• No results found

Uit de verkregen data zijn twee onderwerpen naar voren gekomen, die niet eerder zijn behandeld in dit onderzoek. De gefundeerde theoriebenadering die in dit onderzoek is toegepast, heeft bijgedragen aan deze ontdekkingen. De twee gevonden onderwerpen zijn ‘generatieverschil’ en ‘rol van de coassistent’ en worden in onderstaande

hoofdstukken verder toegelicht en geïllustreerd.

5.4.1. Generatieverschil

Het onderwerp ‘generatieverschil’ wordt gecategoriseerd als een houding. Het onderwerp werd als eerst geïntroduceerd door Mare (B), zij stelde: ‘Dan is meer het

probleem ook: hoe krijg je je supervisor zo ver dat hij voor [een tolkentelefoongesprek] moet betalen, als hij er voor moet betalen. Want ik denk dat ze het vaak maar onzin vinden. Je moet er tijd voor maken, je moet er een ruimte voor hebben… het kost best wel veel moeite. (…)’. Om te illustreren dat zij het gevoel heeft dat de ‘oudere’ generatie

supervisors minder open staan voor het gebruik van de tolkentelefoon, gebruikt Mare (B) een voorbeeld: ‘Ik heb het wel gehoord van vriendinnen, ja… dat aan een mevrouw

gevraagd moest worden over haar menstruatie, en dat er dan een jongentje bij zat die het allemaal moest gaan vertalen. Ja, dat kan natuurlijk niet. En ergens hoop ik dan van, als ik dokter ben dan ga ik dat niet doen.’. Hierna zijn verschillende andere respondenten ook

bevraagd wat betreft hun houding ten opzichte hiervan. In totaal is het onderwerp met acht respondenten besproken. Er is gevraagd of studenten het eens waren met deze houding, of dat zij er een andere mening over hadden. Zes van hen, waaronder Mare (B) dus zelf, waren het er mee eens dat er een generatiekloof zichtbaar is in de huidige gezondheidszorg wat betreft het omgaan met taalbarrières. Ook Jenna (A) heeft deze houding: ‘Dit klinkt echt heel erg stom en arrogant, maar ik denk dat wij wel beter zijn

opgeleid om daarmee om te gaan dan de specialisten van nu. Als ik dat nu zo in schat, op basis van wat ik heb meegemaakt.’. Ze weet deze houding te onderbouwen met een heel

duidelijk voorbeeld van dezelfde dag: ‘Als ik zie hoe bijvoorbeeld vanmiddag de chirurg

om ging met die patiënt, dan ik denk: nou, dit slaat echt nergens op. Hij zei naderhand ook tegen mij: ‘Die mevrouw begreep er niks van’. Maar ik denk dan... ja, je ziet zelf dat ze er niks van begrijpt, maar tóch laat je het gewoon zo doorgaan.’. Pieter (A) geeft ook aan dat

hij het eens is met de stelling, en denkt dat vooral de factor ‘gemakzucht’ een rol kan spelen bij de oudere generatie artsen: ‘Ik denk ook dat het misschien meer iets is voor de

nieuwe generatie. (…) Ja, ik denk… gemakzucht. Er zijn best veel artsen die (…) dan maar varen op basis van het lichamelijk onderzoek en wat ze er wél uit krijgen. Die beschouwen het als: ‘nou, kan ik er 80 procent uithalen, dan haal ik 80 procent er uit’. Die gaan niet de stap zetten voor die 100.’. Verder geven twee van de acht respondenten aan het niet eens

te zijn met deze stelling. Eén van hen is Willemijn (B): ‘Nou. Ik heb niet echt meegemaakt

dat het werd afgehouden door de oudere generatie… dus dat is me niet opgevallen.’.

Francis (A) weet haar negatieve houding van de stelling te onderbouwen aan de hand van haar eigen ervaring: ‘De kinderartsen waar mee ik nu gewerkt heb die zijn ook wel zo

dat ze zeggen van: ‘er moet nu een andere arts bij komen die dit gesprek wel kan doen’. Die zien zelf wel in wanneer ze het niet meer goed kunnen uitleggen.’.

