• No results found

De Stijl-tentoonstelling van 1951 was waarschijnlijk een van de eerste tentoonstellingen waar Jaffé aan meewerkte, aangezien de voorbereidingen daarvan al in 1948 waren begonnen. Zoals hiervoor al opgemerkt werd, was Jaffé’s bijdrage inhoudelijk gering. Hij kon kunstwerken indienen voor de tentoonstelling, maar het was Gerrit Rietveld die de uiteindelijke selectie maakte. Daarnaast was Jaffé verantwoordelijk voor de samenstelling van de catalogus, maar ook daar kon hij nauwelijks een eigen inbreng geven. Toch heeft Jaffé in aanloop van de tentoonstelling ideeën opgedaan die hij later in zijn dissertatie zou uitwerken, zo blijkt uit een aantal opmerkelijke overeenkomsten en verschillen.

Een van de belangrijkste punten in zijn dissertatie formuleerde Jaffé in de aanloop naar het AICA-congres. Dit congres van de internationale vereniging van kunstcritici werd in de zomer van 1951 in Amsterdam en Den Haag gehouden, en viel samen met de openingsweek van de tentoonstelling. Ter inleiding op de show hield Jaffé een voordracht over De Stijl, tijdens een seminar dat als onderwerp de bronnen van de abstracte kunst in Nederland had.123 Hier bracht hij voor het eerst publiekelijk de stelling ten gehore dat De Stijl sterk in de Nederlandse cultuur

122 Jaffé 1956b, p. 5.

36 wortelde, zo blijkt uit een aantal tentoonstellingsrecensies en een schriftelijke reactie van Oud.124 Het argument dat de meeste indruk maakte op de critici, was Jaffé’s vergelijking tussen de geometrisch abstracte kunstopvatting van De Stijl en de door de mens gemaakte natuur van Nederland. Als specifiek voorbeeld haalde hij de Zuiderzeewerken aan, wat de recensenten kennelijk bijzonder geslaagd vonden.

Opvallend genoeg werd een vergelijkbaar betoog door de Tsjechisch-Zwitserse architectuurhistoricus Sigfried Giedion (1888-1968) met minder enthousiasme ontvangen.125 Ook hij kwam tijdens het congres tot de slotsom dat De Stijl een typisch Nederlands karakter had, vanwege de zuivere geometrische vormen die de groep voortbracht. Giedion maakte, ter illustratie, de vergelijking tussen de kleurvlakken van Mondriaans schilderijen en de Nederlandse bollenvelden. Zijn betoog werd echter sceptisch ontvangen: Rietveld klom zelfs het podium op om hem vriendelijk doch stellig tegen te spreken.126

Waarschijnlijk heeft de afwijzing van Giedions theorie iets te maken met het feit dat kunstkenners De Stijl destijds graag een plek wilden geven in het modernistische discours, zonder dat hun werk gelijkgetrokken werd met dat van andere avant-garde bewegingen.127 Zo is de vergelijking tussen het werk Rietveld en dat van Frank Lloyd Wright, die beiden gebruik maakten van vlakken die vanuit het centrum van een ontwerp uitwaaieren, al vaak gemaakt.128 Bovendien pasten kunstenaars als Malevitch in Rusland eveneens geometrische vormen en primaire kleuren toe in hun schilderijen. Het herkenbaar maken van het werk van de Stijl-kunstenaars, en het onderscheiden van hun werk van dat kunstenaars die elders tegelijkertijd werkzaam waren, kon dus niet aan de hand van Giedions interpretatie. De beeldtaal van De Stijl was namelijk niet uniek voor Nederland.

Jaffé doelde met zijn vergelijking tussen de natuur en het werk van De Stijl, daarentegen niet op formele overeenkomsten, maar op het feit dat beide ‘concepties van de menselijke geest’

124

In deze recensies reppen de auteurs van het typisch Nederlandse karakter van De Stijl, ondanks dat dit element niet naar voren kwam in de tentoonstelling. Een aantal recensenten vermeldt specifiek dat Jaffé deze karakterisering presenteerde tijdens het congres. Zie: ‘Tentoonstelling “De Stijl” geopend. In Stedelijk Museum tijdens congres van kunstcritici’, anoniem in De Nieuwe Dag, 11 juli 1951; ‘Expositie in Amsterdam toont betekenis van “De Stijl”. Grootste artistieke invloed van de 20ste eeuw’, door Herbert Read in het Haags Dagblad, 14 juli 1951; ‘De Stijl. Groep van beeldenstormers’, anoniem in Vrij Nederland, 21 juli 1951; en ‘“De Stijl” een zuiveringsproces’, anoniem in het

NRC, 25 aug 1951. En Rietveld-Schröder-archief, inv.nr. RSA0565: Brief Oud aan Rietveld, z.d.

125 Zie ‘Tentoonstelling “De Stijl” geopend. In Stedelijk Museum tijdens congres van kunstcritici’, anoniem in De Nieuwe Dag, 11 juli 1951.

