• No results found

Luitspelende jonge man 1623-

70 x 62 cm

Conclusie

“In binnen- en buitenland was met het er over eens: de Hollanders waren

een vrolijk volkje.”158 Stelt Rudolf Dekker vergenoegd in zijn ‘Lachen in de

Gouden Eeuw. Hij had gelijk. We waren in de zeventiende eeuw ook een vrolijk volkje. Neem Jan Steen, de komedies van Bredero en Coster en de prenten van Lucas van Leyden. Deels is dat te danken aan onze eigen kluchttradities en deels aan de thema’s, motieven en typen die waren overgewaaid uit andere landen. Zeker in het geval van de Nederlandse Caravaggisten, Honthorst, ter Brugghen, Bijlert en van Baburen. Zij zijn immers allemaal naar Italië geweest en kwamen daar in aanraking met nieuwe thema’s, motieven, typen en technieken. Desalniettemin gaat dit onderzoek over de schilderijen van de Nederlandse Caravaggisten en de Nederlandse literaire en picturale kluchttradities die daarin verwerkt zijn. Mijn onderzoek bestaat uit twee delen. In het eerste deel staat de

hoofdvraag ‘Onderscheiden de Hollandse Caravaggisten zich

internationaal met humor in hun genreschilderijen?’ centraal. Er zijn een

aantal thema’s, motieven en typen uitgekomen die mogelijk hun wortels kunnen hebben in de Hollandse literaire en picturale kluchttraditie. De thema’s als de koppelaarster en de tandarts zijn onderwerpen die vooral in het Noorden voorkomen. Evenals de motieven van de dwaze oude man versus de dwaze jongeman, ongelijke geliefden en de breed lachende muzikanten die hun wortels in de Nederlandse kluchttraditie lijken te hebben. Tevens zien we vaak andere combinaties van motieven binnen de thema’s. Zo combineren de Nederlandse Caravaggisten graag het motief ‘de tandarts trekt een kies bij de patiënt’ met het motief ‘de naïeve

omstander wordt bestolen’, voegen ze waarzeggerij en vruchtbaarheid samen, evenals ze muziek combineren met hoerenlopen en drankzucht. In het tweede deel van mijn onderzoek staat de vraag ‘Bij welke literaire

en picturale tradities sluit de humor in die schilderijen aan? centraal. Hier

vergelijk ik de resultaten van het eerste deel van mijn onderzoek met de literaire en picturale kluchttradities van de Nederlanden. Allereerst wil ik

het populaire Nederlandse thema ‘de koppelaarster’ bespreken. De

koppelaarster wordt afgebeeld als een oude vrouw, met een omslagdoek om haar hoofd die vergezeld wordt door een prostituee. Haar ouderdom symboliseerd haar morele verval, omdat ze vaak voorkomt in

bordeelscenes. We zien haar terugkomen in de literaire en picturale thema’s de verloren zoon en Sorgheloos. Bovendien zien we vaak de combinatie ontstaan met drankzucht en vermaak. De koppelaarster is een thema wat vooral voorkomt in de Nederlanden en valt dus zeker onder een typisch Nederlandse kluchttraditie.

Daarna het thema ‘de tandarts’. Eveneens een thema dat voornamelijk in het noorden voorkomt. In deze picturale traditie is de prent van Lucas van Leyden heel invloedrijk geweest. Vele andere prentmakers hebben het thema en de kluchtige motieven en typen overgenomen. Sommige van hen focussen daarbij op het bedrog van de tandarts, te zien aan valse diploma’s en vreemde instrumenten. Terwijl anderen zich focussen op de diefstal die plaatsvind terwijl de tanden van de patiënt getrokken werden. Het spreekwoord ‘liegen als een tandarts’ stamt eveneens uit deze tijd. De tandarts loog echter vaak voor de bestwil van de patiënt. Als de patiënt zou weten dat het pijn deed, zou hij nooit een kies bij hem willen laten trekken. Het thema ‘de tandarts’ heeft eveneens duidelijk zijn wortels in de Nederlandse kluchttraditie.

Vervolgens de opvallende combinatie gemaakt door Gerard van Honthorst van de motieven de waarzegster en vruchtbaarheid. Deze combinatie van motieven is eenmalig. Als we het thema van de waarzegster verder

uitdiepen, dan blijkt dat deze zijn wortels heeft in de Franse kluchttraditie. De waarzegsters komen slechts bij hoge uitzondering voor in de

Nederlandse picturale of literaire kluchttraditie.

Verder is een populair motief ‘de oude dwaze man versus de jonge dwaze man’. In de schilderijen van de Caravaggisten hebben we vaak naïeve soldaten of hoge heren die in de maling worden genomen door

valsspelers. In de schilderijen van de Nederlandse Caravaggisten zien we vaak een oude man en een jongeman. Deze twee karakters zijn

standaardtypen van dwaasheid, wat vaak nog versterkt wordt door iconografische aanwijzingen als een bril. De dwazen worden in deze schilderijen dus bedrogen door de valsspelers. Janssen en Roberts geven een onderbouwing van deze aan leeftijd gerelateerde karakters, die overduidelijk wortels hebben in de Nederlandse kluchttraditie.