In totaal is het onderwerp met acht respondenten besproken. Van hen waren zes van groep A, en twee van groep B. De zes respondenten die het eens waren met de stelling, bestond uit vijf A-respondenten en één B-respondent. Van de twee respondenten die het er niet mee eens waren, was er één van elke groep. Omdat het onderwerp slechts met twee B-respondenten is besproken, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de verschillen tussen de groepen. Wel kan gesteld worden dat vijf van de zes A-

respondenten die wat betreft dit onderwerp zijn bevraagd (83,3%), het eens zijn met de stelling dat er een generatieverschil is wat betreft het omgaan met taalbarrières. Verder kan gesteld worden dat het grootste gedeelte van álle A-respondenten (ten minste vijf van de acht, ofwel minstens 62,5%) het hiermee eens blijkt te zijn.

5.4.2. Rol van de coassistent

Het onderwerp ‘rol van de coassistent’ is te categoriseren als een aspect van het gedrag, en is naar voren gekomen bij zeven respondenten. Er zijn geen specifieke vragen gesteld over dit onderwerp, dus kan gesteld worden dat alle uitspraken puur door de

respondenten zelf werden aangestipt. Om het nieuwe inzicht te illustreren, kan eerst gekeken worden naar een uitspraak van Mare (B): ‘Omdat je [als coassistent] normaal

alleen maar er bij staat en staat te luisteren.’. De rol van de coassistent wordt als het

ware als onderdanig gekenmerkt, ten opzichte van de leidinggevende artsen. De rol kan daarom als een belemmering worden gezien in het uitvoeren van bepaald gedrag. Dit blijkt uit een uitspraak van Jenna (A): ‘Over het algemeen wordt het niet zo gewaardeerd

door een chirurg als jij ze [als coassistent] gaat bekritiseren op de communicatie.’. Ook

Pieter (A) illustreert de rol van de coassistent op die manier: ‘Je bent uiteindelijk toch die

arts-assistent en niet de dokter. Op het moment dat de patiënt in de kamer is, en er is ook bijvoorbeeld een zoon aanwezig, dan ga je ook minder snel als coassistent zeggen: ‘Nou misschien moeten we trouwens even de tolkentelefoon bellen’. Zo gaat het vaak gewoon niet.’. Jiska (A) kan dit beamen: ‘Je bent eerst heel lang co[assistent]. Dus jij kan niet tegen een specialist zeggen: ‘Ja, je moet een tolk inschakelen’. Of ja, dat kan je wel opperen, maar (…) heel voorzichtig of zo.’. Ten tweede wordt de rol van de coassistent benoemd op een

dergelijke manier dat het fungeert als verklaring: door de gelimiteerde

verantwoordelijkheden van de coassistent hebben respondenten weinig ervaring om bijvoorbeeld zélf een tolk in te schakelen. Sara (A) weet dit goed samen te vatten: ‘Nou

ja, ik heb [de tolkentelefoon] zelf niet gebruikt, want meestal als coassistent, als er zo iets gebeurt dan zit je er gewoon bij en dan doet de arts-assistent het woord.’. Mandy (A) is het

hier mee eens: ‘Ik denk niet dat het aan een coassistent is om te zeggen van: ‘Nou. Ik bel de

tolkentelefoon’. Uit de nieuwe inzichten van zeven respondenten kunnen dus twee

uitspraken worden gedaan. Ten eerste lijkt het er op dat de onderdanige rol van de coassistent als een belemmering wordt gezien wat betreft het uitvoeren van bepaald gedrag.. Ten tweede kan de rol van de coassistent fungeren als verklaring voor het feit dat de respondenten soms nog weinig ervaren hebben het werken van tolken.

Het onderwerp ‘rol van de coassistent’ is door zeven respondenten aangestipt. Van hen waren vijf respondenten van groep A, en twee van groep B. Ook hier kunnen geen uitspraken worden gedaan over eventuele verschillen tussen groepen, omdat slechts twee B-respondenten zich hebben uitgesproken over dit overwerp. De overige zes B- respondenten is niet specifiek gevraagd naar hun mening wat betreft de rol van de coassistent, en een groep van twee wordt te klein geacht om uitspraken te doen over de hele groep. In totaal zijn er dertien verschillende uitspraken gedaan door de zeven respondenten die het onderwerp hebben aangestipt. Van deze dertien, vallen zeven uitspraken onder de categorie ‘onderdanige rol als belemmering van gedrag’ en zes uitspraken onder de categorie ‘onderdanige rol als verklaring van het aantal ervaringen’. Er kan dus alleen worden gesteld dat het grootste gedeelte van álle A-respondenten (ten minste vijf van de acht, ofwel minstens 62,5%) de rol van de coassistent benoemen als belemmering van gedrag óf verklaring van het aantal ervaringen.