• No results found

In zijn reactie, die hiervoor is opgenomen, behandelt de minister van Financiën mede namens zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aantal punten, waarop hierna door de Algemene Rekenkamer nader wordt ingegaan.

10.2 De RWT-status

De minister vindt het belangrijk de discussie over de RWT-status van een aantal organisaties uiterlijk rond de jaarwisseling te hebben afgerond. Hij wil samen met de Algemene Rekenkamer komen tot een algemeen gedeelde interpretatie van het begrip RWT. De Algemene Rekenkamer onderschrijft het belang daarvan. Ze vindt de Referentielijst RWT’s en ZBO’s van het Ministerie van Financiën een goed instrument om tot overeenstemming te komen.

De Algemene Rekenkamer zal zich inspannen om de discussie voor de jaarwisseling 2002–2003 afgerond te hebben. Omdat er ook juridisch enige interpretatieverschillen (mogelijk) zijn en elke keuze zijn eigen beleidsmatige consequenties heeft, vergt de meningsvorming door de Algemene Rekenkamer meer tijd dan oorspronkelijk werd verwacht.

Dit wordt gecompliceerd doordat de departementen onderling niet dezelfde interpretatie van het begrip RWT hanteren. Zo meent bijvoor-beeld het Ministerie van Economische Zaken dat uit de rijksbegroting bekostigde organisaties niet onder de definitie van RWT vallen, terwijl de andere departementen daar geen enkele opmerking over maken.

Overigens worden in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, waarbij artikel 59 (thans artikel 91) in de Comptabiliteitswet werd opgenomen, rijksbijdragen uitdrukkelijk als opbrengsten uit wettelijke heffingen vermeld78.

De Algemene Rekenkamer verwacht dat het mogelijk moet zijn om misverstanden op te loseen voor de aanstaande jaarwisseling te komen tot een algemeen gedeelde interpretatie van het begrip RWT.

10.3 Beleidskader en evaluatie ZBO’s/RWT’s

De Algemene Rekenkamer constateert dat met het aantreden van het kabinet-Balkenende de behoefte aan een kaderwet voor ZBO’s opnieuw wordt bezien. In de reactie kondigt de minister van Financiën aan dat een samenhangend beleidskader zal worden opgesteld en dat een evaluatie van de ZBO’s en RWT’s zal worden uitgevoerd.

De Algemene Rekenkamer wijst er op dat vijf jaar geleden ook een omvangrijke doorlichtingsoperatie is uitgevoerd. Daarbij kwamen onder meer het instellingsmotief, de inbedding in het toezicht door het depar-tement en eventuele andere controlemechanismen aan de orde. Ook werden de betreffende arrangementen getoetst aan de Aanwijzingen voor ZBO’s uit 1996. Bij de aanbieding van de Doorlichting ZBO’s aan de Tweede Kamer stelde toenmalige minister van Binnenlandse Zaken dat de doorlichting het karakter van een voortgangsrapportage had79:

«De verantwoordelijke ministers zullen u over de voortgang van de in het eigen departementale hoofdstuk aangekondigde maatregelen jaarlijks informeren. Daarnaast zal het kabinet in 2000 wederom met een rapportage over zelfstandige bestuursorganen komen waarin verslag wordt gedaan over het vervolg.»

78Tweede Kamer, vergaderjaar 1984–1985, 19 062, nr. 3 (herdruk), pg. 27

79Rapportage Doorlichting Zelfstandige Bestuursorganen, Tweede Kamer, vergader-jaar 1996–1997, 25 268, nr. 1.

De informatie die de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken voor 2000 in het vooruitzicht had gesteld is uitgebleven. De Algemene Reken-kamer vindt het belangrijk dat bij de komende doorlichting waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van de gegevens die al voorhanden zijn en dat de belofte van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken gestand wordt gedaan door de Tweede Kamer te informeren over de uitvoering door de departementen van de destijds aangekondigde maatregelen.

Tevens dringt de Algemene Rekenkamer aan op een tijdpad voor het opstellen van het beleidskader voor ZBO’s en RWT’s en het uitvoeren van de evaluatie.

10.4 Normen voor verantwoording en toezicht

Uit het antwoord van de minister komt nogmaals naar voren dat er feitelijk geen verschil bestaat tussen het kabinet en de Algemene Rekenkamer over de uitgangspunten en normen met betrekking tot verantwoording en toezicht bij RWT’s. Uit de discussies in de Tweede Kamer over verschillende «kaderstellende stukken» blijkt dat die normen ook door de Tweede Kamer worden gedeeld. De Algemene Rekenkamer stelt dit met voldoening vast.

