• No results found

Onafhankelijkheid en Bersiap

In document [ GEBROKEN GORDEL VAN SMARAGD ] 2011 (pagina 36-42)

Vlak na de bevrijding van Indië wisten de Nederlandse en Geallieerde besturen, niet wat er in Indië speelde. Nederland wist nauwelijks af van het versterkte Indonesische nationalisme of van de teleurstelling die veel Indiërs voelden in het Nederlands verzet tegen Japan. Nederland ging er vanuit dat het min of meer op oude voet verder kon. De toespraak van de Koningin uit 1942 (waarin ze op termijn meer Indische autonomie beloofde) was wat Nederland betrof een goed fundament voor de wederopbouw van de kolonie.86

Gezien de grote controle die Nederland voor 1942 had over het nationalisme was deze verwachting niet vreemd en de voorgestelde hervormingen gingen ver voor Nederlandse begrippen. Amerika was er in elk geval door overtuigd dat Nederland de oude koloniale relatie was vergeten. Geen van de geallieerden voorzagen grote problemen met de herovering of de

84

Rapport van de secretaris van de raad voor oorlogvoering (Nuboer) van besprekingen te Londen op 14 aug. 1945’ in: S.L. van der Wal ed. Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische

Betrekkingen 1945-1950, Deel I, 32-34. (verder NIB)

85

Robert J. McMahon, Colonialism and cold war, 76.

86 Laurens van der Post, ‘Secret for the minister only, The British occupation of Indonesia, from September 19, 1945 to November 30, 1946’ in: Laurens van der Post, The Admiral’s Baby (Londen 1996) 209-210; bijlage 2.

terugkeer van het Nederlandse bestuur. Een confrontatie met de nationalisten verwachtte men pas op langere termijn bij de Nederlands-Indonesische gesprekken over de verzelfstandiging van Indië.87 Deze ideeën waren echter gebaseerd op de vooroorlogse situatie en een verkeerde beeldvorming.

De geschiedenis van het Indisch nationalisme was kort en onsuccesvol in de ogen van een Brit of een Amerikaan. Nederlands repressieve optreden in de jaren dertig maakte het Indonesisch nationalisme aan de vooravond van de Japanse invasie insignificant. Volgens een analyse van het State Department in juni 1945 was het nationalisme toen nog steeds zwak. Het stelde zelfs dat de Indiërs Nederland bewonderden, omdat ze niet waren gevlucht voor de Japanse aanval en dat ze de terugkomst van de Nederlanders zouden verwelkomen. 88

Het State Department voorzag wel een conflict tussen Nederland en de nationalisten over de precieze betekenis van “meer autonomie” waarover Koningin Wilhelmina in 1942 sprak. Amerika stelde zich echter een geweldloos conflict voor dat geen invloed had op de herovering en de wederopbouw. De geallieerden maakten echter een belangrijke denkfout toen ze het nationalisme bagatelliseerden. Het nationalisme in Indië was wel degelijk sterk, ook in de jaren dertig. Partijen zoals Soekarno’s P.N.I. waren enorme volksbewegingen. Het nationalisme scheen onbelangrijk omdat de Nederlanders het onderdrukten. De geallieerden verwarden deze succesvolle onderdrukking met het verdwijnen van Indonesisch nationalisme.

De geallieerden wisten echter niet hoeveel bestuurlijke vrijheid Japan de Indiërs gunde en hoeveel mogelijkheden ze hadden gekregen om een eigen bestuursapparaat op te zetten. Weinigen rekenden er in 1945 op dat de Indiërs hun land zelfstandig konden besturen. Hoewel Soejono het kabinet Gerbrandy had gewaarschuwd voor het tegendeel, meenden Nederland en zijn bondgenoten dat de beloftes van de koningin uit 1942 voldoende waren. Tegenover de vooroorlogse situatie was Nederlands’ plan inderdaad een stap in de goede richting, maar voor de Indiërs was het na drie jaar relatieve vrijheid en autonomie een stap achteruit.

Slechte inlichtingen teisterden de SEAC missie. De Japanse capitulatie kwam te plotseling voor Mountbatten. Deze viel op dezelfde dag als de overdracht van Indië aan SEAC. Op de conferentie van Potsdam verwachtten de geallieerden dat de Japanse capitulatie pas aan

87

Memorandum by the Chief of the Division of Northern European Affairs (Cumming) October 8, 1945, in:

FRUS 1945, Volume VI, 1158.

