• No results found

Tijdens zijn onderzoek voor de tentoonstellingscatalogus kwam Jaffé er waarschijnlijk al achter dat veel artikelen van Van Doesburg en Mondriaan gebaseerd zijn op geschriften van, onder anderen, Kandinsky en Hegel.136 Het mag dan ook geen verrassing wezen dat hij ten behoeve van zijn dissertatie onderzocht hij welke filosofische bronnen van invloed waren op De Stijl en welke de groep zelf produceerde.137 Op basis hiervan zou men verwachten dat hij ruimschoots aandacht aan Van Doesburg zou besteden, maar niets is minder waar. Jaffé schrijft: ‘Van Doesburg, from the point of view of De Stijl idea, was much less a theorist than Mondriaan’.138

In zijn onderzoek staan vooral de artistieke theorieën van Mondriaan centraal. Het was nota bene Van Doesburg die Jaffé op dit spoor heeft gezet: in een artikel van zijn hand, dat in 1929 in De Stijl verscheen, schrijft hij dat Mondriaans gebruik van de term Nieuwe Beelding en de daarbij behorende methode, grotendeels afkomstig is uit M.H.J. Schoenmaekers’ Beginselen de Beeldende Wiskunde (Bussum, 1916).139

Jaffé heeft deze aanwijzing uitgediept en stuitte op opmerkelijke overeenkomsten. Door passages uit Beeldende Wiskunde uitgebreid te vergelijken met artikelen die Mondriaan voor De Stijl schreef, bleek dat in de teksten inderdaad dezelfde kwesties behandeld worden. Zo schreven beiden bijvoorbeeld over het gebruik van primaire kleuren. Jaffé acht hiermee aangetoond dat

135 Vriendelijke mededeling van Ellinoor Bergvelt. 136 Jaffé 1956b, p. 54.

137 Jaffé 1956b, p. 53-62. 138

Jaffé 1956b, p. 147.

139 Jaffé 1956b, p. 55. De filosoof M.H.J. Schoenmaekers (1875-1944) combineerde in zijn geschriften de theosofie met

39 Mondriaan zijn theorieën op die van Schoenmaekers baseerde, maar in feite signaleert hij hiermee alleen overeenkomsten. Indien hij persoonlijke correspondentie van de schilder had geraadpleegd, had hij wellicht verwijzingen naar Schoenmaekers’ theorieën en zijn eigen schilderijen kunnen vinden. Hiermee had hij zijn aanname kunnen onderbouwen dat Schoemaekers een directe invloed had op de beeldtaal van de schilder.

Desondanks had Jaffé een primeur; hij is de eerste die het belang van de theosofie voor het werk van Mondriaan vaststelt. Hij stelt met recht dat Mondriaan theorieën concipieerde omtrent objectieve, onpersoonlijke weergave van de werkelijkheid, de zelfstandigheid van de disciplines en de kracht van kunst om de wereld te veranderen. Bovendien staat het vast hij deze, tenminste deels, op de geschriften van Schoenmaekers baseerde.140 Mondriaan las zijn werk en sinds eind 1914 kende hij de filosoof persoonlijk – ze waren beide woonachtig in Laren.141

Jaffé suggereert echter ten onrechte dat de theorieën die Mondriaan ontwikkelde, voetstoots overgenomen en herhaald werden door de overige Stijl-medewerkers. Hij vergelijkt aldoor teksten van Mondriaan met die van andere leden, om vervolgens te concluderen dat ze op hetzelfde neerkomen. Met betrekking tot de schoonheid van het universele, schrijft hij bijvoorbeeld: ‘The root of this sweeping statement may already be found in Mondriaan's article in the first number of De Stijl (...). The same ideas can be found with all of De Stijl artists, as the universal conception is an essential property of De Stijl’.142

Door aldoor de theorieën die de medewerkers ontwikkelden gelijk te trekken met die van Mondriaan, laat Jaffé geen ruimte voor individuele bijdragen.

Waarschijnlijk heeft dit alles te maken met de hoge waardering van de kunsthistoricus voor de schilder. Tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling had hij al aangegeven dat hij de schilder graag in de leidende positie zag. Wat hem betreft was het werk van Mondriaan bepalend voor wat de groep als geheel deed.143 Een gevolg hiervan is dat Jaffé een scheve verhouding creëert tussen de schilder en de overige Stijl-leden. De kunsthistoricus strooit met superlatieven wanneer het Mondriaan betreft. Hij noemt hem een ‘wetenschapper’ en ‘ontdekker’, waardoor zijn collega's er bij vergelijking nogal bekaaid vanaf komen.144 Mondriaan was, in Jaffé’s optiek, het scheppende genie, terwijl de anderen slechts de uitvoerders van zijn ideeën waren: ‘The foremost importance of

140 Uit later onderzoek van Blotkamp is gebleken dat Mondriaan en Schoenmaekers onafhankelijk van elkaar

vergelijkbare ideeën hadden ontwikkeld, gebaseerd op de opvattingen van Mme H.P. Blavatsky, de grondlegster van de theosofie. Zie Blotkamp 1994, p. 116.

141 Bak 1995, p. 447. 142 Jaffé 1956b, pp. 120-212. 143

Jaffé zou zich gedurende zijn hele loopbaan blijven interesseren voor de kunstenaar. Zie Roodenburg-Schadd 2004, p. 493; en Gribling 1985, p. 92.

