• No results found

"En ik zeg: Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet"

(Galaten. 5:16)

Ik ga nu verder naar een volgende vraag:

Hoe kunnen wij het verschil weten tussen de algemene werkingen van de Geest in de onbekeerden en de zaligmakende werkingen van de Geest in degenen die wedergeboren zijn?

De reden dat ik deze vraag bespreek, is omdat de Schrift leert dat onbekeerden ook deel kunnen hebben aan de Heilige Geest. In het beantwoorden van de vraag moet u daarom weten dat er tweeërlei verschil is tussen onbekeerden en bekeerden betreffende het deel hebben aan de Geest.

1. Zij verschillen in de mate. Hoewel een verworpene deel kan hebben aan de werkingen van de Geest, heeft hij toch niet de Geest in zulk een mate als iemand die wedergeboren is. Forbes geeft in zijn praktische verhandeling over deze kwestie ons deze uitleg: Onbekeerden, zo zegt hij, hebben deel aan de Geest zoals een kok aan de spijze. Die maakt ze klaar, hij proeft maar net zoveel om de smaak vast te stellen teneinde er een maal van te bereiden, waardoor het lichaam verfrist en versterkt wordt.

Maar de wedergeborenen zijn als de genodigde gasten. Die proeven niet alleen van de klaargemaakte spijze, maar zij hebben daar een maaltijd van. Onbekeerden proeven slechts. En daarom zegt de apostel van hen: "Zij hebben de hemelse gave gesmaakt"

(Hebr. 6:4). Zij zijn net als mensen die voorbij een drogist gaan; zij kunnen wel de aangename geur uit de potten ruiken, maar een zieke alleen heeft profijt van zijn opwekkende middelen. Zo is het ook met de onbekeerden. God kan hun iets doen smaken van Zijn Geest en dat doet Hij wel, maar zij krijgen niet zoveel dat het tot nut is van hun ziel. Het zijn alleen degenen die God vrezen, die zaligmakend deel hebben aan de genade. Het is evenals met vele Israëlieten, die wel de vruchten van Kanaän geproefd hebben, maar die nooit in de hemel gekomen zijn. Zo kunnen er zijn die de hemelse gaven smaken, maar die nooit in de hemel komen.

2. Zoals zij verschillen in de mate van het ontvangen van de Geest, zo verschillen zij ook in de wijze van ontvangen.

1e. Werkingen van de Geest in verworpenen zijn voorbijgaand en vluchtig, het zijn geen blijvende werkingen. Zij gaan voorbij als een schaduw. En daarom zei de HEERE bij monde van Hosea, toen hij Efraïm aansprak: "Uw weldadigheid is als een morgenwolk en als een vroegkomende dauw, die henengaat" (Hos. 6:4). Zoals de opkomende zon de wolken verdrijft en de dauw doet opdrogen, zo verdwijnen de werkingen van de Geest in verworpenen spoedig en vergaan. Maar de werkingen van de Geest in degenen, die God vrezen, zijn als een inwoner, die blijven bij hen wonen.

En daarom zei onze Zaligmaker: "Indien (...) Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden" (Joh. 15:7). De woorden van Christus zijn tijdelijk en als reizende gasten in de onbekeerden, maar zij blijven in degenen die God vrezen. Zij blijven heel het leven bij een Godzalige. Hij heeft altijd een onergerlijk geweten (Hand. 24:16). "Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd" (Ps. 119:20), zei David, en "dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN" (Ps. 27:4). De werkingen van Gods Geest in degenen die God vrezen, zijn geen vlagen, maar het zijn blijvende werkingen.