88 ‘Policy paper prepared for in the Department of state, June 22 1945, an estimate of conditions in Asia and the Pacific at the close of the war in the Far East and the objectives and policies of the United States’ in: FRUS 1945, Volume VI , 573-574.

het einde van het jaar zodat SEAC ruim de tijd had om een invasie voor te bereiden, maar half augustus beschikte Mountbatten slechts over 25.000 man voor de pacificatie van Birma, Indochina, Thailand, Malakka en Indië. Hoewel hij verantwoordelijkheid over Borneo en de Grote Oost vlug afwentelde op Australië, stond hij voor een onmogelijke taak.89

Desondanks startte SEAC met goede moed. De geallieerde taken schenen duidelijk en eenvoudig: Neem de Japanse capitulatie in ontvangst, ontwapen de resterende Japanse soldaten, bevrijdt de gevangenen uit de Japanse interneringskampen en evacueer ze.90 SEACs missie was volgens de doelstellingen puur militair, omdat de Netherlands Indies Civil Administration (NICA) in het kielzog van de Britten zou meekomen en het burgerbestuur op zich zou nemen. Voor de Japanse capitulatie verwachtte niemand immers tegenstand op dit gebied. Het sprak voor zich dat SEAC Indië bevrijdde en het bestuur zo snel mogelijk overdroeg aan de soeverein. Pas toen de Indische nationalisten een volledige herovering onmogelijk maakten werd het beperkte mandaat van SEAC een probleem voor Nederland.

De eerste delen van de SEAC missie verliepen soepel. Japan capituleerde zonder problemen en de Britten evacueerden alle niet Nederlandse gevangenen nog voor het einde van september. Deze ex-gevangenen zagen echter een heel ander Indië dan dat van voor de oorlog. Ze voelden de haat jegens buitenlandse overheersing en ontsnapten slechts aan lynchbrigades dankzij hun nationaliteit. De Nederlandse gevangenen durfden de gevangenkampen echter al snel niet meer te verlaten. Sommigen keerden zelfs terug, omdat het de enige veilige plek was.91 Iedereen voelde hoe de nationalistische woede broeide.

De eerste Britten, een kleine groep Nederlandse burgers en een paar honderd Molukse KNIL soldaten ontketenden in september een golf van geweld op Java en Sumatra die tot begin 1946 aanhield. Om verschillende redenen lokten deze groepen dit geweld uit. De Britten deden het onbedoeld. Radicale Republikeinen zagen de SEAC missie als een dekmantel voor de herintroductie van Nederlands gezag en verhinderden de Britse herovering van de archipel. De Nederlanders riepen rampspoed over zichzelf af toen ze hun oude woningen opeisten. De meeste Indiërs die deze bezittingen hadden overgenomen weigerden ze terug te geven. De Nederlanders klaagden hierop bij de Britten, maar die waren niet bij machte om er iets aan te

89

F.J.F.M. Duynstee ed., Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, Het Kabinet

Schermerhorn-Drees, 24 juni 1945 – 3 juli 1946 (Assen 1977) 577.

90 Laurens van der Post, ‘Secret for the minister only, The British occupation of Indonesia, from September 19, 1945 to November 30, 1946’ 210.

91

doen zodat de Nederlanders de wet in eigen handen namen. In Batavia verjoegen en vermoordden ze de Indiërs met behulp van de KNIL. Dit leverde represailles op en er ontstond een spiraal van aanslagen in de hoofdstad. De Britten handhaafden de orde zo en zo kwaad als het ging, maar het grootste deel van de tijd stonden ze machteloos door een chronisch gebrek aan troepen.92 Het resultaat was een machtsvacuüm op Java en Sumatra dat de nieuwe

Indonesische Republiek vulde. Bij een deel van de internationale gemeenschap wekte de Republiek daarom al snel de indruk dat het heel Indië als onafhankelijke staat kon besturen.

De eerste Nederlandse waarnemers en bestuurders die in de loop van 1945 in Indië aankwamen vonden de Republiek desondanks een zwakke vertoning. Ze beseften echter wel dat de Republikeinen gevaarlijk waren voor het Nederlands gezag. Republikeinse propaganda was erg anti-Nederlands en in het huidige machtsvacuüm sterkte de jonge staat snel aan. De Nederlandse bestuurders achtten het daarom van belang om Indië zo snel mogelijk te bezetten.93 Dat kon in 1945 alleen met Britse hulp, maar Lord Mountbatten weigerde. Hij wist dat hij met een paar duizend soldaten machteloos stond tegenover 200.000 door Japan getrainde en bewapende nationalisten. Bovendien was het merendeel van de Britse troepen Indiaas en op hand van de Indonesiërs. Mountbatten verschool zich daarom achter SEACs missiedoelstellingen die met geen woord repten over herintroductie van Nederlands gezag over heel Indië.

