• No results found

In de tweede helft van de jaren zeventig had het OETC langzaam een voet aan de grond gekregen binnen het onderwijs. De doelstellingen en legitimeringen van het OETC waren echter, net als overigens de uitvoering ervan, uiteenlopend. Multiculturalisme was geen term die destijds gebezigd werd om beleidsmaatregelen te omschrijven. Toch vertoonden de verschillende maatregelen zeker multiculturalistische trekken. Het bieden van ruimte voor eigen taal en cultuuronderwijs was duidelijk een vorm van categoriaal beleid: een politics of

difference. Door een aparte vorm van onderwijs te bieden aan migranten, werd een

uitzondering op de regel gemaakt die alleen gold voor bepaalde categorieën onderwijsgerechtigden.

De argumenten voor deze politics of difference waren een vorm van cultural recognition. Op diverse manieren gingen legimitaties voor het OETC uit van erkenning van culturele verschillen. Wel lagen er zeer uiteenlopende integratiegedachten aan ten grondslag. Ten eerste lag er in het remigratie-argument een dubbele integratiegedachte besloten: integratie in Nederland via het reguliere onderwijs, en integratie in het herkomstland via ETC-onderwijs. Dit was niet alleen de overtuiging van sommige docenten, maar overduidelijk ook van veel ouders met terugkeerplannen. OETC in die vorm betekende in feite het tegenovergestelde van integratie: isolatie van een groep die werd voorbereid op het vertrek uit Nederland. Hoewel uit het OSB van 1974 al duidelijk bleek dat de overheid dit remigratiestandpunt langzaam begon te verlaten, kenden veel ouders die functie nog wel toe aan het OETC.

In het juridische argument lag eigenlijk niet direct een integratie-ideaal besloten, net zo min als een gedachte van isolatie. Het was gebaseerd op het argument dat een cultureel afwijkende groep tegemoet gekomen zou moeten worden in de vorm van eigen onderwijs. Het OETC had in dat opzicht geen functie ten aanzien van integratie in de Nederlandse maatschappij, maar was ook niet bedoeld als een manier om culturele groepen te isoleren. In de kern ging dit argument om non-discriminatie, vrijheid van eigen opvattingen en recht op cultuurbehoud. Het miskennen van andere culturele opvattingen zou in dat opzicht gelijk staan aan ‘assimilatie’ – destijds zeker een begrip dat ten zeerste werd geproblematiseerd en

40 afgekeurd.109 Niet in de laatste plaats, zo bewees de Molukse kwestie, om radicalisering of afkeer tegen de Nederlandse maatschappij te voorkomen.

Ten derde was het OETC voor sommigen juist bij uitstek een integratiemiddel. Mensen beriepen zich namelijk op de positieve effecten van het OETC op de schoolprestaties binnen het Nederlandse onderwijs. Zij zagen in het OETC een vorm van achterstandsbestrijding: een middel om leerlingen zowel te helpen de aansluiting met de thuiscultuur te behouden en tegelijk te ondersteunen met het banen van een weg in de Nederlandse maatschappij. Deze idealen waren voornamelijk aanwezig bij Nederlandse onderwijzers en Turkse en Marokkaanse onderwijsassistenten die al langere tijd in Nederland verbleven.

Wat alle argumenten voor de politics of difference met cultural recognition voor het OETC echter gemeen hadden, was dat zij zich baseerden op het bieden van gelijke rechten en gelijke kansen. Het remigratie-argument ging uit van erkenning van andere behoeften van verschillende buitenlandse groepen die op basis van hun toekomstplannen beter af zouden zijn met terugkeeronderwijs. Door het onderwijs uit het herkomstland te volgen zouden hun kansen in de herkomstmaatschappij niet verminderd zijn na terugkeer.

Het juridische argument ging uit van het recht eigen overtuigingen te koesteren en deze terug te zien in het onderwijs. Dit was een gelijkheidsideaal dat Nederland niet vreemd was sinds de schoolstrijd en de verzuiling. Hoewel het OETC niet vergelijkbaar was met het Nederlands bijzonder onderwijs – het OETC was geen eigen school, maar eigen onderwijs binnen de reguliere Nederlandse school – betekende het tot op zekere hoogte toch het bieden van gelijke kansen om culturele verschillen tot uiting te laten komen in het onderwijs. Het OETC was volgens deze redenering een vorm van culturele emancipatie, of bestendiging, voor migranten in Nederland.

Tenslotte waren de sociaal-emotionele en cognitieve argumenten gebaseerd op de erkenning voor culturele en talige ‘andersheid’ die essentieel zou zijn voor de persoonlijke ontwikkeling en onderwijsresultaten van kinderen. Hierbij ging het opnieuw om het bieden van gelijke maatschappelijke kansen. Ditmaal echter niet in het herkomstland of op het gebied van grondrechten, maar juist op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het OETC had volgens deze redenering een functie in het bestrijden van achterstanden, en kon daarmee bijdragen aan de sociaal-economische emancipatie van migranten in Nederland.

Ondanks de verschillende integratie-idealen, leidden alle argumentaties tot het OETC. Het werd gezien als een vorm van gelijke rechten en gelijke kansen, zij het dat dit op hele andere

41 manieren beleefd werd. Wat begonnen was als experimenten met ETC-onderwijs en de inzet van buitenlandse onderwijsassistenten, werd in de tweede helft van de jaren zeventig een officieel erkende politics of difference van de Nederlandse overheid. De ironie wil dat deze

politics of difference ook nog zéér verschillend in praktijk werd gebracht. Een consensus over

vorm en inhoud was moeilijk te bereiken, juist omdat de gelijke rechten en gelijke kansen die erin besloten lagen zo multi-interpretabel waren. In de loop van de jaren tachtig zou het debat hierover dan ook steeds feller en complexer worden.

