• No results found

Michel Massons Le Grain de Sable als inspiratiebron voor Multatuli's

Vorstenschool

Als er tussen twee literaire werken treffende overeenkomsten bestaan werpt dat de vraag op of er sprake is van toeval, wederzijdse beïnvloeding of regelrecht plagiaat. Dat er ‘enig’ probleem is met de plot in Multatuli's toneelstuk Vorstenschool (hierna

VS) is reeds lang bekend. Al in 1880, nog tijdens Multatuli's leven, publiceert Josef Staes zijn ‘Schrijvers en navolgers’ in het tijdschrift De Vlaamsche School.

Ik had beloofd u over Multatuli's Vorstenschool, welke gij mij wel hebt willen toezenden, mijne opmerkingen mee te deelen en ik houd mijn woord. Ik ben het met u eens dat dit drama, of beter gezegd ‘tooneelspel’, vele verdiensten bezit en terecht de talrijke kleingeestige staatkundige kuiperijen aan de hedendaagsche vorstenhoven ten bloede geeselt; maar dat dit stuk gansch oorspronkelijk, geheel nieuw van vorm en opvatting zou wezen, zooals gij mij hebt verzekerd, ziedaar iets dat ik niet toestemmend kan beantwoorden. Wel zijn de denkbeelden met talent ontwikkeld; doch er bestaat eene tastbare overeenkomst tusschen Vorstenschool en een verhaal getiteld: Le grain de sable, voorkomende in Les contes de l'atelier, door den gekenden Franschen tooneel- en romanschrijver Michel Masson, een boek dat reeds van 1833 dagteekent en nadien nog dikwijls werd

heruitgegeven.1

Het blijft echter stil. Pas vele jaren later komt hierop enige reactie. Het is dan 1903, Kok wijdt er in zijn Multatuliana een zeer vinnig stukje aan:

Tot zoover de heer Staes. Wij kunnen niet beslissen, wat er van zijn beweren aan is, daar wij het verhaal van Masson niet kennen. Alleen geven wij in bedenking, als analoog geval, dat niet iedereen een Italiaanschen novelle in een schitterend drama zou kunnen omzetten, zooals Shakespeare meermalen deed.2

Daarna is het weer lange tijd muisstil, tot in 1950 Multatuli het drama en het toneel verschijnt, de zeer uitgebreide en voortreffelijke dissertatie van Hans de Leeuwe. En daarin vinden we dan toch de opmerking, dat Staes Multatuli hooghartig van plagiaat beschuldigde.3

Het p-woord is echter bij Staes helemaal niet te vinden. Die is zelfs lovend overVS. Hij acht de literaire waarde van het toneelstuk van een veel hoger gehalte dan de oorspronkelijke novelle:

Het is u bekend, waarde vriend, er bestaat een merkelijk verschil tusschen letterdieven en navolgers. Van de eerste soort, die onbeschaamd onder eens andermans werk hunnen naam plaatsen, heb ik, toen ik in de dagbladpers werkzaam was, er eenige aan de kaak gesteld; - navolgers zijn daarentegen omwerkers van eens andermans gedachten, en tot deze behoort, volgens mij, de schrijver van Vorstenschool, alhoewel dit stuk verdienstelijker behandeld is dan de bron waaraan het is ontleend.4

Erg diep is er door de deelnemers aan deze discussie niet in de feiten gegraven. De Leeuwe baseert zich in zijn proefschrift volledig op Kok, die op zijn beurt alleen maar een paar zinnen uit het artikel van Staes citeert. Kok zelf kon het in zijn toewijding aan Multatuli niet opbrengen dat Franse boek te lezen, de novelle, die de Belg Staes, als enige, wél had gelezen. Michel Massons Le Grain de Sable was in die dagen kennelijk in Nederland totaal onbereikbaar. Misschien ook wel omdat het geen zelfstandig boek is, maar slechts één van de vier korte verhalen in de bundel

Daniel de Lapidaire ou les Contes de l'Atelier. Als dan Staes de titel van dat boek

inkort tot de laatste vier woorden, en op onderdelen de plots van beide verhalen onjuist weergeeft, is de verwarring compleet.