Daarna bespreken we het motief ongelijke geliefden. Hierin zien we het welbekende type van ‘de geile, oude dwaas’, vaak nog met een bril op om zijn ‘morele blindheid’ te benadrukken. Zijn tegenspeler is vaak een

prostituee of een veel jongere echtgenote. Er wordt door Anouk Janssen onderscheid gemaakt tussen twee varianten. In de eerste categorie staat de transactie van het geld centraal, de liefde van de prostituee wordt dan gekocht. In de tweede categorie staat het bedrog van de dwaze, oude man centraal. Vaak gaat de jongedame er dan, met of zonder geld, vandoor met de jongeman. Ook de gezegden ‘Gerimpeld vel en vrijt niet wel’ en ‘Ieder zijn tijd’, evenals talloze liederenboeken en toneelstukken maken duidelijk dat een liefde tussen ongelijke geliefden geen lang leven beschoren is. Het thema heeft zeker wortels in de Nederlandse kluchtcultuur.

Vervolgens de categorie ‘de breed lachende muzikanten’. De muzikanten in de Nederlanden, spiegelen de reactie die de schilder beoogd had. Zien lachen doet immers lachen. Jan Steen is een meester in deze truc en zorgt daarmee voor de wortels van deze kluchttraditie. Bovendien hebben ze een uitermate kluchtig karakter door hun overdadige en kleurige

narrenkleding. De Nederlandse kluchttraditie komt in dit motief misschien wel het beste tot zijn recht. De Nederlanders schilderen geen serene, mysterieuze harpisten, maar vrolijke, enigszins dronken, vrolijk uitgedoste luitspelers die je als beschouwer doen grijnzen.

Tenslotte kan ik concluderen dat de thema’s de koppelaarster, de tandarts en de motieven ‘de dwaze oude man versus de dwaze jongeman’, ‘de ongelijke geliefden’ en ‘de breed lachende muzikanten’ hun wortels hebben in de Nederlandse kluchttraditie. De schilderijen van de

Hollandse gewoonten en de nieuwe Italiaanse thema’s, motieven, typen en technieken. De Hollandse Caravaggisten hebben het beste van twee werelden samengevoegd tot een meesterwerk.

Literatuurlijst

Jan Baptist Bedaux, Fruit and fertility, in: Simiolus: Netherlands Quarterly

for the History of Art, Vol. 17, No. 2/3 (1987), 150-168

Albert Blankert en Leonard J. Slatkes, Nieuw licht op de Gouden Eeuw:

Hendrick ter Brugghen en tijdgenoten (Utrecht 1986)

Giovanni Boccaccio, Decamerone (Florence 1348-1353)

Leen Dekker, Dirck van Baburen, schilder van wereldfaam (Amersfoort 2017)

Rudolf Dekker, Lachen in de Gouden eeuw (Amsterdam 1997) Michael Fried, After Caravaggio (Londen 2016)

Anouk Janssen, Grijsaards in zwart-wit (Zutphen 2007) Paul Huys Janssen, Jan van Bijlert (Amsterdam 1998)

E. de Jongh, Spiegel van alledag: Nederlandse genreprenten 1550-1700 (Amsteram 1997)

E. de Jongh, Tot lering en vermaak: betekenissen van Hollandse

genreschilderijen in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1976)

J. R. Judson en R.E.O. Ekkart, Gerrit van Honthorst (Gent 1999)

E. Kolfin, The young gentry at play. Representations of merry companies in

Northern Netherlandish art 1610-1645 (Leiden 2005)

Helen Langdon, Caravaggio: a life (Londen 1998)

Annick Lemoine en Keith Christiansen, Valentin de Boulogne: beyond

Caravaggio (New York/Parijs 2016)

J. Patrice Marandel, Caravaggio and his legacy (Los Angeles 2012) Benedict Nicolson, Caravaggism in Europe (Oxford 1979) Volume I: text Benedict Nicolson, Caravaggism in Europe (Oxford 1979) Volume II: plates 1-927 (Caravaggio and Italian Caravaggism 1-593, French Caravaggism 594-927)

Benedict Nicolson, Caravaggism in Europe (Oxford 1979) Volume III: plates 928-1648 (North European Caravaggism)

Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veld, Een nieuw vaderland voor de

muzen: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700

Benjamin B. Roberts, Seks, drugs en rock’n’roll in de gouden eeuw (Amsterdam 2014)

Eve Sinaiko, Harlequin on the moon: commedia dell’arte and the visual

arts (New York 1998)

Leonard J. Slatkes, The Paintings of Hendrick ter Brugghen (Amsterdam 2007)

Gert Jan van der Sman, Caravaggio and the painters of the North (Palermo 2016)

J.A. Spicer en L.F. Orr, Masters of light: Dutch painters in Utrecht during the

golden age (Londen 1997)

Rene van Stipriaan, Leugens en vermaak: Boccaccio’s novellen in de

kluchtliteratuur van de Nederlandse renaissance (Amsterdam 1996)

René van Stipriaan, Het volle leven: nederlandse literatuur en cultuur ten

tijde van de Republiek (Amsterdam 2007)

Rene van Stipriaan, Lof der botheid: hoe de Hollanders hun naïviteit

verloren (Amsterdam 2016)

Johan Verberckmoes, Schertsen, schimpen en schateren: geschiedenis van

het lachen in de zuidelijke Nederlanden, zestiende en zeventiende eeuw

(Nijmegen 1998)

Rosella Vodret, Caravaggio: the complete works (Milaan 2010)

M. Westermann, The amusements of Jan Steen: comic painting in the

seventeenth century (Waanders 1997)

Mariët Westerman, Steen’s comic fictions, in: H.P. Chapman e.a., Jan

Steen: painter and storyteller (Washington 1996) National Gallery of art,