De Algemene Rekenkamer drong in haar vorige rapporten in het kader van haar onderzoek naar toezicht en verantwoording bij RWT’s steeds er op aan om de uitgangspunten en normen voor verantwoording en toezicht bij RWT’s wettelijk te verankeren. Immers uitgangspunten en normen zijn zonder wettelijke regeling, met name naar de RWT’s toe, niet afdwingbaar. Zo is nog steeds niet in alle wet- en regelgeving de

verantwoordingplicht van RWT’s, over bijvoorbeeld de rechtmatigheid, voldoende geregeld.

De minister schrijft in zijn reactie dat hij het uitgangspunt van de Algemene Rekenkamer onderschrijft dat een minister in elk geval inzicht moet hebben in de rechtmatigheid van inning en besteding van publieke middelen door RWT’s. Daar zal niet aan kunnen worden voldaan, wanneer niet hetzij in specifieke wet- en regelgeving hetzij in algemene wet-en regelgeving de verplichting voor RWT’s om zich daarover te verant-woorden wordt opgenomen. Ook de Comptabiliteitswet 2001 voorziet hier niet in. De Algemene Rekenkamer dringt er op aan belang om de evaluatie van het beleid voor de ZBO’s en RWT’s mede op de uitgangspunten en normen voor verantwoording en toezicht te richten. Bij of zo spoedig mogelijk na die evaluatie moet hierover adequate specifieke of algemeen regelgeving komen.

10.5 Toezicht

Een aantal keren wijst de minister van Financiën op de noodzaak van gedifferentieerd, proportioneel en doelmatig toezicht. De Algemene Rekenkamer kan daarmee instemmen, maar benadrukt dat een minister zich door middel van toezicht een oordeel moet kunnen vormen over de taakuitvoering en de recht- en doelmatige besteding van de publieke middelen door de RWT. De Algemene Rekenkamer vindt de suggestie van de minister van Financiën om bij de evaluatie van de toezichtarrange-menten een pragmatische houding te betrachten minder voor de hand liggend. De Algemene Rekenkamer vindt dat een evaluatiealtijd aan de criteria van kwaliteit en zorgvuldigheid moet voldoen.

De minister van Financiën wijst op de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor de inrichting, uitvoering en evaluatie van het toezicht. De Algemene Rekenkamer wil in dit verband nogmaals

beklem-tonen dat ook de minister van Financiën op grond van de Comptabili-teitswet 2001 taken heeft ten aanzien van het (meta-)toezicht. De minister van Financiën zou zijn regelgevende en toezichthoudende taken richting de vakdepartementen actief en waar nodig ook dwingend en handhavend inhoud moeten geven.

Artikel 44a van de Comptabiliteitswet 2001 regelt een actieve informatie-plicht voor RWT’s en ZBO’s ten aanzien van de door hen te leveren en geleverde prestaties. De Algemene Rekenkamer wijst op het grote belang van een goede uitwerking van dit wetsartikel in de Rijksbegrotings-voorschriften. Momenteel is onduidelijk hoe de verplichting om te rapporteren over te leveren en geleverde prestaties zal worden uitge-werkt.

10.6 Reviews

De toenemende aandacht voor het reviewbeleid als belangrijk onderdeel van het toezicht vindt de Algemene Rekenkamer een positieve ontwik-keling. Dit geldt ook voor het feit dat het Ministerie van Financiën een Handreiking Reviewbeleid heeft ontwikkeld. Er moet voorkómen worden dat departementale accountantsdiensten (DAD’s) of beleidsdirecties de handreiking als een vrijblijvende lijst van aandachtspunten gaan beschouwen, waar zonder motivatie van kan worden afgeweken.

Het punt van het kopiëren van dossiers blijft de Algemene Rekenkamer met zorg vervullen. Zij vraagt zich af wat de minister bedoeld als hij schrijft dat er in de praktijk nauwelijks problemen zijn. Uit eerder onderzoek van de Algemene Rekenkamer80blijkt dat er wel degelijk gevallen zijn waarin de instellingsaccountant weigert kopieën te verstrekken aan de departementale accountantsdienst en aan de Algemene Rekenkamer. Het is de Algemene Rekenkamer bekend dat er DAD’s zijn die het niet nodig achten in het kader van een review kopieën (of uitdraaien) te maken uit (elektronische) dossiers. De Algemene Rekenkamer vindt dat het – mede in verband met het efficiënt uitvoeren van haar controlerende taak – nodig is dat de reviewdossiers van de DAD’s de benodigde kopieën bevatten om de conclusies te onderbouwen.

Vorig jaar zegde de minister naar aanleiding van het rapport van de Algemene RekenkamerVerantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak deel 2 toe een wettelijk recht op kopieën te regelen. De Algemene Rekenkamer vindt het, vanwege de gewenste overzichtelijkheid van de voorschriften ongewenst dat, zoals de minister voorstelt, een regeling in specifieke gevallen wordt getroffen en bepleit nogmaals een algemene wettelijke regeling.

80Verantwoording en toezicht bij rechtsper-sonen met een wetteljke taak, deel 2, Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 656, nrs. 1–2.