• No results found

Nederlandse literaire en picturale kluchttradities

Deelconclusie: thema’s, motieven en typen van de Nederlandse Caravaggisten

6. Nederlandse literaire en picturale kluchttradities

In 1638 schreef de redacteur van Bredero’s verzamelde werken, Cornelis van den Plasse in de inleiding van de Spaanschen Brabander een lijst met kluchtige types: “The comedies jumped merrily onto the stage with the

lightest sort and the scum of the people, shepherds, peasants, workers, innkeepers male and female, matchmakers, whores, midwives, sailors, spendthrifts, tramps, and spongers: on fields, in woods, in hovels, in shops, taverns, pubs in the steet, in back alleys and slums, in the meat hall and on the fish market”133 Deze typen waren karakters van de

Nederlandse kluchttraditie. We zagen hen terug in gedichten, op het

toneel en in prenten en schilderijen. Deze karakters waren bedoeld om ons aan het lachen te maken en ons soms een morele les mee te geven.

In het begin van de zeventiende eeuw maakte het toneel een belangrijke vernieuwing door. Deze vernieuwing werd gestuwd door de impulsen van het Italiaanse improvisatietoneel commedia dell’arte, dat erg populair was aan de Europese hoven. Veel auteurs zoals Hooft en Bredero zagen in dat het Nederlandse toneel hopeloos verouderd was en besloten het te

moderniseren. In 1617 startte Samuel Coster de Nederduytsche Academie, vanaf dat moment konden de auteurs zelf bepalen wie hun toneelstukken zou vertolken, een recht dat daarvoor bij de rederijkerskamer had gelegen. In 1638 werd bovendien de Amsterdamse schouwburg geopend zodat er een speciale plaats was om de toneelvoorstellingen te geven. De

gewoonte in de schouwburg was om na het avondvullende toneelstuk een korte klucht op te voeren.134 We zien veel thema’s, motieven en typen

verschijnen die deel uitmaken van een nieuwe picturale en literaire

kluchttraditie. Deze traditie is samengesteld uit buitenlandse invloeden en Nederlandse gewoonten. In dit hoofdstuk zullen we uitzoeken welke

133 Cornelis van den Plasse vertaald en geciteerd in M. Westermann, The amusements of Jan Steen: comic painting in the seventeenth century (Waanders 1997), 99

134 Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veld, Een nieuw vaderland voor de muzen: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700 (Amsterdam 2008), 215-217 en René van Stipriaan, Het volle leven: Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (Amsterdam 2007), 165

Nederlandse tradities er aan de genreschilderijen van de Nederlandse Caravaggisten ten grondslag liggen.

De koppelaarster

De picturale en de literaire kluchttradities liepen vaak door elkaar. Er werden schilderijen en prenten gemaakt naar bekende verhalen en andersom. Er zijn twee verhalen die ten grondslag liggen aan het thema ‘de koppelaarster’. Allereerst het van ‘de verloren zoon’ uit de Bijbel (Lucas 15:12-23). Het verhaal gaat over een zoon die bij zijn vader zijn erfdeel opeiste, om het vervolgens te verkwisten aan drank en vrouwen. Arm en berouwvol, keert hij huiswaarts om de vergiffenis van zijn vader te zoeken. Zijn vader vergeeft hem en houdt een feest ter ere van zijn

terugkeer.135 Het verhaal van de verloren zoon was erg populair in de

zeventiende eeuw. Vandaar dat de verloren zoon tevens een Nederlands variant had, namelijk de figuur ‘Sorgheloos’. Het is een karakter dat in de zeventiende eeuw de literatuur bevolkt en in ongeveer dezelfde situaties verzeild raakt. Het is dus moeilijk te bepalen naar welk scenario we kijken. De koppelaarster staat ook op de invloedrijke prent ‘Wacht hoet varen sal’ van Lucas van Leyden (figuur 46). Ze is herkenbaar afgebeeld als oude vrouw met een omslagdoek op haar hoofd. Ze geeft de buidel, die ongetwijfeld gestolen is van de hoerenloper, aan haar handlanger in de deuropening. Naast haar zien we de mooie en bedrieglijke prostituee die de kin van de verloren zoon streelt. Kolfin geeft hiervoor twee

