• No results found

(uitgesproken op 19 januari 1651)

"Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet."

(Galaten 5:17).

Nadat ik de vijandschap en de tegenstand die er is tussen het vlees en de Geest heb ontvouwd, kom ik nu toe aan het beantwoorden van twee consciëntiegevallen in verband met deze leer.

• De eerste is deze: Als het vlees zo'n tegenstand tegen de genade in zich omdraagt, wat zijn dan de redenen dat het God behaagt zulke tegengestelde beginselen in de harten van hen die wedergeboren zijn te laten?

• Ten tweede, als er nu zo'n tegenstand is die nooit verzoend kan worden, wat heeft het dan nog voor doel als men het vlees tegenstaat?

Eerste vraag: Wat zijn de redenen dat God zelfs in wedergeboren mensen zo'n tegenstand tegen de genade toelaat?

Antwoord: Ik zal deze vraag door middel van de volgende vier bijzonderheden beantwoorden:

1e. God doet dat om Zijn genade des te helderder te doen uitkomen. God zou Zijn goedheid hebben getoond als de mens nooit gevallen was, maar nu hij gevallen is, toont God hem Zijn genade. Het doel van onze verlossing is, dat Gods genade en barmhartigheid zouden triomferen. En u kunt hiervan een duidelijk teken zien, als God de genade in u werkt terwijl daartegen in uw hart zo'n tegenstand was. Dat is grote ontferming! Hoewel u in uw natuur een tegengesteld beginsel tegen de genade hebt, zal toch de bekerende genade overwinnen. En hoewel deze de verdorvenheid niet wegneemt, zal zij die wel onderdrukken. Hoewel de genade wordt weerstaan, zal zij nooit verdreven worden. De genade zal uiteindelijk overwinnaar zijn, al heeft zij zolang wij in dit leven zijn altijd te strijden.

2e. Het behaagt God juist in de harten van wedergeboren mensen zo'n tegenstand tegen de genade te laten blijven, opdat zij Jezus Christus op hogere prijs zouden stellen. Als u geen tegengesteld beginsel tegen de genade had gehad, zou u God alleen hebben aangebeden als de Schepper, maar nu u een beginsel van zonde in u hebt, krijgt u de noodzakelijkheid voor u te zien van een Middelaar. Adam had in de staat der rechtheid geen Zaligmaker nodig. Maar voor u die door de zonde gevallen bent en een beginsel van vijandschap in uw natuur hebt, kan niets deze vijandschap wegnemen dan de kracht van een Zaligmaker door het werk der heiligmaking en niemand dan een Zaligmaker kan u verlossen van de schuld van deze vijandschap, en dat is Jezus Christus, zoals de apostel het zegt: "Ik dank God door Jezus Christus, Die mij van het lichaam der zonde bevrijd heeft!" Hij is het door Wie u bevrijd wordt van de schuld en de vijandschap.

3e. De Heere laat deze verdorvenheid van de natuur in het hart van Zijn volk om in hen een grotere en diepgaander mate van verootmoediging op te wekken.

Verootmoediging zou in ons niet beoefend zijn geworden als de Heere de overblijfselen van de oorspronkelijke verdorvenheid niet in het hart van Zijn uit-verkorenen had gelaten. U zou zich wel tot in alle eeuwigheid in God verlustigd hebben, maar u zou dan niet die oorzaak tot verootmoediging gehad hebben als de zonde geheel uitgeroeid zou zijn geweest. Zo ging het ook met Paulus, een uitnemende apostel. Hem werd een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans om hem met vuisten te slaan, opdat hij zich niet bovenmate zou verheffen.

Er zijn vier verklaringen die aan deze woorden gegeven worden.

- Sommigen wijzen erop dat deze doorn in het vlees sloeg op Hymeneus en Alexander, door wie Paulus zeer gekweld werd, maar dit heeft geen grond.

- Anderen schrijven het toe aan een of andere buitengewone lichamelijke ziekte, maar dat kan nauwelijks bewezen worden.