In plaats van een volledige herovering richtten de Britten zich op een paar sleutelgebieden.94 Ze richtten Batavia, Buitenzorg, Bandoeng en Soerabaja in als enclaves. Dat waren gebieden van overzichtelijke grootte waarin de kleine Britse troepenmacht zich kon handhaven. Binnen de enclaves droeg Mountbatten het burgerbestuur over aan de NICA. Verder waren deze steden van belang voor het laatste onderdeel van de geallieerde missie: de bevrijding van geïnterneerden en de evacuatie van Japanse soldaten. Batavia en Soerabaja waren belangrijke havensteden aan de west- en oostkant van Java en Bandoeng was een belangrijke uitvalsbasis voor bevrijdingsoperaties in het binnenland, waar de meeste gevangen zich nu bevonden.95

92

Richard MacMillan, The British occupation of Indonesia, 1945-1946 (Londen 2005) 168; Laurens van der Post, ‘Secret for the minister only, The British occupation of Indonesia, from September 19, 1945 to November 30, 1946’, 245-246.

93

F.J.F.M. Duynstee en J Bosmans ed., Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, Het Kabinet

Schermerhorn Drees, 588.

95

Nederland reageerde woedend en beschuldigde Groot-Brittannië van handelen uit eigen belang. Nederlanders verdachten de Britten ervan dat ze het herstel van gezag en economie expres beletten om de eigen koloniën in Zuidoost-Azië een voorsprong te geven. Anderen dachten zelfs dat Groot-Brittannië op een annexatie van Sumatra aanstuurde.96 In werkelijkheid kon Groot-Brittannië weinig anders. Het zat gevangen tussen twee strijdende kampen met een veel te kleine troepenmacht, zonder hoop op hulp van Amerika of Australië. SEAC beperkte de Indische missie dus wel uit eigenbelang, maar niet om de redenen die boze Nederlanders aanhaalden.

Het Britse troepentekort had echter nóg een verstrekkend gevolg. Samenwerking met lokale Republikeinse overheden en legercommandanten was noodzakelijk, want zonder goedkeuring van lokale Republikeinen waren de Britten en de krijgsgevangenen hun leven niet zeker tijdens hun tochten door de Javaanse binnenlanden. Brits-Republikeinse samenwerking was echter een de facto erkenning van Republikeins gezag. Dat was onaanvaardbaar voor Nederland, evenals een Britse uitnodiging voor overleg tussen Luitenant Gouverneur Generaal Van Mook en President Soekarno.97 Overleg was echter de enige weg uit de geweldspiraal. Een redelijk Nederlands voorstel voor versnelde onafhankelijkheid zou de nationalisten volgens de Britten kalmeren.

In Nederland heerste echter verontwaardiging. Hoewel specifieke kennis over de situatie ter plekke ontbrak stond een uitgangspunt buiten kijf: onderhandelen met Soekarno was uitgesloten. Premier Schermerhorn sprak nog over Soekarno als een collaborateur en over zijn Republiek als een nagalm van de Japanse bezetting. Zowel de Nederlandse regering als het volk gingen er nog steeds van uit dat het Indisch nationalisme een fenomeen was van een kleine elite98 Nederlanders beseften niet hoe groot Soekarno’s populariteit was en dat Indische onafhankelijkheid geen vijfentwintig jaar meer kon wachten.

Met de kennis van nu lijkt het onvoorstelbaar dat Nederland het nationalisme zo bagatelliseerde. Daar waren echter een paar goede redenen voor. Ten eerste was berichtgeving omtrent Indië bijzonder slecht. Tot een maand na de Japanse capitulatie schetsten verschillende officiële rapporten voor Mountbatten nog een rooskleurig beeld. Eén voorbeeld hiervan is het

96 Laurens van der Post, ‘Secret for the minister only, The British occupation of Indonesia, from September 19, 1945 to November 30, 1946’ 124; C. Fasseur , De Leeuw en de Cheshire kat, Engeland, Nederland en de

dekolonisatie van Indonesië, 1945-1949 (Amsterdam 1999) 10.

97 F.J.F.M. Duynstee en J Bosmans ed., Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, Het Kabinet

Schermerhorn Drees, 579.