iconografische verklaringen. Enerzijds een rederijkersgedicht uit 1561 waarin het strelen van de kin symbool staat voor de Venus, de godin van vleselijke liefde. Anderzijds stelt Jan van Stijenvoort dat het gebaar een uiting is van grenzeloze drankzucht in zijn liederenboek van 1524.136 Het

strelen van de kin zou niet de enige verwijzing naar drankzucht zijn. De koppelaarster heeft immers een glas in haar hand en er staat er een kruik op de grond. Drankzucht en wellust waren thema’s die vaak gecombineerd werden. Het afgebeelde onderwerp wordt compleet gemaakt door het kussen achter de rug van de verloren zoon –een symbool voor luiheid- en

135 Benjamin B. Roberts, Seks, drugs en rock’n’roll in de gouden eeuw (Amsterdam 2014), 53-56 136 Kolfin, The young gentry at play, 20-21

de aanwezigheid van de nar die duidelijk maakt hoe het verhaal eindigt. De verloren zoon heeft al zijn geld verkwist aan drank en vrouwen, maar het verhaal loopt goed af omdat hij huiswaarts keer en zijn vader hem zal vergeven. Dat is waar de banner van de nar naar verwijst.137

Kolfin stelt dat hoerenlopen vaak gecombineerd wordt met luiheid, vermaak en drankzucht.138 Deze opvatting zien we eveneens terug bij

Jacob Matham. Hij maakte vier prenten met als onderwerp de vier gevolgen van drankzucht. Deze waren volgens hem: verkwisten, verkrachten, vechten en moorden. In de prent met het thema

‘verkrachten’ zien we de koppelaarster verschijnen (figuur 47). Ze is verscholen tussen de gordijnen achter de minnekozende geliefden. De prostituee streelt opnieuw de kin haar klant, een verwijzing naar vleselijke liefde en drankzucht.139 Dezelfde verwijzing zien we bovendien in het

onderschrift: “Onmaticheijt des drankx eerst can verwecken, snel

oncuijsheyt al vol stanckx des siels bevlecken”. De koppelaarster lijkt

onlosmakelijk verbonden met het thema ‘de bordeelscene’ in de

Nederlandse picturale en literaire kluchttraditie. Ze wordt altijd herkenbaar weergegeven als oude vrouw met een omslagdoek om haar hoofd. Volgens Janssen wordt ouderdom vaak met moreel verval in verband gebracht, daarom worden koppelaarsters en heksen altijd als oude vrouwen (of soms mannen) weergegeven, terwijl ze in werkelijkheid lang niet allemaal oud waren.140

De tandarts

In de zeventiende eeuw was de prent ‘De Tandarts’ van Lucas van Leyden (figuur 48) heel bekend en invloedrijk in de Nederlanden. Op deze prent is een patiënt te zien die tegelijkertijd zijn kies en zijn geld kwijtraakt.

Helemaal links staat de tandarts, hij ziet er welvarend uit met zijn duur ogende mantel en hoed. Boven hem hangt een diploma, duidelijk bedoeld om de patiënten gerust te stellen. Naast hem staat de patiënt, die ons ongelukkig aanstaart en zijn hand instinctief opheft om zijn pijn weer te

137 Kolfin, The young gentry at play, 20-21 en Janssen, Grijsaards in zwart-wit, 289 138 Kolfin, The young gentry at play, 20-21

139 Ibidem

geven. Rechts op het schilderij staat de dievegge, die terwijl de patiënt afgeleid is, zijn beurs leegrooft.141

Deze prent kende veel navolging in zowel de schilder- als de prentkunst. Pieter van der Brocht maakte er een prent van (figuur 49) en behalve Gerard van Honthorst en Theodoor Rombouts heeft ook Jan Steen het thema geschilderd (figuur 50). Tevens is er een Hollands spreekwoord uit die tijd: ‘liegen als een tandarts’. Enerzijds verwijst dit naar het

onbetrouwbare karakter van tandartsen, charlatans en kwakzalvers. Anderzijds logen de tandartsen vaak voor de bestwil van de patiënt. Ze beloofden vaak pijnloos tanden te trekken omdat patiënten anders niet kwamen. ‘Le meilleur remede est le vin’ (wijn is het beste medicijn) luidt een van de onderschriften van een prent van Andries Pauli naar het schilderij van Rombouts, waaruit blijkt dat patiënten hun pijn vaak liever stilden met wijn dan dat ze een kies lieten trekken door de tandarts. Een ander onderschrift is ‘L’opérateur Menteur’ (de liegende tandarts). Een kanttekening hierbij is wel dat het gedaan werd voor de bestwil van de patiënt.142