- Anderen denken aan een bijzondere zonde of begeerte tot onreinheid. Maar dat kunnen we niet aannemen, omdat Paulus de gave der onthouding had en wenste dat alle mensen waren zoals hij, wat dit betreft.

- Maar de geleerdste en voortreffelijkste verklaarders verstaan hier door de doorn in het vlees de zonde van de natuur. Hij wordt een engel des satans genoemd, omdat de duivel zich aansluit bij de natuur van de mens en de verdorvenheid van het mensenhart gaande maakt.

Welnu, waarom werd die doorn in het vlees in Paulus gelaten? Was het niet om hem te vernederen, opdat hij zich niet bovenmate zou verheffen? Zo liet de HEERE ook de schorpioenen in de woestijn om de Israëlieten te verootmoedigen en de Heere laat de verdorvenheid in uw natuur om u te vernederen, opdat u niet opgeblazen zou worden in uzelf, maar dat u, als u de verdorven werkingen van uw natuur gewaar wordt, temeer walgelijk en vernederd in uw eigen ogen moge zijn.

4e. De Heere laat deze verdorven natuur in u ter oefening van uw genade.

Genade wordt nooit beter geoefend dan wanneer zij tegengestaan wordt. Hierdoor wil God de echtheid van uw genade en de oprechtheid van uw hart beproeven, of u zich aansluit bij de Geest en Zijn zijde kiest tegen het vlees. Zo liet de HEERE Kanaänieten in het land om de Israëlieten te beproeven, of zij zich niet bij hen zouden aansluiten. Zo wordt een tegengesteld beginsel van de genade in ons overgelaten om ons te beproeven, of wij de zijde van het vlees kiezen, of de werkingen en ingevingen van de Geest des Heeren zullen volgen.

Tweede vraag: De volgende vraag was met welk doel een mens moet strijden tegen de verdorvenheid van zijn hart, aangezien wij toch deze verdorvenheid tot aan ons graf meedragen.

Wij hebben gehoord dat tegengestelde beginselen nooit met elkaar verzoend kunnen worden. Wat is het doel dat wij daarom toch moeten strijden tegen de verdorvenheid, terwijl er geen einde komt aan deze strijd?

Ik zal drie argumenten noemen om aan te tonen, dat er toch een goede reden is dat u ertegen blijft strijden, hoewel het waar is dat u de tegenstand tegen de genade in uw hart niet kunt verdrijven.

1e. Als u de verdorvenheid van de natuur niet tegenstaat, zal die met groter kracht en geweld uitbreken in uw leven. U hebt nu een onreine natuur, maar als u die niet tegenstaat, krijgt u een goddeloos leven. Laat uw natuur haar gang gaan en zij wordt als een akker die niet bemest is, overwoekerd met doornen en distels. "Uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen" (Matth. 15:19). Als wij boze gedachten in ons hart

niet onderdrukken, breken zij uit, zoals u ziet, in kwade en onbetamelijke levenspraktijken. Zie hieruit, dat, hoewel u de oorspronkelijke verdorvenheid niet kunt verdrijven, u haar niet alleen in uw hart zult hebben, maar ook zichtbaar in uw leven, als u haar niet tegenstaat.

2e. Hoewel u deze tegenstand in de natuur niet kunt verdrijven of teniet doen, kunt u ze toch wel onderdrukken. Teniet doen kunt u die niet, maar u kunt ze wel verzwakken. Verdrijven kunt u ze niet, maar terugdringen wel. U kunt ermee doen, wat Jozua heeft gedaan met de Gibeonieten. Hij spaarde hun leven, maar maakte hen tot houthouwers en waterputters. De Israëlieten wierpen de Kanaänieten er niet uit, maar maakten hen cijnsbaar. Zo ook hier, al kunt u de verdorven natuur niet uitdrijven, u kunt haar wel ten onder houden. En hoe meer u strijd voert met uw verdorven hart, hoe meer u in staat zult zijn de verdorvenheid eronder te houden.