Nu werd in de negentiende eeuw wel ruimer omgegaan met het ontlenen van ideeën dan misschien nu gebruikelijk is. In brieven aan Huet en Vosmaer bekende Dekker dat hij schatplichtig was aan Massons verhaal. Hij had het in zijn jeugd gelezen, vóór hij naar Batavia vertrok.VSverscheen in 1872/73, als Idee 929 en 930 in de Ideen deelIV. In het voorwoord, dat daar werd afgedrukt is Multatuli veel minder openhartig: Daar vindt men:

Vorstenschool, of vluchtige schets van 'n paar verschillende wyzen waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. Dit namelyk is, met het oog op 't ptogtam en 't motto dezer IDEEN, de hoofdzaak, en niet het povere, doorLOUISEen my even onachtzaam behandeld, kuiperytje, dat trouwens meermalen - ik meen zelfs in de arabische vertellingen - tot grondslag van romannetjes gediend heeft.5

Zo wordt toch op zijn minst de suggestie gewekt, dat een soortgelijke intrige te vinden zou zijn in de ‘arabische vertellingen’. Waarmee Multatuli waarschijnlijk doelt op de verhalen van Duizend-en-een-nacht. Een oprechte bronvermelding is het niet, eerder een poging de lezer op het verkeerde been te zetten. Een slordigheid is wel heel onwaarschijnlijk; daarvoor was Dekker toch teveel een perfectionist: het voorwoord bij Vorstenschool is met zeer grote zorgvuldigheid gecomponeerd.

Men kan alleen maar speculeren waarom Dekker Massons verhaal niet noemt. De overeenkomsten tussen de beide werken zijn echter onmiskenbaar.

89

Staes noemt er slechts enkele. De Leeuwe put zich vooral uit in het opsommen van de verschillen. Het is daarom tijd de werken eens echt naast elkaar te leggen, om alle overeenkomsten tussen de beide verhalen op te sporen. Pas daarna kunnen we de vraag ‘was dit nu plagiaat of niet?’ ten principale beantwoorden.

Ik heb lang gezocht naar een exemplaar van Les Contes de l'Atelier in een druk die Multatuli tijdens zijn jeugd heeft kunnen lezen. Het bleek echter dat er in geen enkele bibliotheek in Nederland een volledige versie van Massons verhalenbundel beschikbaar was. Alleen de bibliotheek van Sociale Geschiedenis van deUVAhad een tweede deeltje, maar daarin waren jammer genoeg alleen de laatste hoofdstukken van Le Grain de Sable te lezen. Sinds november 2005 bezit het Multatuli Museum een latere druk van Daniel de Lapidaire ou Les Contes de l'Atelier uit 1867.

In tegenstelling tot wat Staes meldt, is de eerste druk van Massons verhalenbundel in 1830 verschenen in vier deeltjes, de eerste twee delen onder het pseudoniem Michel Raymond, deel drie en vier dragen de naam Michel Masson. De uitgave van 1832 is met Michel Raymond gesigneerd, de druk uit 1833 weer met Michel Masson. Welke druk Dekker ooit gelezen heeft, is niet bekend. Zeer waarschijnlijk toch de derde of een nog latere druk, aangezien Multatuli de naam Masson laat vallen in zijn brieven.

Beknopte synopsis van Le Grain de Sable

De vorst van een vorstendom ergens in Duitsland houdt van de jacht, feesten en vrolijk leven. Zijn huwelijk is slecht, voor zijn vrouw heeft hij geen tijd. Zij woont apart in een paleisje vet van het hof. Het regeren laat hij over aan de eerste minister. Tijdens een spontaan feestje op het hof is de eerste minister, graaf Otto, afwezig, die is dan op bezoek bij de vorstin. Haar echtgenoot is daarvan niet op de hoogte. Lakeien worden naar het appartement van graaf Otto gestuurd om hem te halen. Ze vinden niemand thuis. Om zijn afwezigheid te verklaren verschaft de man zich een vals alibi, door het te doen voorkomen dat hij de nacht heeft doorgebracht bij een jongedame van lage komaf. Hij betaalt zwijggeld aan een vreemde. Deze vrouw weet van niets, maar wordt als hoer nagewezen en komt zo in grote problemen. Het zwijggeld geldt als bewijs. Haar broer gaat op onderzoek uit, en uiteindelijk wordt de schuldige gestraft, en het meisje in haar eer hersteld.