Gerard van Honthorst gebruikte, in navolging van Lucas van Leyden, het thema ‘de tandarts’ en combineerde daarin dezelfde motieven ‘de

tandarts trekt de kies van de patiënt’ en ‘diefstal’. Toch is er ook een belangrijk verschil. In Honthorsts schilderij wordt niet de patiënt bestolen, maar de onoplettende omstanders. Rombouts focust zijn aandacht zowel op het voorbeeld van Lucas van Leyden als op Caravaggio. Hij schildert de tandarts en zijn patiënt zoals Caravaggio. Maar we zien ook de diploma terug, een teken van het bedrog van de tandarts, zoals in de Nederlandse prent. De drie Caravaggistische werken hebben duidelijk wortels in de Nederlandse kluchttraditie.

Vruchtbaarheid en waarzeggerij

De combinatie van de onderwerpen waarzeggerij en vruchtbaarheid, beperkt zich tot het schilderij van Gerard van Honthorst. Het thema waarzeggerij wordt wel af en toe aangesneden in de Nederlandse

141 Jongh, Spiegel van alledag, 221-225 142 Jongh, Spiegel van alledag, 221-225

kluchtliteratuur, zoals in Jacob Cats ‘Trou-ringh’. In dit stuk wordt waarzeggerij veroordeeld door de oude, wijze Sophronicus, met als

argument dat het voorspellen van de toekomst door middel van handlezen verboden is door god in de bijbel (Deuteronomium 18:9-13). We zien het thema eveneens terug in de beeldende kunst, hoewel de prenten vaak door Fransen vervaardigd zijn. Daar wordt meer gefocust op het bedrog van de waarzegsters, in plaats van de regels van de godsdienstige geschriften. Hoewel verschillende vrouwen zich toelegden op het

voorspellen van de toekomst, worden waarzegsters meestal afgebeeld als zigeunerinnen. Ze zijn dan goed herkenbaar als een karakter uit een

klucht.

In de prent van Pierre Brébiette (figuur 51) zien we een waarzegster die de hand leest van een jongedame en haar metgezellen. De jongedame wordt ondertussen bestolen door de jongeman die zich achter haar rokken

schuilhoudt. Het onderschrift luidt: ‘Terwijl ze het geluk zoeken, storten ze zich in het ongeluk’. In de prent van Antoine Trouvain (figuur 52) zien we eveneens een waarzegster die de hand leest van een welvarende dame. In het onderschrift wordt samengevat wat de strekking van de prent is: ‘Deze twee vrouwen zijn beide op iets anders uit, de ene wil bedrogen worden, de ander wil geld.’ De Jongh stelt verder in Spiegel van alledag dat “Speciaal voor Franse kunstenaars was het waarzeggen een belangrijk onderwerp, zoals blijkt uit de ambitieuze schilderijen van George la Tour (figuur 53) en de verscheidene Caravaggisten.”143 Ik ben het met hem

eens dat het thema van de waarzegster vooral gebruikt wordt in Franse schilderijen en Prenten. Deze kluchttraditie heeft geen wortels in de Nederlandse literatuur of beeldtraditie.

De dwaze oude man versus de dwaze jonge man

Benjamin B. Roberts geeft een omschrijving van jongeren en ouderen en hun bijbehorende gedrag: “Oude mensen waren rustig, hadden een

goedaardig karakter en maakten zich niet druk om dingen. Hun mindere kant was hun melancholische karakter. Zij waren zuinig met geld en hadden vaak last van de kou, vandaar dat ouderdom vaak met de winter

werd geassocieerd: zij waren koukleumen.”144 De jongeren daarentegen

waren compleet anders. “De levensfase van de jeugd daarentegen stond

bekend om hartstochtelijkheid. Jongeren verlangden naar passie. De zomer was het seizoen dat het sanguine karkater van de jeugd

symboliseerde. De jonge Republiek en de jeugd laveerden constant tussen het ludieke en het didactische, tussen vrijheid en gehoorzaamheid en tussen onafhankelijkheid en veiligheid.”145 Hoewel de beschrijvingen

lijnrecht tegenover elkaar staan, hebben ze beide een ondertoon van dwaasheid in hun beschrijving.

