• No results found

DEEL 4 ARCHEOLOGISCHE ONDERZOEKSRESULTATEN

2 Een inheems-Romeinse nederzetting en begraafplaats

2.6 Discussie & synthese

2.6.2 Mogelijk wegtracé en verband met sporenclusters?

Op het eerste zicht lijken de twee palenclusters onafhankelijk van elkaar te zijn ingeplant in het landschap, waardoor van een planmatige organisatie geen sprake lijkt te zijn. Toch is er bij verdere studie een mogelijke landschappelijke organisatie merkbaar. Binnen het plangebied van het

33 Deze structuur werd door de onderzoekers omschreven als: “een greppel met dubieuze paalsporen, voor het grootste deel natuurlijk (Wuyts, et al 2011a: 21). Nochtans werd de denkpiste van enclosure door de auteur vermeld, maar uiteindelijk toch verworpen ‘tenzij deze heel slecht bewaard zou zijn gebleven’.

62

proefsleuvenonderzoek is een as te herkennen waarop de afzonderlijke clusters georiënteerd zijn en waardoor mogelijk een patroon in het nederzettingslandschap is ontstaan. Het gaat om een noordoost-zuidwest georiënteerde as. Deze sporen werden tijdens het vooronderzoek aangetroffen in kijkvenster 3 (Sleuf 42 – 44) en kijkvenster 5 (Sleuf 49 -50). Ter hoogte van kijkvenster 3 is dit tracé geïnterpreteerd als diametraal t.o.v. elkaar liggende greppels. Hetzelfde spoor is door de onderzoekers geïnterpreteerd als een mogelijk uiteinde van een gracht met een extra oversnijding in kijkvenster 5. Niettegenstaande het ontbreken van concrete dateringsgegevens, werd dit spoor als “hoogstwaarschijnlijk recent” geïnterpreteerd (Wuyts, et al 2011a: 26). De recente datering is gebaseerd op een gelijkstelling van dit spoor met een perceelsgreppel uit de nieuwe tijden. Bij de projectie van de weg op een oudere kaart, is echter vast te stellen dat het tracé een afwijkende oriëntatie kent in vergelijking met de op het terrein aanwezig zijnde perceelsgreppels.

Het is niet onmogelijk dat sporen in relatie staan met de Romeinse of middeleeuwse bewoning. We schuiven 2 alternatieve hypotheses naar voor: De sporen kunnen geïnterpreteerd worden als restanten van een enclosure – al dan niet gelinkt met het onderzochte erf. Of mogelijk betreft het een restant van een landelijk wegtracé. Opvallend is dat de as min of meer loodrecht lijkt te zijn ingeplant op de Mandel (cf. figuur 2.12 en 2.13). Beide clusters situeren zich op eenzelfde afstand van deze as. Parallel en min of meer loodrecht op deze as is minstens één kleinere as te herkennen die gevormd wordt door twee of meerdere evenwijdige grachten.

Beide clusters situeren zich tegenover elkaar aan elke een zijde van dit wegtracé. Aangezien de ouderdom van dit wegtracé niet gekend is, kan een relatie met deze clusters echter niet hard gemaakt worden. Wanneer de as wordt ingeplant binnen het huidige reliëf, komt duidelijk naar voor dat deze eveneens loodrecht staat op de aanwezig zijnde rug (cf. figuur 2.13).

Figuur 2.12 Polencluster 1 – Erf 1 (vervolgonderzoek) en sporencluster 2 (vooronderzoek) met hun vermoedelijke erfafbakeningsgreppels en de potentieel aanwezige wegen.

Figuur 2.13 Erf 1 (vervolgonderzoek) en Erf 2 (vooronderzoek) geprojecteerd op het digitaal hoogtemodel.

2.6.3 Nederzettingsstructuur

De organisatie en inname van het ruraal gebied ter hoogte van de Hondekensmolenstraat in Izegem gebeurde op het eerste zicht zonder enige planmatige aanpak. Vooral het landschap en meer bepaald het microreliëf speelde een rol bij de uiteindelijke configuratie van het inheems-Romeins nederzettingscomplex. Dit blijkt gedurende de Flavische periode (midden 1ste eeuw – begin 2de eeuw) prominent aanwezig te zijn op de toen vermoedelijk ruwe en kale gronden (cf. deel 5) in het huidige Izegem.

