• No results found

Natuurindex (‘Natuurpuntenmethodiek’) PBL

natuurwaarderingssystemen voor habitatbanking in

A. Natuurindex (‘Natuurpuntenmethodiek’) PBL

Om natuureffecten in Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA’s) van projecten voor integrale gebiedsontwikkeling, op een gestandaardiseerde manier te kunnen meten, heeft het Planbureau voor de Leefomgeving in 2009 zijn Natuurpuntenmethodiek ontwikkeld (Sijtsma et al., 2009; zie ook De Blaeij en Verburg, 2011 voor een kritische verhandeling op de toepassing van natuurpunten). Deze richt zich primair op terrestrische natuur en werkt met een Lokale Natuurwaarde Indicator (NIL) en

een soortengewogen natuurwaardeindicator (NISG) (zie tekstkader). In 2014 heeft het PBL deze

natuurpuntenmethodiek verder uitgewerkt voor aquatische natuur (Van Gaalen et al., 2014).

Natuurindex (‘Natuurpuntenmethodiek’) Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) De Natuurpuntenmethodiek van het PBL is in 2009 ontwikkeld op basis van de

natuurwaarderingsmethodiek van het RIVM. De Natuurpuntenmethodiek van het PBL is primair bedoeld voor effectvergelijkingen (MKBA en MER) bij integrale gebiedsontwikkeling. Om de kwaliteit van natuur in Nederland te meten, wordt bij gebruikmaking van de Natuurpuntenmethodiek van het PBL gewerkt met de zogenaamde Lokale Natuurwaarde Indicator (NIL). Deze is geënt op de Mean Species Abundance en een lokale uitwerking van de Natuurwaarde Indicator die het PBL heeft gebruikt in natuurverkenningen (Ten Brink et al., 2000).

Het meten van de NIL gaat als volgt: Van elk ecosysteem is aan te geven welke (karakteristieke) soorten daarin horen voor te komen als het lokale systeem intact is (Bal et al., 2001). De kwaliteit wordt

weergegeven als een percentage ofwel het aandeel van alle idealiter voorkomende soorten op een bepaalde oppervlakte. Op deze manier is het mogelijk om de kwaliteit van verschillende typen

ecosystemen eenduidig te meten op basis van de mate waarin deze intact zijn. Door deze lokale kwaliteit van verschillende ecosystemen met het aantal hectares te vermenigvuldigen, ontstaat een beeld van de totale natuurwaarde (De Boer & Larsen, 2010).

Met behulp van de NIL kunnen natuureffecten in een geaggregeerde maat van natuurpunten worden weergegeven (NIL punten). Daarvoor wordt de gemiddelde kwaliteit vermenigvuldigd met het aantal hectares (zie Tabel A).

Aangezien de lokale kwaliteitsbeoordeling (NIL) aansluit bij tal van ontwikkelde methoden voor de meting van de verandering van biodiversiteit, heeft deze een breed draagvlak. Echter: Omdat de NIL uitsluitend de kwaliteit binnen een ecosysteem meet, reikt deze voor gebruik binnen MKBA’s nog niet ver genoeg. De NIL waardeert namelijk alleen een intact ecosysteem hoger dan een niet-intact ecosysteem van datzelfde type. De NIL maakt geen onderscheid in de waardering van verschillende typen ecosystemen. Daarmee maakt de NIL niet duidelijk wat de bijdrage is van de betreffende ecosystemen aan de complete soortenrijkdom (flora en fauna) op een hoger ruimtelijk schaalniveau: het landelijke, Europese of mondiale niveau.

Voor het wegen van de kwaliteit van verschillende ecosystemen heeft het PBL gewezen op het belang van een wegingsfactor die rekening houdt met de soortenrijkdom van een ecosysteem en de mate van bedreiging van deze soorten. Met een dergelijke wegingsfactor kan verschil aangebracht worden tussen het belang van verschillende ecosystemen.

Het PBL heeft zich voor berekening van beoogde wegingsfactor gebaseerd op informatie over doelsoorten. Doelsoorten zijn immers geselecteerd op basis van hun (inter)nationaal belang en hun mate van

bedreiging dan wel achteruitgang. Het belang van verschillende ecosystemen in het ecosysteem Nederland kan derhalve worden gewogen door te kijken naar:

• het deel van de totale lijst van doelsoorten dat in de verschillende ecosystemen voorkomt,

• hoeveel unieke doelsoorten in elk ecosysteem voorkomen.

De waarden van beide weegfactoren zijn overigens sterk gecorreleerd. Er is voor gekozen om beide waarden toch te middelen.

Om de robuustheid verder te vergroten, is vervolgens gewerkt met gemiddelde weegfactoren voor combinaties van natuurdoeltypen. Tabel B geeft het resultaat van deze exercitie weer. Natuurtypen met een wegingsfactor lager dat 1 dragen minder dan gemiddeld bij aan de landelijke biodiversiteit, terwijl natuurtypen met een wegingsfactor hoger dan 1 meer dan gemiddeld bijdragen aan de landelijke biodiversiteit.

Tabel B

Door rekening te houden met de weegfactor heeft het PBL een soortengewogen natuurwaardeindicator (NISG) ontwikkeld (Sijtsma et al., 2009)). Met behulp van de NISG-indicator is het mogelijk allerlei natuureffecten in één geaggregeerde maat uit te drukken. In tegenstelling tot gemonetariseerde

kengetallen is de informatiewaarde van de NISG -indicator hoog, omdat de waarde ervan is afgeleid uit de gedetailleerde ecologische informatie die bijvoorbeeld een MER biedt. Aangezien de NISG-indicator is gebaseerd op een gestandaardiseerde methode, worden ook de natuureffecten tussen verschillende projecten vergelijkbaar.