40 the other artists' contribution, however, is to have realized the principal aim of De Stijl: the creation of a brighter and happier environment for mankind’.145

Hoewel het in de praktijk brengen van een theorie een prestatie op zich kan zijn, was Jaffé niet onder de indruk. Mondriaans collega’s waren door de vertaling naar de praktijk gedwongen aanpassingen te maken aan de geformuleerde idealen. Zo moesten de architecten bijvoorbeeld rekening houden met bouwvoorschriften en andere praktische bezwaren. Hierdoor behaalde hun werk, volgens Jaffé, ‘(...) not the aim of universal equilibrium to the same extent as Mondriaan's (...)’.146

Aangezien (bijna) elk van de Stijl-medewerkers multidisciplinair was, konden zij de Stijl- idealen minder zuiver uitwerken dan Mondriaan, die alleen met kwast of pen op doek of papier werkte, en dus geen rekening hoefde te houden met praktische haalbaarheid.

Jaffé’s waardering voor Mondriaan schuilt dus ook in diens consequente vasthouden aan en doorvoering van utopische idealen. Hij prijst het gegeven dat Mondriaans visie over de jaren heen onveranderd bleef en dat hij daar nooit concessies aan deed om de haalbaarheid in de praktijk te verhogen. ‘For Mondriaan these thoughts and similar ones which he has formulated in Art and Life [1931], were the ultimate conclusion of what he had written in 1918 (...)’.147 Vooral Van Doesburg steekt hier bleek bij af. Omdat Van Doesburg zijn idealen wel aanpaste aan de eisen van de praktijk, wordt hij door Jaffé afgeschilderd als iemand die met alle winden meewaaide.148 Omdat hij bovendien minder op een Utopische toekomst gericht was, stond Van Doesburg volgens Jaffé te ver van de Stijl-idee af om een noemenswaardige bijdrage te leveren op artistiek vlak. In plaats daarvan stelt hij dat Van Doesburgs belangrijkste aandeel in zijn rol als internationale promotor van de Stijl- idealen ligt. Jaffé vat de verhoudingen treffend samen: ‘Mondriaan's neo-plasticism, with its fervent propagandist Van Doesburg and his review De Stijl (...)’.149

Jaffé karakteriseert de artistieke en maatschappelijke ambities van de groep voornamelijk aan de hand van de theorieën die Mondriaan ontwikkelde. Hij betoogt dat ‘the Universal vision’ en ‘the Utopian prospect’ de meest typerende karakteristieken van De Stijl waren.150

Hoewel dit ontegenzeggelijk belangrijke ambities van de groep waren, heeft Jaffé ze waarschijnlijk vooral gekozen omdat ze mooi in zijn straatje pasten. Jaffé stuurt duidelijk aan op cohesie binnen de groep, zowel op artistiek als op ethisch gebied. Hij pretendeert dat er een sterke eendracht was binnen de groep, terwijl het in feite los zand was. De leden hadden ieder verschillende ideeën wat betreft de

145 Jaffé 1956b, p. 147. 146 Jaffé 1956b, p. 147. 147 Jaffé 1956b, p. 159. 148 Zie Jaffé 1956b, p. 150-176. 149 Jaffé 1956b, p. 190.

41 doelstellingen van de Stijl-beweging en de uitvoering daarvan.151 Door de twee elementen die vooral op Mondriaan van toepassing waren, centraal te stellen voor de gehele groep, deelt Jaffé de schilder een centrale rol toe in het ontstaan van de beeldtaal van De Stijl: ‘Until 1924, Mondriaan had led the way in De Stijl's painting by the creation of neo-plasticism and the further perfectioning thereof’.152

Jaffé blijkt overigens een duidelijke voorliefde voor de schilderkunst te hebben, wat ongetwijfeld ook aan zijn centrale positionering van Mondriaan heeft bijgedragen. De kunsthistoricus claimt dat dit discipline aan de basis stond van alle voortbrengselen van De Stijl: ‘The list starts with painting - as painting had been the source not only of De Stijl's influence, but of De Stijl's activity as a whole. All the domains of artistic actvity have been influenced by the first discoveries of De Stijl in the domain of painting (...)’.153 Dit strookt met het beeld dat er in de tentoonstelling neergezet werd. Daar werd aldoor het belang van kleur en lijn benadrukt, wat erop wijst dat men de schilderkunst de meest invloedrijke discipline achtte.

De publicatie wordt afgesloten met twee artikelen van Mondriaan die nooit in De Stijl zijn verschenen. Het zijn twee bijlagen, waarvan de eerste even lang is als een gemiddeld hoofdstuk, zonder aanvullingen, opmerkingen of verhelderingen door Jaffé. Het eerste artikel, Art and life, schreef Mondriaan lang na zijn vertrek uit de groep, in december 1931, en is naar het Engels vertaald door Til Brugman. Het tweede is een artikel dat Mondriaan zelf in het Engels schreef, in december 1934, dus lang na het opheffen van De Stijl. Nergens geeft Jaffé een verantwoording voor het toevoegen van twee artikelen van Mondriaan. Het is goed mogelijk dat Jaffé hiermee wilde impliceren dat Mondriaan de invloedrijkste medewerker van De Stijl was op theoretisch gebied.