Er werd hoogstwaarschijnlijk optimaal gebruik gemaakt van het landschap en haar microreliëf dat op dat moment nog uitdrukkelijker aanwezig moet zijn geweest. Op de hoogste punten binnen het landschap werden de woonplaatsen ingericht. Er werd één erf onderzocht tijdens het vervolgonderzoek. Het erf werd gekenmerkt door een lage sporendensiteit. Naast een huisplattegrond, één of twee afbakeningsgreppels, werden geen andere nevenstructuren waargenomen. Het huis zelf vertoonde geen sporen van herstellingen of herbouw op of rond het gebouw. Onmiddellijk naast het gebouw werd een palenzwerm aangetroffen, die wijst op activiteiten in de directe omgeving. Door de afwezigheid van artefacten kan deze activiteit echter niet nader bepaald worden. In de onmiddellijke omgeving, mogelijk gelegen op een wat lager gelegen stuk, werden de begraafplaatsen aangelegd. De scheiding tussen beide gebeurde door de aanleg van perceelsgreppels die bij dit onderzoek helaas niet verder aan landschapselementen gekoppeld konden worden.

2.6.4 Huizenbouw

De huisplattegrond van de Hondekensmolenstraat kadert duidelijk in de houtbouwtradities die sinds de prehistorie gangbaar zijn in de Noordwest-Europese laagvlakte. Het betreft een bouwtraditie waarin meestal woonstalhuizen voorkomen (De Clercq 2012: 245-246).

Op basis van de palenzetting kan afgeleid worden dat er één bouwtechnische groep afgetekend wordt binnen erf één. Dit kan teruggekoppeld worden naar de typologie ontwikkeld door dr. Wim De Clercq (De Clercq 2012). Binnen deze typologie betreft het type II: gebouwen met een kruisvormige krachtenverdeling door een configuratie van de dragende palen. In het geval van Izegem betreft het de palen Sp 132, Sp 337, Sp 127 en Sp 137. Dit type gebouw wordt hoofdzakelijk aangetroffen in de eerste en de tweede eeuw. Qua oppervlak is het huis klein tot gemiddeld, met een oppervlakte van ca. 70m². Ook dit beeld stemt overeen met het algemene beeld van dit type huis.

2.6.5 Grafgebruik

Gezien slechts een handvol graven werd aangesneden en opgegraven, waarvan drie een slechte tot matige bewaringstoestand kennen, kunnen hierover geen al te vergaande conclusies worden getrokken met betrekking tot het grafgebruik van de inheems-Romeinse bevolking aan de Hondekensmolenstraat. Uit de resultaten kan met enige voorzichtigheid worden aangehaald dat er zich in de omgeving van het erf een klein (?) grafveld bevindt dat zich net buiten de afbakeningsgreppel situeert. Of dit ook de situatie is ter hoogte van de sporencluster en het grafveldje, aangetroffen tijdens het vooronderzoek, lijkt een aantrekkelijke hypothese maar kan vooralsnog niet gestaafd worden. De datering van het grafveld stemt overeen met de datering van de huisplattegrond van Erf 1. Mogelijk gaat het om overledenen van dit bepaald erf die in de onmiddellijke omgeving werden begraven. In de omgeving van de graven werden geen grachttracés aangetroffen, noch andere structuren die uit de Romeinse periode stammen.

De graven waren niet georiënteerd volgens één bepaalde richting. Ook in de afmeting van de kuilen zat enige variatie. Slechts in één van de graven werd een nisje aangetroffen dat verschillende artefacten bevatte.

Door het beperkte ruimtelijk zicht dat werd verkregen tijdens het vervolgonderzoek, kunnen we niet uitsluiten dat er zich nog één of meerdere graven (en erven?) op de site aan de Hondekensmolenstraat bevinden.

Figuur 2.14 Overzicht van de Romeinse sporen & structuren (voor- en vervolgonderzoek), geprojecteerd op een orthofoto van de bestaande situatie in 2011.

2.6.6 Materiële cultuur

Door de quasi volledige afwezigheid van Romeinse artefacten zijn geen gevolgtrekkingen mogelijk. Eveneens zijn er geen perspectieven naar datering en sociaaleconomische analyses toe.