• No results found

Niet-allergische factoren (2007)

In document Atopisch eczeem 2019 (pagina 68-70)

Uitgangsvraag: Wat is de invloed van niet-allergische factoren op CE?

Wetenschappelijke onderbouwing

Williams et al. verrichtten een onderzoek bij schoolkinderen uit de algemene populatie naar de invloed van 19 factoren op de ernst van CE. Hierbij werden alle kinderen van 12 -14 jaar van 8 scholen in Wales benaderd en hieruit werden de kinderen met CE geselecteerd op grond van de criteria: wisselende huiduitslag gedurende minstens 6 maanden, ook in het voorafgaande jaar, gelokaliseerd in ellenboogplooien, aan de achterzijde van de knieën, de voorkant van de enkels, onder de billen of in de nek. Van 2937 benaderde kinderen bleken 250 aan deze criteria te voldoen en van 225 van hen kon een lijst met vragen ingezameld worden.

De 3 meest voorkomende verergerende factoren waren: zweten (42%), warm weer (40%) en textiel (39%, meestal wol). Ziek zijn werd door 36% als verergerende factor genoemd en stress door 28%. Schoonmaakmiddelen / zeep / shampoo werd door 40% van de

ondervraagden als verergerend aangemerkt, daarentegen gaf 6% aan dat deze middelen juist verbetering gaven [Williams 2004].

Imai et al. onderzochten door middel van een enquêteonderzoek de invloed van de

seizoenen (in een gebied in Japan) op CE onder 950 patiënten uit de tweede lijn. Er werden 506 vragenlijsten ontvangen. Bij 59% verslechterde het CE in de winter (in de leeftijdsgroep tot 5 jaar: 68%), bij 68% verbeterde het CE in de zomer (in de leeftijdsgroep tot 5 jaar: 76%). Als waarschijnlijke verklaring wijst men op de lagere luchtvochtigheid in verwarmde ruimtes [Imai 1987].

Vocks et al. bestudeerden gedurende 7 jaar de invloed van meteorologische variabelen op jeukklachten bij patiënten die opgenomen waren voor de behandeling van CE in een kliniek in het hooggebergte van Davos. Elke dag werd de mediane jeukscore genoteerd van alle patiënten die op dat moment opgenomen waren (ze brachten allemaal een aantal uren buiten door) en dit werd gerelateerd aan gegevens over o.a. temperatuur, luchtvochtigheid, windkracht en zonneschijn. Er werd berekend dat bij een temperatuur rond de 20 graden en luchtvochtigheid rond de 70% de mediane jeukscores het laagst waren [Vocks 1999]. Krämer et al. verrichtten een onderzoek naar seizoensinvloeden op CE, bij 39 negenjarige kinderen, geselecteerd uit de algemene populatie. Hierbij werden de kinderen van maart tot september gevolgd, waarbij jeuk, uitbreiding van het CE en mogelijk verergerende factoren vastgelegd werden in dagboeken en ook werden o.a. de temperatuur, de luchtvochtigheid en de pollenconcentratie gemeten. Er leken 2 patronen te bestaan: 21 kinderen hadden meer symptomen in de winter.

Bij hen nam per 15 graden temperatuurstijging de jeuk af met 22% (95% Confidenceinterval (CI):16-27%) en de uitbreiding met 65% (95% CI 54-72%). Daarentegen hadden 18 kinderen juist in de zomer meer klachten, vooral tijdens de dagen dat de graspollenconcentratie hoog

was. De jeuk nam toe met 16% (95% CI 8-24%) en de uitbreiding met 19% (95% CI: 2-39%) [Krämer 2005].

Diepgen et al. vergeleken de invloed van een aantal textielsoorten bij 55 patiënten met CE en 31 patiënten zonder CE in de tweede lijn. Er werden speciale shirts vervaardigd van katoen en van 3 kunststoffen met een verschillende samenstelling. De shirts werden maximaal één dag gedragen, de patiënten waren geblindeerd voor de textielsoort.

Vervolgens konden de patiënten het draagcomfort aangeven op een schaal van 1 tot 10. De katoenen shirts werden door de CE patiënten het hoogst gewaardeerd, een tweetal shirts van kunststof irriteerden de huid van de CE-patiënten dusdanig dat ze direct weer werden uitgetrokken, terwijl de personen van de controlegroep deze shirts een hele dag konden dragen [Diepgen 1990].