2de. Werkingen van de Geest in verworpenen zijn zeldzaam, niet gewoon. Zoals zij maar een ogenblik blijven, komen ze ook maar zelden zo nu en dan bij buitengewone, onverwachte gebeurtenissen. Het is in dit geval met een verworpene wat betreft goede werkingen als met iemand in een loterij om één prijs te winnen kan het wel zijn dat hij honderd "nieten" trekt. Zo hebben onbekeerden wel honderd neigingen van de satan tot het kwade tegen één beweging van Gods Geest tot het goede. Ze zijn zo zeldzaam als een zwaluw in de winter. Als een goddeloze kwade gedachten koestert, is hij in zijn element. En hij doet dat bijna zo vaak als ademhalen. Maar goede gedachten zijn in zijn hart als vreemdelingen.

3de. De werkingen van de Geest in onbekeerden zijn niet vrijwillig maar gedwongen, zij worden daartoe geperst. Die zijn in hen niet als water dat uit een fontein komt, maar als water uit een destilleerketel dat eruit gedreven wordt door het vuur dat eronder brandt. De werkingen van de Geest in goddelozen zijn om een dubbele reden gedwongen.

- Ten eerste, als gevolg van de natuurlijke consciëntie, die hun vertelt dat zij niet zulke gevleesde duivels moeten zijn door nooit goede begeerten te hebben. Bileam begeerde het volk van Israël te vloeken, maar de natuurlijke consciëntie kreeg de overhand om het tegendeel te zeggen: "Zal ik dat niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in Mijn mond gelegd heeft?" (Num. 23:12)

- Ten tweede kan dit voortkomen uit het besef van uitwendige oordelen. Dat kan de oorzaak zijn van het koesteren van goede gedachten. "Wanneer uw vreze komt als een verwoesting en uw verderf aankomt als een wervelwind (...) dan zullen zij tot Mij roepen" (Spr. 1:27, 28). Het moet een wervelwind van vrees zijn die hen aandrijft om de Naam des HEEREN aan te roepen, wat overeenkomt met hetgeen de profeet Hosea zegt: "In hun benauwdheid zullen zij mij vroeg zoeken". Toen de Israëlieten bang waren voor de donder en de bliksem, zeiden zij tot Mozes:

"Spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze God, tot u spreken zal en wij zullen het horen en doen" (Deut. 5:27).

4de. Werkingen van de Geest in verworpenen zijn toevallig en niet te voren overdacht. Zij zijn zodanig dat zij toevallig, zonder voorbereiding of overdenking invallen; begeerten die binnenvallen zonder dat men weet hoe. De goddeloze gaat te rade met kwade gedachten; daarom zegt de wijze man: "Hij sluit zijn ogen om verkeerdheden te bedenken" (Spr. 16:30). De ogen sluiten is een gestalte die wijst op nadenken. Zo leggen de goddelozen het erop toe om een kwaad plan voort te brengen;

zij zinnen op zonde. En daartoe heeft de apostel Paulus gezegd: "God zal openbaren de raadslagen des harten" (1 Kor 4:5). Opzettelijke gedachten over de zonde worden 'raadslagen des harten' genoemd en die zal God openleggen. Er staat van de goddelozen dat zij samenspannen tegen de rechtvaardigen, maar zij spannen zich nooit in om goede gedachten te hebben. Als die komen, vallen zij ongedacht in en gaan voorbij zonder dat men erover nadenkt.

5de. Goede begeerten in onbekeerden zijn maar ten dele, niet algemeen. Zoals ze hen niet te allen tijde aanzetten tot het goede, doen ze dit ook niet tot al het goede. Zij kunnen neigingen hebben om hen aan te zetten tot het doen van het uitwendig goede zulke waardoor hun naam met eerbetoon wordt genoemd maar niet tot het doen van alle goed. Hun neigingen tot het goede sporen hen niet aan om hun sterke lusten te doden en de zonde eronder te houden, terwijl de werkingen van de Geest tot het goede in hen die God vrezen algemeen zijn, zowel tot het ene als het andere goed. "Wij vertrouwen (zo zegt de apostel Paulus) dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen" (Hebr. 13:18). En dezelfde apostel zegt op een andere

plaats: "Hierin oefen ik mijzelf om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen" (Hand. 24:26). De werkingen van Gods Geest zijn in de harten van hen die God vrezen algemeen. Het hele hart wordt bewogen tot alle goed en ten allen tijde.