98

rapport van de Britse majoor MacKenzie, de leider van een speciale commando eenheid die tijdens de oorlog missies uitvoerde in bezet Zuidoost-Azië en die in september 1945 op Sumatra actief was. Majoor MacKenzie schreef dat “at the present time 10.000 Allied troops supplemented by a good police force would be sufficient to maintain order. … however, the longer the delay the less chance there is of a smooth take over as it is believed that the Japanese are organizing secret societies to spread unrest.” 99

Terwijl deze eerste rapporten uit Indië schijnbaar bevestigden dat het nationalisme nog vrij zwak was, maakte de Republiek ook geen sterke indruk. In deze beginperiode hield zij enkel stand omdat er geen alternatief bestond. Zolang dit het geval was sloot Nederland een toekomstige oorlog tegen de Republiek niet uit. Laat staan dat het Soekarno’s regime legitimeerde met onderhandelingen over onafhankelijkheid. Verder stond de Republiek voor een onafhankelijk Indonesië waarin niet Indonesische bevolkingsgroepen geen plaats hadden. Zo pleitte Soekarno aanvankelijk voor volledige, onmiddellijke en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid en eiste hij nationalisering van de Indische economie.100 Dat was onaanvaardbaar gezien het enorme belang dat Nederland de koloniale economie toedichtte bij de wederopbouw. Tot slot overtuigde de Australische herovering van Borneo en de Grote Oost de Nederlandse bestuurders van hun eigen gelijk.

Zo’n 50.000 Australiërs vochten ten tijde van de capitulatie al tegen Japan op Borneo, Timor en Nieuw Guinea. Omdat er al zoveel Australiërs op de eilanden waren was er geen sprake van een machtsvacuüm zoals op Java en Sumatra. Borneo en Ambon waren half september al in geallieerde handen en de rest volgde in de eerste helft van oktober. Dat was een halve maand voordat de eerste Britse troepen landden op Java. Dankzij deze Australische troepen herstelde Nederland zijn gezag over dit deel van de Archipel vlug en zonder problemen.101 Deze gebiedsdelen waren echter dunner bevolkt en van oudsher Nederlands gezind (vooral de Molukken en Nieuw Guinea). Bovendien was het nationalisme nog onderontwikkeld zodat de Republiek er nauwelijks invloed of aanhang had.

99

Report sent by MacKenzie to the director of intelligence at SEAC HQ, 24 september 1945, in: Richard MacMillan, The British occupation of Indonesia, 17.

100

F.J.F.M. Duynstee en J Bosmans ed., Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945, Het Kabinet

Schermerhorn Drees, 595.

101

J.D. Legge ed., Documents on Australian Foreign Policy 1937-1949, Volume XI Indonesia 1947 (Canberra 1994) XI.

Het zwakke nationalisme in deze streken had twee redenen. Het nationalisme in de Buitengewesten was altijd zwak geweest vergeleken met Java en dat contrast groeide tijdens de Japanse bezetting. Het demografisch zwaartepunt van Indië lag op Java en in mindere mate op Sumatra. Wat Japan betrof was een goede band met de bevolking daar belangrijker dan op dunbevolktere eilanden. Vandaar dat het het nationalisme daar tegen het einde van de oorlog aanmoedigde. In de randgebieden lag alles anders. Daar was de economie en het dagelijks bestuur volledig in handen van de Japanse marine. Dat was strategisch het beste zolang het front met Australië nog actief was. De kleine bevolking op deze eilanden had volgens de marine ook geen waarde in een mogelijke strijd tegen de geallieerden. Temeer omdat de Molukkers en de Papua’s Nederlands gezind waren. Door al deze omstandigheden kreeg het nationalisme kreeg geen kans, waardoor het in 1945 nog net zo onderontwikkeld was als in 1942.

Na de Japanse capitulatie bleef het Australische leger in Indië als autonoom onderdeel van de geallieerde missie. De Australische soldaten hadden dus dezelfde opdracht als de Britten. Ze moesten de Japanners repatriëren, gevangenen bevrijden en de orde handhaven tot het Nederlands gezag terugkeerde. Door het zwakke nationalisme verliep herstel van het Nederlandse gezag ook soepel. De meeste lokale leiders waren blij dat de harde bezetting voorbij was en ook het gewone volk juichte de Australiërs en de NICA bestuurders toe. Een belangrijke uitzondering was Celebes, daar was het nationalisme toch iets beter ontwikkeld en anti-Nederlandse sentimenten waren sterker. Australië had echter geen last van tekort aan manschappen en stond Nederland probleemloos bij toen de nationalisten de NICA instellingen aanvielen.102

De herovering van Borneo en de Grote Oost ging precies volgens plan en bevestigde de Nederlandse aannames dat het nationalisme zwak was en dat eventuele tegenstand zou inzakken door militair optreden. Nederland negeerde echter hoe verschillend de situatie in de buitengewesten was vergeleken met Java en Sumatra. Daar was het nationalisme veel sterker en de geallieerde troepenmacht zwakker.

In document [ GEBROKEN GORDEL VAN SMARAGD ] 2011 (pagina 36-42)