• No results found

Negentiende-eeuwse slavernij-activiteiten

Ook voor Mees & Zoonen veranderde de betrokkenheid bij slavernij in de negentiende eeuw. Vanwege de faciliterende rol van Mees & Zoonen volgden de activiteiten van de firma grotendeels die van de Rotterdamse economie als geheel. De slavenhandel was vanaf 1814 verboden, hoewel er toen al ongeveer twintig jaar geen slavenschip vanuit Rotterdam was vertrokken. Van een einde aan de slavernij in Nederlandse koloniën op het westelijk halfrond was toen nog lang geen sprake. Het slavernijsysteem was pas in 1863 in de Nederlandse West-Indische koloniën afgeschaft, waarna de voorma-lige slaafgemaakten in Suriname nog tien jaar moesten werken onder staatstoezicht.

Gedurende een groot deel van de negentiende eeuw ontving de Nederlandse markt dus nog door slaafgemaakten geoogste producten uit onder meer Suriname. Dat gold ook voor Rotterdam. De scheepvaart vanuit de Maasstad op Suriname nam na 1814 aanvankelijk toe en Mees & Zoonen kreeg daar ook mee te maken. De firma verzorgde regelmatig verzekeringen voor producten die in Suriname met slavenarbeid waren verkregen. In 1830 liet de firma bijvoorbeeld een lading suiker verzekeren voor reke-ning van de Rotterdamse firma Pieter Wachter & Zoonen, waarschijnlijk afkomstig van de plantage Maagdenburg.18 Over het algemeen was het belang van slavernijgere-lateerde zaken voor Mees & Zoonen in de negentiende eeuw echter veel kleiner dan in de achttiende eeuw.19

Mees & Zoonen heeft ook geprofiteerd van het groeiende belang van Nederlands-Indië in de negentiende eeuw. Het aandeel van Suriname in de Rotterdamse scheep-vaart nam na 1830 snel af, terwijl Nederlands-Indië een enorme opmars beleefde. Die opmars was mogelijk door de invoering van het Cultuurstelsel op Java, waardoor mil-joenen Javanen als vorm van belastingheffing een deel van hun tijd moesten besteden aan de verbouw van producten ten behoeve van de staat. De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) regelde het vervoer van die door gedwongen arbeid verkregen producten naar Nederland. Daarbij verzekerde de NHM de meeste scheepsladingen tegen hoge tarieven, mede mogelijk gemaakt door de Nederlandse exploitatie van Java.

Van die hoge tarieven heeft ook Mees & Zoonen geprofiteerd. Een kwart tot een derde van de winst halverwege de negentiende eeuw was afkomstig van verzekeringsactivi-teiten en daarvan was weer een groot deel te danken aan de NHM.20

18 NL-RtdGA, Maatschappij van Assurantie 234, 27 februari 1830.

19 Het onderzoek naar De Nederlandsche Bank besteedt uitgebreid aandacht aan DNB-president Willem Cornelis Mees, die voor zijn indiensttreding bij DNB een prominente rol speelde in de beweging voor afschaffing van de slavernij. Willem Cornelis Mees was geen firmant van R. Mees & Zoonen, en zijn standpunt over slavernij valt daarmee buiten de eigenlijke scope van dit onderzoek. Wel is relevant om te constateren dat de argumenten tegen slavernij binnen de familie dus bekend moeten zijn geweest. Karwan Fatah-Black, Lauren Lauret en Joris van den Tol, Dienstbaar aan de keten? De Nederlandsche Bank en de laatste decennia van de slavernij, 1814-1863 (Leiden: Leiden University Press, 2022) 103-112.

20 Jonker, Schakel tussen verleden en toekomst, 28.

Marten Mees, negentiende-eeuws firmant R. Mees & Zoonen. Portret Hendrik Johannes Haverman, olieverf op doek, 1906. Collectie ABN AMRO Art & Heritage

Een zaak die Mees & Zoonen in de tweede helft van de negentiende eeuw betrok bij een vorm van gedwongen arbeid die wel heel veel leek op klassieke slavernij, was de door Lodewijk Pincoffs gestichte Afrikaansche Handelsvereeniging (AHV). Pincoffs en zijn neef Henry Kerdijk dreven vanaf 1857 met eigen schepen handel op het gebied rond de Kongo-mond in West-Afrika. Het ging daarbij (in ieder geval officieel) niet om slavenhandel, maar om legitieme handel in producten. Onno Zwier van Sandick werkte in 1879 voor de AHV in West-Afrika en hij gaf een uitgebreide beschrijving van de werkwijze van de onderneming. Uit zijn beschrijving valt op te maken dat de AHV minstens enige honderden Afrikanen heeft ingekocht en als “dienaren” op de eigen Afrikaanse factorijen heeft gebruikt. Deze dienaren heetten geen slaven, maar

zo werden ze wel behandeld. Ze zaten vast aan een ketting en werden ’s nachts vaak opgesloten. Van Sandick noteerde onder meer in zijn verslag:

In October 1879 woonde ik bij, hoe er één niet ophield te gillen en te schreeu-wen: “senhór landaáz, grácia-grácia” (heer Hollander, erbarming). De chef ge-lastte toen om hem door geeselen tot zwijgen te brengen, hetgeen gebeurde.

Geheel bebloed, bleef hij gevoelloos liggen en schreeuwde niet meer.21

Mees & Zoonen was vanaf het begin nauw betrokken bij de AHV, al hebben de fir-manten zich niet bemoeid met de gang van zaken in Afrika. Hoewel de boekhouding van Mees & Zoonen voor de tweede helft van de negentiende eeuw niet bewaard is gebleven, weten we dat de firma geld verstrekte aan Kerdijk & Pincoffs (de voorganger van de AHV). Ook regelde Mees verzekeringen voor schepen naar West-Afrika. Toen Kerdijk & Pincoffs in 1862 werd omgezet in een commanditaire vereniging was firmant Marten Mees een van de investeerders. In 1869 werd de onderneming ondergebracht in een naamloze vennootschap. Daarin nam Marten Mees een aandeel van ƒ 200.000, waarmee hij (op Lodewijk Pincoffs en Henry Kerdijk na) de grootste aandeelhouder werd. Hij werd ook commissaris van de nieuwe NV. Firmant Rudolf Mees investeerde ƒ 50.000.22 De Mezen waren dus zowel door dienstverlening als door rechtstreekste investeringen betrokken bij de AHV. De vennootschap ging in 1879 failliet door fraude van Pincoffs. Mees & Zoonen had destijds nog een vordering op de AHV van minstens ƒ 411.846.23 In totaal verloren Mees & Zoonen en de familie Mees ongeveer ƒ 1,2 mil-joen door de ondergang van de AHV, een indicatie van de grote betrokkenheid van de Mezen bij de AHV.24

21 Onno Zwier van Sandick, Herinneringen aan de Zuid-Westkust van Afrika. Eenige bladzijden uit mijn dagboek (Deventer: Ter Gunne & Plantinga, 1881), 98.

22 Nederlandsche Staatscourant, 5 maart 1869.

23 Zie NL-RtdGA, Familie Mees 2724, erkende schuldvordering R. Mees & Zoonen op Afrikaansche Handels-Vereeniging, juli 1880.

24 W.C. Mees, Man van de daad. Mr. Marten Mees en de opkomst van Rotterdam (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1946), 425.