6de. Werkingen van de Geest in de onbekeerden zijn vruchteloos; die hebben geen krachtige invloed op hun leven. Iemand zei eens dat het hart van een dwaas als een wagenrad is en zijn gedachten als een draaiende wagenas. Evenals een wagenrad de hele dag ronddraait en toch op de plaats blijft waar het behoort, zo hebben onbekeerden soms goede gedachten en goede neigingen, maar die hebben toch geen invloed op hun leven. Hun neigingen tot het goede zijn vruchteloos. Maar de begeerten tot het goede in hen die God vrezen, hebben hun oefeningen en werkingen, en bij hun heilige voornemens voegen zij hun gebed (Psalm 119:2).

7de. De werkingen van Gods Geest in verworpenen betreffen goede dingen die in het openbaar gedaan worden, niet in het verborgene. Zij willen goeddoen opdat hun naam geroemd zal worden. De wind van ijdele roem kan in de zeilen van hun hart blazen en die vervullen met goede begeerten. Goddelozen kunnen vergeleken worden met een nachtegaal. Men zegt van die vogel dat zij des te liefelijker zingt als zij ziet dat iemand naar haar luistert. Zo is het ook met goddeloze mensen. Zij gedragen zich tegenover de mensen beter dan tegenover God en in de kerk doen zij zich beter voor dan in de binnenkamer. Men verhaalt van een monnik dat hij verschillende dagen in een klooster kon vasten, maar nog geen halve dag in de wildernis. Toen men hem naar de reden daarvan vroeg, gaf hij dit antwoord: "Als ik in het klooster vast, voed ik mij met ijdele eer en met de lof van mensen, maar dat kan ik in de wildernis niet doen".

Zo is het ook met uitwendige belijders. Hun neigingen zijn zodanig dat zij hen aanzetten tot het uitwendig en zichtbaar goede, maar nooit tot inwendige, verborgen plichten om hun hart te onderzoeken, daarover te waken en een innige gemeenschap met God te onderhouden in het verborgene. Als het u daaraan ontbreekt, mist u de krachtige, zaligmakende werkingen van de Geest.

Toepassingen

Ik zal van dit punt tweeërlei toepassing maken. De eerste tot verootmoediging en de tweede tot onderwijs, om enkele praktische gevolgtrekkingen hieruit te maken.

Tot verootmoediging.

1. Als het dus de plicht van Gods kinderen is om volgens de leiding en de werkingen van Gods Geest te wandelen, verootmoedig u dan over die onopmerkzaamheid die in ons is ten aanzien van de werkingen van de Geest. Die zijn als de wind waarmee de Geest vergeleken wordt: "De wind blaast waarheen hij wil". Maar wie let er altijd op de wind? Hoe dikwijls wandelt iemand op straat en merkt toch niet op waarheen de wind waait? En zoals het met de wind gaat, gaat het ook met de Geest.

De Geest komt met menig aangename bries en toch merken wij Hem niet op. Wat Job van de HEERE zei ("Hij ging voorbij en ik zag Hem niet", Eng. vert.) kunnen wij ook wel zeggen van de Geest van God: Hij was nabij, maar ik merkte Hem niet.

Daarom spreekt onze Zaligmaker over de wereld, dat zij de Geest der waarheid niet kan ontvangen, omdat "zij Hem niet ziet en hem niet kent". De betekenis is niet, alsof zij de Geest met het lichamelijke oog zouden kunnen zien, want de Geest heeft geen stoffelijk lichaam, maar zij zien Hem niet en kennen Hem ook niet, dat wil zeggen: zij zien Zijn bewegingen niet en ook hebben zij geen enkele bevindelijke kennis van de werkingen van de Geest. Natuurlijke mensen zijn onbekend met hun eigen hart en nog veel meer met de werkingen van Gods Geest.