In kluchtige schilderijen worden karakters vaak uitvergroot en aangepast om te voldoen aan de bestaande stereotypen. Ouderen en jongeren waren met dank aan hun leeftijd vaak enigszins naïef en goedgelovig, maar werden door de uitvergroting van hun karkaters gezien als de belichaming van dwaasheid. Jongeren waren bovendien vaak bereid om risico’s te nemen146. Deze eigenschappen in combinatie met veel vrije tijd, leverden

soms een hoop problemen op die ontstonden door onnadenkendheid en verveling. Janssen stelt: “Met zo veel vrije tijd konden jongeren zich

vervelen en zich overgeven aan het plegen van geweld, zich obsessief bezighouden met hun kleding en uiterlijk, met drinken seks, drugs en muziek.”

De ouderen hadden op hun beurt een goedaardige karakter en zagen vaak het beste kant van mensen. Vaak wordt deze dwaasheid nog versterkt door de oude man een bril op te zetten. Deze bril staat symbool voor morele blindheid. De oude dwaas wekt daardoor de indruk gemakkelijk voor de gek te houden te zijn.147 Dit werd bovendien vaak nog uitvergroot

door ze te schilderen in nachtelijke taferelen, Jansen stelt: “De verwijzing

naar morele blindheid van de oudere vrouwen van Bloemaert en van Honthorst wordt nog eens versterkt doordat ze in een donkere ruimte met slechts het licht van één kaars zijn geplaatst. Dit maakt het nog moeilijker

144 Roberts, Seks, drugs and rock’n’roll, 21 145 Ibidem

146 Ibidem, 24

om goed te zien”148 Een andere vorm van dwaasheid van ouderen is dat de

oude man zich gedraagt als een jongeman. Zoals vaak het geval is in de schilderijen over ongelijke geliefden. Jacob Cats vat deze categorie de kern van de problematiek “Dat alles zijn tijd heeft en dat een oudere een dwaas

is wanneer hij zijn ouderdom ontkent en jeugdige dingen doet.”149

Ongelijke geliefden

“Gerimpeld vel en vrijt niet wel”150 luidt het gezegde in de zeventiende

eeuw, het motief ‘ongelijke geliefden’ is heel populair in de prent- en schilderkunst. Het motief wordt soms ook gecombineerd met geld, als de oude man de liefde van een prostituee probeert te kopen. In de catalogus ‘spiegel van alledag’ wordt het thema aangeduid als: “Een jonge vrouw

omarmt een oude man terwijl zij haar hand uitstrekt naar de geldtas die aan zijn riem hangt.” Maar het gebeurt ook dat de situatie zich andersom

voordoet. We vinden het thema ook terug in de literatuur zoals in Boccaccio’s Decamerone, Lof der Zotheid van Erasmus en Sebastian Brants Narrenschip.151 Tevens in de liederenboeken Nieuw Lust-hof en

Groot Lied-boeck van Brederoo.152 In deze boeken overheerst de

sarcastische toon in de vormgeving van het thema.

Lucas van Leyden, Adriaen Matham en Crispijn van der Passe hebben prenten gemaakt om het thema gestalte te geven. Er wordt door Anouk Jansen onderscheid gemaakt tussen twee varianten.153 In de eerste

categorie staat de transactie van het geld centraal, de liefde van de prostituee wordt dan gekocht. Een voorbeeld van deze categorie is de prent van Adriaen Matham (figuur 54). De man biedt de prostituee een geldbuidel aan en in ruil daarvoor slaat hij zijn arm om haar heen. In de tweede categorie staat het bedrog van de dwaze, oude man centraal. Vaak gaat de jongedame er dan, met of zonder geld, vandoor met de jongeman. Voorbeelden hiervan zijn de prenten van Crispijn van der Passe en Lucas van Leyden. Crispijn van der Passe (figuur 55) toont een prent waarin een