Het is een opmerkelijke wet die de HEERE aan de Joden heeft gegeven betreffende een huis dat besmet was met de plaag van de melaatsheid. God gebood het volk, dat als er melaatsheid in een huis was, zij elke steen in dat huis moesten afschrappen en als het door afschrappen niet gereinigd kon worden, moesten zij vervolgens het huis afbreken. Uw natuur is zo'n melaats huis. De plaag van de melaatsheid heeft uw natuur verontreinigd en de Heere gebiedt u met uw natuur te handelen zoals de Joden met hun huis moesten doen. Zij moesten elke steen afschrappen. Zo moet u ook werkzaam zijn om uw hart te reinigen. Veeg uw hart met de bezem der heiligmaking en als dat allemaal niet helpt, zal dit huis van u wanneer het bij het sterven afgebroken zal worden, gereinigd zijn. Maar zolang u op aarde leeft, strijd dan tegen de werkingen van uw verdorven natuur en al kunt u die niet uitdrijven, u kunt ze wel onderdrukken.

Onze genade zal in dit leven nooit zo sterk zijn dat wij onze verdorvenheid kunnen uitdrijven en geheel onderdrukken, maar als u er toch naar streeft deze strijd vol te houden, zult u uw verdorvenheid zodanig ten onder houden, dat zij nooit uw genade zal uitblussen.

3e. Bedenk dat niet te strijden met uw verdorven natuur een bewijs is, dat u geen genade in u hebt. Er is geen tegenstand als er één beginsel is. Voor tegenstand moeten er twee zijn. "Deze staan tegen elkander". Zoals de verdorven natuur tegen de genade is, is de genade tegen de verdorven natuur. Daarom, als u stil ligt en niet strijdt tegen uw verdorvenheid, is dat een duidelijk bewijs dat u geen genade hebt.

Eerste toepassing

Nu, laat deze tegenstand in ons hart tegen de genade ons steeds waakzaam en vol zorg over ons eigen hart maken. U weet maar niet hoe ver de tegenstand en de verdorvenheid van uw hart u voor dat u sterft kan vervoeren. Denk niet: "Ik zal echt nooit in die en die zonde vallen". Wees niet gerust, u hebt een natuur in u die u kan aanzetten tot de ergste zonde die ooit op aarde is bedreven. Ik heb u iets gezegd over een opmerking van Richard Capel, dat een christen, voordat hij sterft, wel verzocht wordt elk gebod van de wet te verbreken en elk artikel van de geloofsbelijdenis te betwijfelen. U hebt in u een tegenstand tegen alle genade en daarom een neiging tot alle zonde. Houd daarom een waakzaam oog over uzelf. Petrus was niet wantrouwend genoeg over zichzelf, toen hij tegen Christus zei, dat al werden ze ook allen Hem geërgerd, zou hij nimmermeer aan Hem geërgerd worden. "Ja", zei hij, "al zou ik met U sterven, dan zal ik U toch niet verloochenen". En toch heeft Petrus beide gedaan!

Hij ergerde zich aan Hem en hij verloochende Hem en nog wel met een vloek en een eed. Als Petrus zijn eigen hart had gekend, zou hij zoiets nooit gezegd hebben. De vromen weten maar niet waartoe de verdorvenheid van hun natuur hen brengen kan.

Het kan wel zijn dat u een heilig en begenadigd christen bent. Uw levenswandel is onberispelijk in de plaats waar u woont, maar bedenk, als God uw natuur loslaat, met welk een onstuimig geweld u dan tot de zonde getrokken zult worden. Hazaël had niet gedacht, zoals ik eerder opgemerkt heb, dat er zo'n goddeloosheid die de profeet hem voorzegd had in zijn hart was. Daarom zei hij: "Maar wat is uw knecht, dat hij een hond is, dat hij deze grote zaak doen zou?" (2 Kon. 8:13). Ja, Christus Zelf waarschuwde Zijn discipelen, dat zij zich zouden hoeden voor brasserijen en dronkenschappen en zorgvuldigheden des levens. Men zou denken: een vreemde waarschuwing voor zulke mensen als zij. Men zou denken dat het een zinloze waarschuwing was voor zulke mensen. De discipelen waren op die tijd ook niet uitgehongerd, dat zij zich schuldig zouden maken aan brasserijen en zij die geen huis hadden en geen dak boven hun hoofd, zouden zich niet overgeven aan dronkenschap.