Zo opgeschreven valt dit vrijwel geheel samen met een synopsis die bijVSzou passen. In dit toneelstuk zijn anderen de schuldigen, maar daarvan zijn betrokkenen en toeschouwers niet altijd op de hoogte. Op zichzelf is deze verwantschap al heel opmerkelijk. De overeenkomsten gaan echter veel dieper en verder, hetgeen pas geheel duidelijk wordt als de verhalen in detail aan de hand van citaten naast elkaar worden gelegd:

De eerste twee alinea's in zijn verhaal begint Masson met de volgende regels:6

Supposons, dis je, que ce chateau soit celui de Maximilien d'Ysenbourg; Supposons encore que la ville,...., soit celle d'Offenbach;

(Veronderstel, zeg ik, dat het kasteel aan MaximiliaanXXIVvan Isenburg, toebehoort

Veronderstel voorts dat het stadje,...., Offenbach is.)

Een echo hiervan vinden we terug in de brief van Multatuli aan Vosmaer (27 september 1874). Daarin vond ik de zin ‘stel dat we in 'n duitsche residentstad zyn’.7

Masson gaat verder, en beschrijft een vorst, een landgraaf, die zich liever onledig houdt met feesten, de jacht en dubieuze vriendinnen. Op zijn lieftallige echtgenote is hij na zes maanden wel uitgekeken, voor haar heeft hij geen tijd meer, ze krijgt haar eigen kasteeltje twee mijl buiten de stad, vet weg van het hof. Behalve tijdens wat korte vluchtige bezoekjes aan zijn vrouw vermaakt de landgraaf zich vetder met zijn jonge vrienden en vriendinnen. Hij hervat zijn oude vrijgezellenleventje. Het regeren laat hij over aan zijn eerste minister, graaf Otto. De landgravin is zeer geliefd bij het gewone volk, de landgraaf heel wat minder, binnenkamers mort het volk.8

Le trait dirigé contre la conduite du prince ne dépassait jamais le cercle d'amis de la maison. [...] La critique la plus dure qu'ils osassent se permettre contre lui, c'était de souhaiter à leurs fils toutes les verrues qui manquaient au prince d'Ysenbourg; à leurs filles, un sort plus heureux que celui de Clémentine, la landgrave délaissée.

(Maximiliaans naam werd dan ook nooit blootgesteld aan verwensingen, wanneer hij in intieme kring beoordeeld werd. De zwaarste kritiek die men zich permitteerde was dat men zijn zonen alle deugden toewenste die de vorst van Isenburg ontbraken en dat hun dochters een gelukkiger lot beschoren zou zijn dan dat van Clémentine, de aan haar lot overgelaten landgravin.)

Op zekere avond is er een spontaan feestje op het paleis. Alles heel gezellig, maar als de gasten aan tafel gaan, missen ze de eerste minister, die anders toch nooit verstek laat gaan bij dit soort aangelegenheden. Er worden bedienden naar zijn woning, gestuurd, om hem op te halen. De bedienden komen onverrichter zake terug: Otto was niet thuis.9

‘Otton nous manque, messieurs; il nous le faut absolument; qu'on aille à l'instant le chercher chez lui, et qu'on parcoure la ville, si on ne le trouve pas à son hôtel.’... Les valets, envoyés à l'hôtel du ministre,

91

revinrent en disant qu'on ne l'avait pas trouvé chez lui; que d'abord son sécretaire leur avait dit que Monseigneur travaillait; mais que, pressé de questions, il s'était vu forcé d'avouer la vérité. ‘Ah! ah!’, dit Maximilien, ‘voilà mes soupçons qui se confirment: mon prudent ministre aura donc fini par tomber, comme les autres, dans les filets de quelqu'une des dames de ma cour; il n'a pas voulu nous dire son secret.’