Bendsöe et al. vergeleken in een open onderzoek het effect van wol met een fijne en een grove structuur op de huid van 24 meisjes met CE, waarvan bekend was dat wol hun huid irriteerde. Allen voorspelden zelf meer jeuk te zullen krijgen van de grove wol, en dit bleek in de meerderheid van de gevallen te kloppen (9 meisjes hadden na 12 uur jeuk door de fijne wol t.o.v. 16 door de grove wol). Alle meisjes gaven zelf aan geen klachten te hebben bij het dragen van katoen [Bendsöe 1987].

Andersen et al. verrichtten een kleine gerandomiseerde, dubbelblinde,

placebogecontroleerde trial naar de invloed van enzym houdend wasmiddel. Het betrof een cross-over trial met een follow-up van telkens 1 maand, onder 25 patiënten uit de tweede lijn met mild tot matig CE. Het onderzoek bestond uit 3 fases. In de eerste maand gebruikte men zijn eigen wasmiddel, daarna kreeg men 'trialwaspoeder' gedurende 1 maand en vervolgens nog een maand het andere trialwaspoeder. Het ene trialwaspoeder bevatte enzymen

(protease, lipase, amylase), het andere bevatte deze enzymen niet. SCORAD-scores, zelf gerapporteerde jeuk en ernst van het CE en corticosteroïdgebruik (hydrocortison butyraat) werden gemeten. Er werden geen verschillen op deze parameters gevonden [Anderson 1998].

Er is nog minder wetenschappelijk bewijs over hoe andere niet-allergische factoren zoals zon, water, wasmiddelen en wasverzachter, CE beïnvloeden. Vergelijkend onderzoek ontbreekt of is te specifiek om algemene conclusies te trekken. Er is één trial over

waspoeder met enzymen, waarbij géén invloed van de enzymen werd vastgesteld [Andersen 1998]. De onderzoeksgroep is echter dermate klein en de follow-up dermate kort dat de conclusie dat enzymen in waspoeder CE met zekerheid niet verergeren niet gerechtvaardigd is.

Conclusies

Niveau 3

Veel voorkomende verergerende factoren voor CE zijn zweten en warmte, irritatie door textiel, ziek zijn en stress.

C Williams 2004

Niveau 3

CE kan in de wintermaanden verergeren, mogelijk als gevolg van een lagere luchtvochtigheid in verwarmde ruimtes.

C Imai 1987, Vocks 1999, Krämer 2005

Niveau 3

CE kan ook verergeren in de zomer, vooral als er tevens een hoge graspollenconcentratie is.

B Krämer 2005

B Diepgen 1990, Bendsoë 1987

Niveau 4

De werkgroep is van mening dat een aantal niet-allergische factoren een rol spelen bij (verergering van) CE, omdat zij de huid irriteren en jeuk veroorzaken (zie ook H5).

D Mening werkgroep Aanbeveling

De patiënt dient geïnformeerd te worden over het feit dat een aantal niet-allergische factoren de jeuk, c.q. CE doen verergeren. Dit zijn o.a.:

- het dragen van kleding van textiel met een ruwe vezel; - zweten en warm weer;

- ziek zijn; - stress;

- klimaat, bij sommigen verergering in de winter, bij anderen juist in de zomer.

Literatuur

- Andersen PH, Bindslev-Jensen C, Mosbech H, Zachariae H, Andersen KE. Skin symptoms in patients with atopic dermatitis using enzyme-containing detergents. A placebo-controlled study. Acta Derm Venereol 1998;78:60-2.

- Bendsoe N, Bjornberg A, Asnes H. Itching from wool fibres in atopic dermatitis. Contact Dermatitis 1987;17:21-2.

- Diepgen TL, Stabler A, Hornstein OP.Textile intolerance in atopic eczema--a controlled clinical study. Z Hautkr 1990;65:907-10

- Imai S, Takeuchi S, Mashiko T. [Seasonal changes in the course of atopic eczema]. Hautarzt 1987;38:599-602.

- Krämer U, Weidinger S, Darsow U, Möhrenschlager M, Ring J, Behrendt H. Seasonality in symptom severity influenced by temperature or grass pollen: results of a panel study in children with eczema. J Invest Dermatol 2005;124:514-23.

- Vocks E, Busch R, Frohlich C, Borelli S, Mayer H, Ring J, et al. Influence of weather and climate on subjective symptom intensity in atopic eczema. Int J Biometeorol 2001;45:27-33.

- Williams JR, Burr ML, Williams HC. Factors influencing atopic dermatitis-a questionnaire survey of schoolchildren's perceptions. Br J Dermatol 2004;150:1154-61.

In document Atopisch eczeem 2019 (pagina 68-70)