De systematische aggregatie van ecologische informatie met behulp van de NISG-indicator, kan lokaal gebeuren (per hectare), maar ook per regio of per land. Met andere woorden: deze kan consistent op verschillende ruimtelijke schaalniveaus worden berekend. De NISG is bovendien ook weer

desaggregeerbaar naar verschillende onderliggende soorten natuur (bos, heide enz.), en kan worden gedifferentieerd naar grondgebruik (bijvoorbeeld grasland, bos of heide). In deze zin werkt de NISG principieel anders dan wanneer aggregatie plaatsvindt via kengetallen tot euro’s, zoals in de huidige MKBA-praktijk het meest gangbaar is.

De NISG is echter geen gemonetariseerde maat die preferenties van individuen voor de niet-gebruikswaarde van natuur weerspiegelt. Een met de NISG versterkte MKBA geeft dan ook geen antwoord op de vraag hoeveel het creëren van een NISG-punt maatschappelijk gezien waard is en geeft dan ook geen uitsluitsel over de maatschappelijke wenselijkheid van een project. De vervolgstap van monetarisering is met de NISG

dus nog niet gezet. Desondanks kunnen met de NISG de wereld van de wetenschappelijke MKBA-experts en die van de via stakeholdersparticipatie in gebiedsontwikkelingsprojecten aanwezige ervaringskennis mogelijk iets dichter bij elkaar worden gebracht.

Beoordeling

De berekeningsformule voor de natuurwaarde is: Kwaliteit x Oppervlakte x Weegfactor, uitgedrukt in natuurwaarde (natuurpunten) per oppervlakte-eenheid. Dit is een relatieve maat (relatieve toename of afname) van de natuurwaarde, die niet concreet iets zegt over de maatschappelijke waardering van de berekende natuurwaarde, in punten of eenheden die meer algemene geldigheid hebben. Met andere woorden: de relatieve/indicatieve beoordeling is belangrijker dan de absolute beoordeling en maatschappelijke waardering van aanwezige natuurwaarden.

Bepaling van de bestaande kwaliteit kan gebeuren op basis van expert-judgement en/of beschikbare monitoringgegevens. Kwaliteitsbeoordeling op basis van expert-judgement maakt het systeem relatief eenvoudig, maar tegelijkertijd minder transparant en subjectiever.

Voor bepaling van de toekomstige kwaliteit moet eveneens gebruik worden gemaakt van expert- judgement en/of van effectvoorspellingsmodellen. Deze laatste zijn niet voor alle natuurtypen voorhanden.

Kortom: afhankelijk van de manier waarop die kwaliteitsbeoordeling plaatsvindt, is het PBL- natuurpuntensysteem eenvoudiger, maar ook subjectiever en waarschijnlijk duurder (bij expert- judgement), dan wel complexer, maar ook objectiever en beter betaalbaar (bij

effectvoorspellingsmodellen). In alle gevallen is die kwaliteitsbeoordeling minder transparant. De oppervlakte staat als objectieve maat niet ter discussie.

De weegfactor is gebaseerd op nationale of internationale zeldzaamheid. Om dit objectief te kunnen vaststellen is eenduidigheid nodig over de samenstelling van onderscheiden natuurtypen. Daarvan is echter vaak onvoldoende sprake, waardoor in de praktijk expert-judgement nodig is om de weegfactor vast te stellen. Dit betekent weer een grotere mate van subjectiviteit, minder transparantie en hogere kosten.

De toepasbaarheid van het PBL-natuurpuntensysteem wordt beperkt door de benodigde inzet van expert-judgement (die op gespannen voet staat met objectiviteit, transparantie en betaalbaarheid), de beschikbaarheid van effectvoorspellingsmodellen voor bepaalde natuurtypen en het ontbreken van een vast referentiekader voor maatschappelijke waardering van berekende natuurpunten. Het PBL-

natuurpuntensysteem kan wel gebruikt worden voor monitoring en is ook toepasbaar bij de

beoordeling van MER- en MKBA-varianten en kan gekoppeld worden aan EMVI-criteria.110 Het systeem is minder geschikt om specifieke ontwikkelingen te kunnen volgen.

Algemene kanttekeningen

Van Gaalen et al. (2014) benoemen een drietal onzekerheden bij het bepalen van natuurpunten op basis van de methodiek van PBL, namelijk onzekerheid in:

• de precieze invulling van de te beoordelen maatregelen; • toekomstige (autonome) ontwikkelingen;

• de informatie en modellen die worden gebruikt om effecten van autonome ontwikkelingen en maatregelen te beoordelen.

Verder wijzen de auteurs erop dat de invulling van weegfactoren bij de natuurpuntenmethodiek van het PBL nog verder kan worden verbeterd. Wat nu bijvoorbeeld ontbreekt, is voldoende inzicht in de mate van bedreiging van soorten. Als dit inzicht wordt versterkt, kan het belang van een natuurtype voor de nationale biodiversiteit beter worden vastgesteld, en aan de hand daarvan een nieuwe set van weegfactoren worden vastgesteld.

110 EMVI = Aanbesteding volgens de criteria van Economisch Meest Voordelige inschrijving, waarbij gunning op waarde wordt nagestreefd.

Voornoemde kanttekeningen gelden ons inziens niet uitsluitend voor het natuurpuntensysteem van het PBL, maar ook voor de overige onderzochte natuurpuntensystemen.