Wij kunnen de zon alleen zien bij haar eigen licht en wij kunnen de Geest niet opmerken zonder de Geest. Er zijn in de wereld velen die lijken op die hofmeester op het feest waar Christus water in wijn veranderde. Er staat: "Hij wist niet vanwaar de wijn was" (Joh. 2:9). Ik zou als volgt kunnen zinspelen op dit Schriftwoord: Er zijn vele mensen bij wie de Geest water in wijn zou willen veranderen, dat wil zeggen hun verdorven neigingen veranderen in heilige bewegingen der genade, maar zij weten dat niet en zij willen het ook niet zien.

2. Als u niet schuldig bent aan onopmerkzaamheid ten aanzien van de werkingen van de Geest, verootmoedig u dan over de gebreken van het vlees, dat u niet altijd de werkingen van de Geest kunt aannemen, al kent u ze wel. U kunt in Joh. 14, waar Christus over het zenden van de Geest spreekt, lezen dat de wereld Hem niet kan ontvangen. Hij zegt niet dat de wereld Hem niet ontvangt, maar dat zij Hem niet kan ontvangen, om de onbekwaamheid van het vlees aan te tonen, dat de mens geen heilige werkingen kan koesteren. Rollock vergelijkt bij deze tekst het hart van een natuurlijk mens met nat hout dat niet gemakkelijk kan aangestoken worden. "De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden" (1 Kor. 2:14). En: "Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet" (Rom. 8:7). Het is niet alleen maar een enkel nalaten van de daad, maar een onbekwaamheid in de ziel. Dit is ons gebrek, dat wij de werkingen van de Geest in ons vlees niet kunnen omarmen en aannemen, al kennen wij ze.

3. Verootmoedig u, omdat u deze werkingen, al zijn ze u bekend, niet in een heilige praktijk en oefening kunt brengen. Er zij veel mensen die de werkingen van de Geest ontvangen, maar helaas, zij zijn met deze bewegingen der genade niet werkzaam. De Geest spoort hen aan om beter te bidden, beter te luisteren naar het Woord, heiliger te leven, en toch blijven zij nog steeds dezelfde. En al nemen zij zich soms voor beter te gaan leven, hoe spoedig zijn die voornemens vergeten! Die mogen in dezen wel met Job klagen: "Mijn voornemens zijn afgebroken, ja de gedachten mijns harten" (Job 17:11, Eng. vert.). Ongetwijfeld waren daar goede gedachten bij. Het is alsof hij wilde zeggen: "Ik was voornemens zo en zo te leven, als God mijn voorspoed gelaten had, maar nu zijn die voornemens afgebroken en mijn gedachten zijn verijdeld, en ik ben bedrogen in mijn eigen gedachten".

Velen van ons kunnen deze klacht ook wel uiten, dat onze voornemens verijdeld zijn. De Geest heeft menige goede begeerte in uw hart opgewekt en toch hebt u die heilige begeerte niet in daden kunnen omzetten. Maar het betaamt ieder kind van God uit te spreken en zich voor te nemen en met David in praktijk te brengen: "Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen", en deze zo te belijden als in Psalm 32:5.

1. Verootmoedig u over de ontvankelijkheid van onze natuur om alle zondige neigingen te koesteren. Wat zijn wij ongelijk aan onze Zaligmaker! De verzoeker kwam tot Hem, "maar vond niets in Hem" (Joh. 14.30). Hij kon zich bij Hem niet vasthechten op een verzoeking. Maar de verzoeker komt tot u en vindt iets in u. Hij vindt een ontvankelijke natuur in u die zich bij de verzoeking die hij u voorstelt, aansluit. De natuur van Christus was als een glas van kristal met zuiver water gevuld. De duivel schudde het glas, maar het bleef toch helder. Maar als de duivel tot ons komt, treft hij ons aan als een plas water. Hij raakt de plas maar aan en wat komt dan de modder tevoorschijn! Op een mesthoop kunnen wel kruiden en bloe-men groeien, maar als u erin spit, wat zal dan de stank daarvan al gauw de