126 ‘Tentoonstelling “De Stijl” geopend. In Stedelijk Museum tijdens congres van kunstcritici’, anoniem in De Nieuwe Dag, 11 juli 1951.

127 Dat dit een breed gedragen wens was, blijkt wel uit het feit dat zowel het MoMA als het Stedelijk een tentoonstelling

aan De Stijl wilden wijden, evenals dat de afwezigheid van de groep tijdens de biënnale van 1950 als een groot gebrek werd gezien. Zie Roodenburg-Schadd 2004, p. 692; en Wijsenbeek 1958, p. 103.

37 waren.129 Hij stelde dat niet de beeldtaal an sich, maar de oorsprong daarvan typisch Nederlands was. Waarschijnlijk gesterkt door de positieve reacties op zijn betoog, werkte Jaffé zijn theorie over het Nederlandse karakter van De Stijl uit tot een van de hoofdpunten van zijn dissertatie. Geheel in de traditie van de Weense School, zocht hij naar de Zeitgeist die leidde tot het ontstaan de beeldtaal van De Stijl.130 Daarvoor onderzocht hij de kunsthistorische en filosofische wortels van de beweging en analyseerde hij de plaatselijke en temporele omstandigheden waarin de kunstenaars werkten.

In het hoofdstuk Character and Development of De Stijl wordt de groep gekarakteriseerd aan de hand van de maatschappelijke ambities ervan.131 Jaffé benadrukte dat het maken van kunst een sociale activiteit is, en de kunstenaar onderdeel van diens maatschappij. Kunstenaars als Mondriaan geloofden in de kracht van kunst om de wereld te veranderen. Door het weglaten van het individuele, het incidentele en het natuurlijke, wilden zij een harmonie in de kunst bereiken die als voorbeeld kon dienen voor de gehele samenleving. Dit Utopische streven was volgens Jaffé een manifestatie van de mentale staat en het moraal van Nederland tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, maar ook van de Nederlandse nationaliteit en tradities: ‘De Stijl was born in the Netherlands and bears all the marks of what Huizinga has so neatly charactarized as the “Nederlands geestesmerk”’.132

Ter onderbouwing van deze stelling, voert Jaffé onder meer aan dat het landschap de schilders van De Stijl inspireerde en dat Mondriaan en Van der Leck in hun werk beïnvloed werden door hun orthodoxe, Calvinistische opvoeding.133 Omdat deze factoren eerder al van invloed waren op 17de-eeuwse kunstenaars als Vermeer, zetten zij in wezen een lange, Nederlandse traditie voort. Hoewel er inderdaad met recht beargumenteerd kan worden dat de voorbeelden die Jaffé aanhaalt, en vooral de combinatie ervan, uniek voor Nederland zijn, kan hij niet helemaal hardmaken dat ze ook daadwerkelijk van invloed zijn geweest op de Stijl-kunstenaars, en hoe dat in hun werk tot uitdrukking kwam. Jaffé was zich hier blijkbaar van bewust, want hij schrijft: ‘But by this influence we do not refer to a direct relation between a definite fact in nature and a single, given work of art. There is though, a relation between the Dutch landscape as a whole and the work of De Stijl, also seen as a whole’.134

129

‘“De Stijl” een zuiveringsproces’, anoniem in het NRC, 25 augustus 1951.

130 Jaffé 1956b, p. 3. Hoewel Jaffé in zijn dissertatie het woord Zeitgeist nergens gebruikt, heeft hij het in de inleiding

wel over het ‘Nederlands geestesmerk’ en het zeer vergelijkbare ‘the common consiousness of the period’.

131 Jaffé 1956b, p. 92-112. 132

Jaffé 1956b, p. 3.

133 Jaffé 1956b, p. 211. 134 Jaffé 1956b, p. 78.

38 Er zijn meerdere mogelijke redenen aan te wijzen waarom Jaffé zijn theorie over het Nederlandse geestesmerk van De Stijl niet al in de tentoonstelling uitwerkte. Alhoewel er zowel in de tentoonstelling als in de dissertatie een verklaring werd gezocht voor het ontstaan van de beeldtaal van De Stijl, waren de respectievelijke benaderingen onverenigbaar. In de tentoonstelling stonden de stilistische kenmerken van het werk van De Stijl-kunstenaars centraal, terwijl Jaffé de verklaring juist in het bovenzintuiglijke zocht. Bovendien trachtte de tentoonstellingcommissie het grensoverschrijdende karakter van kunst te benadrukken. Jaffé ging daarentegen op zoek naar het eigenzinnige van De Stijl, dat wat het bijzonder maakte, en vond hij dat juist in het nationale. Dat hij hier, in tegenstelling tot zijn collega’s bij het museum, geen moeite mee had, komt mogelijk door zijn afkomst.135 In Nederland is het ongebruikelijk trots te zijn op wat men bereikt heeft, maar aangezien Jaffé pas vanaf zijn achttiende in Nederland woonde, heeft hij deze valse bescheidenheid mogelijk niet meegekregen.