Zij die de eerste levensbehoeften niet hadden, waren toch niet verstrikt in de zorgvuldigheden des levens. Dit was wel erg vreemd. Toch wist Christus dat zij de zaden van deze zonden in hun natuur hadden en zoals zij die hadden, hebben wij allemaal die ook. En daarom behoren wij een wantrouwend oog over ons eigen hart te hebben. Evenals in de eerste schepping alle schepselen in de kiem in de chaos waren en alleen de werking van de Geest nodig hadden om hen voort te brengen, zo is er in onze natuur het zaad van alle kwaad en er is alleen maar een gelegenheid en een verzoeking nodig om het tevoorschijn te brengen.

Tweede toepassing

Bedenk, dat al is deze tegenstand in uw hart tegen de genade, u niet moedeloos moet zijn. Al ontdekt u meer dan ooit in uw leven die verdorvenheid in uw natuur, wees niet ontmoedigd. Wat dit betreft, zijn er meer Godvrezende zielen die nooit tevoren meer verdorvenheid of meer geweld ervaren hebben dan thans. Zij dachten dat de zonde dood was, maar nu zien zij dat zij leeft. Zij dachten dat de kracht ervan verzwakt was, maar nu zien zij dat haar prikkel scherper is geworden.

Om de volgende overwegingen moeten zij niet moedeloos worden:

1. Omdat dit het gevolg kan zijn, niet van een toename van de zonde in uw natuur, maar van een klaarder ontdekking van de zonde; niet dat het voorwerp is vermenigvuldigd of vergroot, maar omdat uw gezicht helderder is geworden.

Iemand die God vreest, ziet meer verdorvenheid in zijn natuur dan ooit tevoren.

Dit komt niet omdat er meer verdorvenheid is dan er tevoren werkelijk was, maar omdat de Heere hem een helderder gezicht in zijn eigen hart heeft gegeven. Ik kan dat illustreren met de volgende vergelijking. Op een donkere, sombere dag ziet u geen stof of motjes in uw kamer op en neer dansen, maar laat de heldere stralen van de zon daar binnen schijnen, en dan ziet u stof in overvloed. Welnu, dat stof was daar tevoren ook, maar u hebt het niet gezien, omdat de zon het u niet liet zien. Zo is het ook met de mens. Voor de bekering hebben zij begeerlijkheden in overvloed in hun hart, maar zij zien die niet omdat de Zon der gerechtigheid hen niet beschenen heeft. U kunt een opmerkelijk gezegde van Paulus lezen in Rom.

7:13: "Maar de zonde is mij de dood geworden, opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn". De zonde was tevoren zonde, maar de zonde "was pas openbaar geworden zonde te zijn" toen hij bekeerd werd. En nu, zo zegt hij, word ik de werkingen van mijn verdorven natuur gewaar. Zolang ik Farizeeër was, zag en kende ik mijzelf niet zo walgelijk en zondig als nu. Dus als het licht in de ziel doorbreekt, verschijnen die zonden die daar verborgen lagen en die slechts splinters leken, komen nu tevoorschijn als balken en die zo klein leken als

muggen, komen nu zo groot als kamelen tevoorschijn.

2. Het kan het gevolg zijn van meer genade en tere oprechtheid in uw consciëntie dan in vorige tijden. Vroeger was uw consciëntie hard, dichtgeschroeid en ongevoelig, terwijl zij zich niet verweerde tegen een besef van zonde, maar nu heeft de Heere de consciëntie doen smelten en vertederd. God heeft uw consciëntie gemaakt niet als gedroogd vlees maar als rauw vlees. Degenen die God vrezen, mogen dan over de verdorvenheid klagen en denken dat zij daarvan meer hebben dan ooit tevoren, maar dat komt omdat zij teerder en gevoeliger zijn. Als iemand zijn vinger bezeerd heeft, denkt hij dat hij die nooit zoveel raakt als dan en dat komt door de teerheid van dat lid. Zo is het ook, als God uw hart gebroken en zacht gemaakt heeft: dan wordt de verdorvenheid van uw hart meer gevoeld dan voor die tijd. Voor een goddeloze is de zonde als een klap op zijn rug, maar voor iemand die God vreest, is de zonde als een vuistslag op zijn oog.

