't oog verheelen: Dees Wet soo suyver voor-gestelt, Toont dat de Leere der genade, Geen open laat voor lust ten quade;
Als die ons deugt en vryheid spelt. Die Geest maakt levend, daar de letter
De dooden vast houd in de dood: Een wan-gebruyk thans laas! soo groot,
Dat selfs den bitt'ren naam van Ketter Een ziele, die haar God bemint, En die hier derft de waarheid spreeken, Soo staande-voets wort aan-gestreeken
Van 't gros der menschen steeg, en blindt. Maar blinde, sta; hoor eens! waar heenen
Laat gy u dryven? in de gragt? Wat heeft u JE S U S aan gebragt? Is sijn genâ vergeefs verscheenen?
Hoe duur sal u den Christen naam Nog staan, gedagvaart voor Gods oordeel! Blyft gy versaaken 't regt en voordeel
Dat bond-genooten Gods betaamt! Gods Wet, is aan Gods volk gegeven Aan Gods verlosten anders geen: Erkent gy ook u vry? soo neen, Hoe kunt gy na Gods Wet dan leven?
*
Gy zyt aan sijn geregtigheid Niet onderworpen; uw gewisse Blaast dreyging ter verdoemenisse
Wat schim, wat spook van Christenheid G'omhelst de schaduw, en laat vaaren
De saak, en let niet eens op 't end, Ik roep u toe; ik bidd' u; wend, En koom tot luystren, en bedaaren:
Hoor wat JE H O V A A S Wet uw segt; Daar aan moet gy geloove geven: Dan wort-se 't rigt-snoer van uw leven,
Als Christen, wettig en met regt.
* Rom. X. 3.