(‘Otto is er niet, mijne heren, die moet er absoluut bij zijn, laten wij hem meteen van huis gaan halen, en stad en land afzoeken als wij hem daar niet treffen.’... De lakeien die naar het huis van de minister waren gezonden kwamen terug met de boodschap dat zij hem niet thuis hadden getroffen. Zij vertelden dat zijn secretaris eerst had gezegd dat mijnheer werkte, maar dat hij op hun aandringen met de waarheid op de proppen kwam. ‘Aha’, zei Maximiliaan, ‘mijn vermoedens worden dus bevestigd; ik denk dat mijn oppassende minister in de netten van een dame van mijn hof verstrikt is geraakt, net als alle anderen. Hij heeft ons zijn geheim niet willen zeggen.’)

Eenzelfde situatie doet zich voor inVS. Daar is ook een vorstin, die klaagt dat haar echtgenoot geen tijd voor haar heeft: ‘Altyd de jacht.’ Ook daar woont de koningin apart in haar eigen paleisje: Louise's Rust. In het tweede bedrijf viert haar man de koning na een dolkomische en vrij onzinnige ontwerpsessie voor een uniform een nachtelijk feestje met wat toevallig aanwezige hovelingen. De eerste minister graaf Otto is daar niet bij. Ook hier worden lakeien op pad gestuurd om de man op te halen. Bij terugkomst roept de kamerdienaar van de koning:

WEIS, halfluid. -Majesteit,

De Graaf van Van Weert is inderdaad niet thuis. Men heeft, uit uwen naam, in zyn hotel

Zich stipt geïnformeerd... KON.

- Waar kan-i zyn?10

Een klein detail in dit fragment verdient enige aandacht: het woord ‘hôtel’ voor woning. In de negentiende eeuw was dat een plek waar men een luxe appartement kon huren om er voor langere tijd te wonen, zoals dat in Angelsaksische landen nog steeds wel gebruikelijk is onder rijken. In Frankrijk wordt het woord ook gebruikt voor luxe herenhuis. Masson gebruikt het, en in het bovenstaande citaat uitVSvindt men dit - voor het Nederlands wat ongebruikelijke - woord ‘hôtel’ voor woning bij Dekker weer terug.

dame zou de eerste minister ‘gestrikt’ hebben? Drie dames aan het hof staan boven elke vetdenking: de moeder en de zus van de landgraaf en zijn echtgenote de landgravin. Die mooie jonge prinses heeft in haar eenzaamheid echter juist wel degelijk haar troost gezocht en gevonden bij Otto, en dat ‘vieren’ zij juist diezelfde avond in haar paleisje ver weg buiten de stad. De Otto van Masson wordt

gewaarschuwd door zijn secretaris, en de minister spoedt zich terug naar het kasteel in de stad. Hij heeft een groot probleem: hoe zijn afwezigheid te verklaren zonder zichzelf te verraden. Wat de gevolgen zijn als zijn relatie met de landgravin aan het licht komt, dát wil hij niet meemaken. Daarom verschaft hij zich een vals alibi: hij spreekt in een steeg een onbekende aan, wijst omhoog naar een verlicht raam, vraagt wie daar woont, krijgt als antwoord ‘een mooie jongedame’; en suggereert dan dat hij haar kent en dat hij zich die avond door het meisje heeft laten ‘verwennen’:11

- Sait-tu, continua Otton en lui montrant la fenêtre éclairée, quel est le monsieur qui demeure là?

- Oui, que je le sais bien; c'est mademoiselle Hélène, la brodeuse; elle veille pout attendre son frère, le voisin Hugues, et son promis, Anselme Werner.... C'est une jolie fille, allez; même que je serai de la noce,... preuve que je la connais. - - Bien, c'est juste,... et moi aussi je la connais.

(‘Weet jij misschien’, zei Otto, terwijl hij op het verlichte venster wees, ‘wie daar woont?’ ‘Ja dat weet ik goed, daar woont juffrouw Helena, ze is borduurster. Ze is nog op, want zij wacht op haar broer, buurman Hugo en op haar verloofde Anselm Werner... Zij is mooi! En ik ben zelfs op haar bruiloft uitgenodigd, dan begrijpt u wel hoe goed ik haar ken.’ ‘Ja, dat klopt allemaal... ik ken haar ook,’ antwoordde Otto.)