aangename geur van de bloemen wegnemen! Hoewel onze natuur niet zo slecht schijnt als zij is, toch zal het blijken wie wij zijn als de duivel erin wroet. Het hart van een mens kan vergeleken worden met een tondeldoos, de verdorvenheid van de natuur is als tondel in die doos. Welnu, laat de duivel een vuursteen tegen het staal strijken, dat wil zeggen met een verzoeking komen die past bij onze verdorvenheid en wat staan wij dan spoedig in vuur en vlam! De natuur van Christus was als ijzer.

Die nam de vuurspranken niet op, maar de duivel verzoekt ons en onze natuur is als tondel voor die verzoeking. Wat is er dan reden voor ons om ons te veroot-moedigen en ons zeer te vernederen als wij denken aan de ontvankelijkheid van onze natuur voor de ingevingen van de duivel.

2. Verootmoedig u over de gevoelens van afkeer in onze natuur tegen de werkingen van de Geest. In de staat der rechtheid was onze natuur als de rivieren in Egypte.

Voordat zij in bloed veranderd werden, waren de vissen die daarin leefden echt in hun element. Maar toen zij eenmaal in bloed veranderd waren, stierven al de vissen.

In de staat der rechtheid was onze natuur in haar element waarin de werkingen van de Geest in ons waren. Maar toen onze natuur veranderd werd in bloed door de val, verlieten de werkingen van de Geest ons. De woorden die op onze tekst volgen, vermelden het tegenovergestelde van onze natuur: "Het vlees begeert tegen de Geest". Met Geest wordt niet bedoeld ons wedergeboren deel, maar de werkingen van Gods Geest. De verdorven natuur strijdt tegen Gods Geest in Zijn bewegingen en werkingen.

Er staan in de Schrift drie uitdrukkingen die de vijandschap van de menselijke natuur tegen de Geest van God aangeven: de Geest smarten aandoen, de Geest wederstaan en de Geest der genade smaadheid aandoen. Welnu, al deze aanduidingen geven de hevigheid van de vijandschap aan en dat de natuur van de mens een dodelijke vijandschap in zich omdraagt tegen de werkingen van de Geest.

Tweede toepassing van onderrichting

Ik zal nu door middel van onderwijs enkele conclusies vermelden die uit deze leer getrokken kunnen worden en die zijn van tweeërlei aard. Ten eerste zal ik enkele algemene stellingen naar voren brengen. Ten tweede zal ik enkele bijzondere richtlijnen geven betreffende de werkingen van de Geest.

1e. De werkingen van de Geest zijn soeverein en vrijwillig. Zij komen zoals de Geest het behaagt: in wie Hij wil en in welke mate Hij wil. "De wind blaast waarheen hij wil", dat wil zeggen dat de werkingen van de Geest worden meegedeeld aan wie God wil. De Geest van God wordt een "vrije Geest" genoemd (2 Kor. 3:17). Hij is een heilige Geest als men let op Zijn vruchten, maar een vrije Geest als men de redenen van Zijn werkingen beschouwt. En daarom zegt de apostel Jakobus: "Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid" (Jak. 1:18). De Geest van God werkt vrij.

2e. Niemand ervaart altijd de werkingen van de Geest in dezelfde mate. Hoewel de zon altijd aan het firmament staat, heeft zij toch niet altijd dezelfde kracht. Zo is de Geest niet altijd in dezelfde mate in de wedergeborenen aanwezig. De wind in de lucht

2e. Niemand ervaart altijd de werkingen van de Geest in dezelfde mate. Hoewel de zon altijd aan het firmament staat, heeft zij toch niet altijd dezelfde kracht. Zo is de Geest niet altijd in dezelfde mate in de wedergeborenen aanwezig. De wind in de lucht