148 Janssen, Grijsaards in zwart-wit, 237 149 Janssen, Grijsaards in zwart-wit, 248 150 Janssen, Grijsaards in zwart-wit, 247 151 Jongh, Spiegel van Alledag, 80-84 152 Ibidem

oude man zijn mooie jonge echtgenote een bloem aanbied. Hij heeft niet door dat de jonge man twee horens op zijn hoofd zet. Volgens het

bijbehorende gedicht moet het meisje maken dat ze wegkomt, voordat haar echtgenoot haar als straf voor haar ontrouw aan zijn horens bindt. Ook Lucas van Leyden maakt een prent over dit thema (figuur 56). De geile, oude dwaas wordt weergegeven als opdringerige nar, duidelijk herkenbaar aan het belletje aan zijn kap. Hij omarmt de mooie prostituee, terwijl zij een poging doet om hem op afstand te houden. Ze heeft geen aandacht voor de geldbuidel die uitnodigend aan de riem dan de nar hangt.154

We zien het thema van de ongelijke geliefden ook terugkomen in de

schilderkunst. Onder meer bij ‘de keuze tussen jong en oud’ van Jan Steen (figuur 57) waarin we een jongedame in het midden zien zitten tussen een oude man die haar een geldstuk aanbied en een knap uitziende jongeman. Om het thema te versterken is achter haar een plaat zichtbaar waarop de levensfasen staan uitgebeeld. Jacob Cornelisz. van Oostsanen gaf op zijn beurt het motief ‘ongelijke liefde’ weer in zijn schilderij ‘de

brillenverkoopster’ (figuur 58). Op de voorgrond verkoopt een vrouw een bril aan een oude man. Zij bedriegt hem en geeft hem de illusie dat hij daarmee weer net zo goed kan zien als vroeger. De bril is bovendien, zoals eerder aangegeven, een iconografische aanwijzing voor bedrog. Achter hen is nog een paar zichtbaar, waarbij de oude vrouw de liefde van de jongeman wenst te kopen. Op de achtergrond zien we een nar, leunend op de balustrade met het opschrift LX SIJN TIJT (elks zijn tijd).

Breedlachende muzikanten

“Steen preferred to present himself as a rotund, guffawing fellow or as a

sly smiling rake. How would his contemporaries, several of whom would probably have seen him laugh in more than one painting, have responded to this insistent hilarity.”155 Schrijft Mariët Westerman over Jan Steen. Hij

schilderde vaak breedlachende figuren in zijn schilderijen, net zoals we

154 Ibidem, 254-55

verschillende Hollandse Caravaggisten hebben zien doen, om de beoogde reactie van zijn schilderij weer te geven. Zien lachen doet immer lachen. Jan Steen gaf ook vaak gestalte aan kluchtige literatuur en

spreekwoorden, zoals in het het schilderij ‘Soo voergesongen, soo

nagepepen, dat is allang gebleken’ (figuur 59). Hij probeerde dan zo dicht mogelijk bij de originele bron te blijven, Westerman stelde: “Steen’s

themes sometimes mirror those of comic literature so closely that his paintings may seem to enact texts or texts to evoke his paintings.”156 Hij

probeerde ook karakters zo compleet mogelijk weer te geven, de juiste leeftijd, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, kleding en omgeving voor een zo naturalistisch mogelijk beeld. Wanneer hij dit gedaan had, probeerde hij een kwinkslag toe te voegen waardoor het beeld ronduit hilarisch werd.157

Steen is niet de enige die breed lachende muzikanten schilderde met zijn ‘Zelfportret van Jan Steen als luitspeler’ (figuur 60), ook Frans hals zorgt dat zijn ‘Luitspeler’(figuur 61) een glimlach op zijn gezicht heeft. Beide schilderijen geven een vrolijke sfeer weer, ze lachen en spelen muziek en nodigen de beschouwer uit om mee te doen. Om de kluchtige lading van het schilderij compleet te maken heeft Hals hem uitgedost in een

narrenkostuum. De weergave van muzikanten op deze manier was erg populair in de Nederlanden in de zeventiende eeuw. We kunnen dus stellen dat de breed lachende muzikant ingebakken is in de Nederlandse picturale traditie.

156 Westermann, The amusements of Jan Steen, 100-101 157 Ibidem, 163

Afbeeldingen

Figuur 46

Lucas van Leyden