Let nu op de parallellie met de ontwikkeling inVS. Daar vertelt de boekdrukkersknecht Puf in het vierde bedrijf hoe hij wordt aangesproken door een vreemde, en geld krijgt toegestopt boven aan de trap:

HERM.

- Die man beweert dat jy 'n hoer bent, Hanna! Hy zegt, je ontvangt des-nachts, als ik van huis ben, Hier heeren van het hof!12

PUF. [....]

Daar kwam 'n heer,

93

En verder na de juffrouw? Of ze mooi was? [....]

Want dat hy Hanna Smit heel goed vond, Van magerte en van diktens en zoo voorts, En dat-i juist van nacht dat onderzocht had. Maar, of ze, met verlof, wel eerlyk was, Dat, zeidi, wist-i niet! Hy zocht in al Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee... Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren... Toen ging-i met me binnen, zieje, en... toen, Toen met me mee den trap op, en... hy vond... Hier, voor de deur van deze kamer... in 't Pertaal...

[....] Ziehier,

Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!) En deed de komplimenten aan de juffrouw. En zei toen, met verlof, ik moest het nooit Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was, En dat-i van het hof was...13

In het Franse verhaal krijgt een klein joch plompverloren wat goudstukken toegestopt. Er wordt hem toegefluisterd, zijn mond te houden.14

‘Oui, tu m'as vu, je le sais; mais voilà qui te fera faire si tu avais envie de jaser.’ Otton tira de sa poche quelques florins; l'enfant le regardait toujours fixement, mais sans oser prendre l'argent, bien qu'il en eût bonne envie. Un bruit de pas se fit entendre dans la rue, le petit bonhomme regarda au loin: ‘Voilà maman!’ dit-il; à ces mots le ministte glissa les florins dans la main de l'enfant, en lui répétant encore une fois: ‘Surtout ne va pas t'aviser d'apprendre à personne que tu m'as vu sortir de chez mademoiselle Hélène.’

(‘Ja, je hebt me gezien, ik weet het best; maar hier heb je iets om je mond te houden voor het geval je het zou willen doorvertellen.’ Otto haalde enige gouden florijnen uit zijn zak. Het kind staarde hem nog altijd aan, zonder het geld te durven aannemen, al zinde het hem wel. Er weerklonk geluid van voetstappen ver weg in de straat, het kereltje keek op. ‘Daar heb je mama!’ zei hij. Toen de minister dat hoorde liet hij de goudstukken in de hand van het kind glijden, terwijl hij herhaalde: ‘Vertel vooral aan niemand dat je mij bij juffrouw Helena vandaan hebt zien komen.’)

Tussen de tweede en de derde druk van Le Grain de Sable zijn er minieme

tekstverschillen: zo is bijvoorbeeld het aantal goudstukken dat de jongen krijgt in de derde druk verminderd van vijftien tot tien. Zo blijkt dat de auteur voortdurend is blijven werken aan zijn tekst, maar aan de plot zelf verandert hij niets. Van stilhouden komt bij Masson weinig terecht: de muntstukken kletteren op de treden van de trap, als Fritz zijn gouden schat voor zijn moeder onder z'n pet probeert te houden. Het geld verdwijnt in de tas van zijn moeder, en de plotselinge rijkdom van het ventje staat borg voor heel wat opschudding bij de buren. Door de trap-scène raakt het verhaal van de mysterieuze rijke vreemdeling en manteau snel bekend, om te beginnen bij de directe buren. Een hoer op de trap, het is een schande!15

- Ah! si sa pauvre mère vivait, elle en verserait des larmes de sang. - Et son père donc; il aurait été capable de la tuer; c'était un si honnête homme. (‘Ach, als haar arme moeder nog zou leven, dan zou zij haar ogen kapot huilen.’ ‘En haar vader dan, die zou in staat zijn geweest haar te

vermoorden, het was toch zo' een nette man!’)

De roddel verspreidt zich daarna snel. De volgende dag gaat de preek tijdens de dienst in de kerk natuurlijk juist over dat onderwerp. De hele gemeente weet ervan, behalve dan de drie direct betrokkenen. Het zwijggeld dient als bewijs. Een analoge