3. Bedenk, dat hoewel u de verdorvenheid van uw natuur gewaar wordt en er meer van ziet dan u ooit tevoren ervan gezien hebt, u er toch gerust verzekerd van kunt zijn dat u uiteindelijk de overwinning zult behalen. Met het oog hierop kan ik dat gedeelte over Rebekka heel goed aanhalen, die toen zij gewaar werd dat de kinderen "zich samen stieten" in haar buik, zei: "HEERE, waarom ben ik dus?" En de HEERE zei tot haar: "Twee volken zijn in uw buik", dat wil zeggen de oorsprong van twee volken. Ezau en Jakob, twee soorten volk "zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen" (Genesis 25:23). Daarom zegt men: "Er waren twee soorten volken in haar baarmoeder en die scheidden zich van elkaar af." Dat is zonde en genade. Van het ene staat er dat het sterker is dan het andere, dat wil zeggen de nakomelingen van Ezau zullen een tijdlang sterker zijn dan de Israëlieten, want zij hebben hen eens verslagen.

Maar wat is nu de troost? Wel, de meerdere zal de mindere dienen. En zo is het ook gebeurd dat de Edomieten de Israëlieten hebben gediend. Zo kan ik ook, net als van Ezau en Jakob, zeggen dat de verdorven natuur sterker is dan de genade in menig kind van God en die is ook ouder dan de genade. Maar hier is uw troost: "de meerdere zal de mindere dienen". De genade zal de overwinning behalen.

Derde toepassing

Ik leid hieruit af, dat al behoeft u niet moedeloos te zijn met betrekking tot die verdorvenheid, u wel zeer verootmoedigd moet zijn bij het gevoel van deze tegenstand, dat wil zeggen van uw natuur tegen de genade. Als u alleen maar onbe-kwaam was tot enig goed, zou dat al een zaak van vernedering voor u moeten zijn. Als u alleen maar tegenstand in u had tegen de genade, zou dat een reden zijn om u nog meer te vernederen, maar aangezien u een totaal tegengesteld beginsel in u hebt tegen de genade, is dat een nog groter reden om verootmoedigd te zijn. Een vleselijk gemoed is niet slechts een vijand van God, maar de vijandschap zelf. Wat de Geest ons aanraadt, raadt het vlees ons af en wat de Geest wil, wil het vlees niet. Daarom is er een goede reden voor u om vernederd te zijn.

Vierde toepassing

Leer om alle dadelijke zonden die in uw leven zijn uitgebroken, terug te voeren tot de oorsprong, dat is tot dit tegengesteld beginsel van de natuur. U zondigt niet omdat de duivel u verzoekt en ook niet omdat u in slecht gezelschap verkeert, maar omdat u een verdorven natuur hebt. Een uitspraak van een geleerde theoloog is, dat een christen

vele vijanden heeft waartegen hij moet strijden, maar dat hij er maar één heeft die de genade overwint en dat is het vlees. Ware het niet vanwege de verdorvenheid van binnen, of alle verzoekingen zouden niet anders voor u zijn dan zij voor Christus waren. De verzoeker kwam tot Hem, maar vond in Hem niets. De verzoekingen waren

vele vijanden heeft waartegen hij moet strijden, maar dat hij er maar één heeft die de genade overwint en dat is het vlees. Ware het niet vanwege de verdorvenheid van binnen, of alle verzoekingen zouden niet anders voor u zijn dan zij voor Christus waren. De verzoeker kwam tot Hem, maar vond in Hem niets. De verzoekingen waren