43

HOOFDSTUK 2

JOEGOSLAVISCHE ZATERDAGOCHTEND-LES IN EEN LOKAAL VAN HET CALAND LYCEUM,

44

1980-1985 – De culturele minderheden

Het besef dat Nederland racistische sentimenten kende groeide in de jaren tachtig. Waar een deel van de Nederlandse bevolking zich steeds harder opstelde tegenover de aanwezigheid van buitenlanders, trachtte een ander deel bestaand racisme juist aan de kaak te stellen. Een afsplitsing van de NVU, de Centrumpartij van Hans Janmaat, behaalde met haar anti- immigratiestandpunten één zetel tijdens Tweede Kamerverkiezingen van 1982, terwijl verscheidene onderzoekers en publicisten in navolging van Frank Bovenkerk de ongemakkelijke waarheid brachten dat Nederland – zichzelf beschouwend als gidsland en historisch baken van tolerantie – niet altijd zo ruimdenkend bleek te zijn.110

Studies naar etnocentrisme en racisme in schoolboeken leverden opzienbarende resultaten op. Harry van den Berg en Peter Reinsch onderzochten 25 schoolmethodes voor het basisonderwijs en kwamen tot de conclusie dat dat ‘niet-westerse volken er bekaaid vanaf komen’.111 Een voorbeeld: De Leesmarkt, een Nederlands methode voor het basisonderwijs, beschrijft de reactie van een woestijnkaravaan bij het zien van een vliegtuig: ‘De mannen met hun tulbanden werpen zich voor de dieren op de grond en wenden hun buik naar het oosten, naar Mekka, terwijl ze Allah il Allah om hulp smeken. En kijk, Allah verhoort ze. Hij laat de luchtreus, de reuzenvis, verder dreunen zonder de karavaan te vernietigen.’112 De kinderlijkheid, onwetendheid en bijgelovigheid van de reactie laten weinig te raden over. Hier wordt de spot gedreven met een ‘achterlijke’ religie.

Stereotypering en racisme was nog heviger aanwezig als het ging om ‘zwarte mensen’. ‘Ik stelde mij voor hoe hij daar in het zand zat voor de hut; met zijn verwarde, grijze kroeshaar, zijn lelijke zwarte gezicht met die dikke lippen en zijn eeltige handen die de ranken vlochten. (…) Hij glimlachte en dat maakte hem minder griezelig. Hij was lelijk om te zien: met een platte neus en een breed gezicht.’113 Deze tekst is afkomstig uit het kinderboek Alleen op een eiland van schrijver T. Taylor, gepubliceerd in 1972. Het boek werd door Roline Redmond gebruikt in een studie naar vooroordelen over zwarte mensen in Nederlandse kinderboeken. Dit was slechts een van de vele stereotype en negatieve uitingen over zwarte mensen die zij tegenkwam. Ze concludeerde dat, ondanks het verschijnen van een aantal boeken dat

110 Motief jrg. 6, nr. 1, 1980, 4. Zie ook het katern ‘de kleine D’ in ditzelfde blad waarin elke maand een voorbeeld

werd gegeven van klein racisme zoals dat ervaren werd in Nederland; Philomena Essed, Alledaags racisme (Amsterdam 1984).

111 Harry van den Berg en Peter Reinsch, Racisme in schoolboeken. Het gladde ijs van het westers gelijk (Amsterdam

1983) 23.

112 Van den Berg en Reinsch, Racisme in schoolboeken, 76; Moer jrg. 16, nr. 2, 1985, 15-21. 113 Roline Redmond, Zwarte mensen in kinderboeken (Den Haag 1980) 34.

45 aanmerkelijk positiever en genuanceerder oordeelde over zwarte mensen, er in de jaren zeventig nog altijd veel etnocentrisme en racisme aanwezig was in literatuur voor kinderen.114

Als reactie op de ‘ontdekking’ van dit racisme, scholen antiracisme- en antifascismecomités als paddenstoelen uit de grond. De Anne Frankstichting trok bijvoorbeeld de aandacht met boekjes als ‘Vooroordelen Veroordeeld’, buurtprojecten en schoolprojecten om alledaags racisme te bestrijden.115 Ook werd in 1983 het non-discriminatiebeginsel in de Nederlandse grondwet opgenomen. Vanaf de eerste helft van de jaren tachtig werden migranten niet langer beschouwd als een economische categorie, maar een groep nieuwkomers met andere culturele achtergronden en een relatief laag sociaal-economische positie die niet gediscrimineerd, maar opgenomen moest worden in de Nederlandse maatschappij.116

Het blootleggen en tegengaan van racisme, etnocentrisme en discriminatie in de eerste helft van de jaren tachtig had ook zijn weerslag op het denken over onderwijs. In de strijd tegen vooringenomen westerse superioriteit, werd getracht juist ruimte te bieden aan culturele verschillen. Cultural recognition bleef in de jaren tachtig dan ook een belangrijk streven. Toch werd er soms behoorlijk verschillend gedacht over de manier waarop deze erkenning van culturele verschillen geboden kon worden. Dit hoofdstuk zal laten zien dat de

cultural recognition die in de jaren zeventig met het OETC beoogd werd, in de eerste helft van

de jaren tachtig juist tot hevige discussies leidde. Enerzijds gingen deze over hoe het OETC ingericht moest worden, en anderzijds ontstond een debat over de vraag of het OETC überhaupt wel kon bijdragen aan cultural recognition en gelijkheid.