• No results found

Afkomst en familie van Mimi Hamminck Schepel

Inleiding

Het beeld dat wij van het leven van Multatuli hebben is voor een heel groot deel te danken aan de vrouw die door de jaren heen zowel de hemel in geprezen is als tot in de hel verketterd, zijn vriendin en later tweede echtgenote Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, ofwel Mimi, met de klemtoon op de laatste lettergreep.1

Zij was het namelijk, die vrijwel meteen na Dekkers dood al moest besluiten tot het uitgeven van zijn her en der verspreide brieven die slechts gedeeltelijk haar eigendom waren. Zij heeft er niet bepaald op zitten wachten maar toen die taak haar eenmaal min of meer opgedrongen was, wilde en kon ze zich er ook niet aan onttrekken.

Opgedrongen? Het idee dat door de jaren heen groeide is toch dat het een goudmijntje voor haar was, waar ze zich maar al te graag voor ingezet had? En dat ze alles schrapte wat haar onwelgevallig was en bovendien de originelen weggooide? In een

toekomstige biografie van Mimi waarvan dit artikel een gedeeltelijke voorpublicatie is, hoop ik deze visie te herzien.

Een zo ongeveer opgedrongen taak dus, die brievenuitgave. Op 13 maart 1887, binnen een maand na de dood van Eduard Douwes Dekker op 19 februari had een oude vriend van Dekker, Vitus Bruinsma, een oproep in de Nieuwe Rotterdamsche

Courant laten plaatsen: een verzoek aan allen die brieven van Multatuli bezitten, ze

slechts aan de weduwe te willen afstaan, of haar de verzekering te geven er later over te kunnen beschikken. Aan deze advertentie was het een en ander vooraf gegaan: al op 27 februari 1887 publiceerde Taco de Beer, hoofdredacteur van het tijdschrift De

Portefeuille, fragmenten uit een brief van Dekker van 1 mei 1883.2

Mimi is er heel bedroefd over: ‘de Beer zet Deks smart over Eduard in zijn Portefeuille,’ schrijft ze op 2 maart 1887 aan H.C. de Wolff. Robbers, directeur van de Rotterdamse Uitgevers Maatschappij Elsevier die het kopijrecht op een groot gedeelte van Multatuli's werk van de uitgever Funke had overgenomen, merkt nu dat er kennelijk geld met de brieven is te maken. Hij zet een advertentie (niet teruggevonden) en Mimi schrijft aan Marie Funke: ‘Ik hoor daar van Robbers advertentie om deks brieven, en betreur meer dan ooit dat Uw man is heengegaan. Nu heb ik een verzoek aan U, de brieven die dek aan funke schreef sta die bitte aan niemand af, dan aan mij.’3

Aan haar vriendin Lien de Haas schrijft ze na de advertentie in de NRC: ‘Ja Lien, oorspronkelijk begrijp je wel dat ik alleen goedkeurde Bruinsma dat schreef om Robbers tegen te werken - ik had een erge schrik beet, dat kan je denken.’ Mimi realiseerde zich kennelijk wat er allemaal aan geschrijf zou kunnen losbarsten als Robbers, en misschien niet alleen hij, te hooi en te gras brieven zou gaan publiceren. Maar wat

moest zij nu doen? ‘[...] raad vragen helpt ook niet [...] een ieder heeft een ander denkbeeld erover - gelukkig las ik gister in een brief aan Vosmaer, nogwel over de verhouding tot Tine: “bewaar dit om het te gebruiken na mijn dood” [...] uitdrukkelijk wat hy hun gezegd heeft, en wel over deze zaak die hem allernaast aan het hart lag.’4

Bruinsma's advertentie wekt een stroom van protesten. Op 19 maart 1887 schrijft

De Portefeuille: ‘De nieuwst uitgevonden Question Brûlante is de uitgave der brieven

van Multatuli.’ Er wordt een Amsterdams dagblad aangehaald: ‘Het verzoek, thans in de couranten, is zacht uitgedrukt, onbegrijpelijk naïef, doch degenen die de eer hadden met Multatuli briefwisseling te voeren, maken ook aanspraak op kieschheid.’ Toch sturen vrienden Mimi alvast brieven op of geven de verzekering dat ze er later over beschikken kan, maar er zijn er ook die dat onbegrijpelijk vinden. Mimi realiseert zich dat, maar ze onderkent de gevaren als ze niets doet. Daarin wordt ze nog gesterkt door de publicatie van haar gewezen vriendin Marie Anderson, die al in 1888 onder het pseudoniem Veritas (Waarheid) in haar brochure Multatuli - Wespen overgaat tot het vermelden van door velen minder gewenste ‘waarheden’.5

Ook Jan Versluys, een van de correspondenten van Dekker, vindt dat Mimi de aangewezen persoon voor een levensbeschrijving is omdat niemand verder daartoe voldoende bouwstoffen bezit, zoals hij in een artikeltje tegen Maries Wespen schrijft, en als zij het niet doet, doet een ander het.6

Mimi was er nu van overtuigd dat er iets moest gebeuren en in 1890 begon ze met de uitgave van Dekkers brieven als een vorm van levensbeschrijving. Ze vond in W. Versluys, een broer van Jan Versluys, een uitgever die haar waarschijnlijk meer vrijheid liet dan Robbers gedaan zou hebben, en die haar bovendien een inkomen verschafte. Strikt genomen had haar overleden echtgenoot nog een schuld van f2000 aan Robbers wegens een voorschot uit 1880, maar Mimi was begonnen die te betalen met haar uitgave van Woutertje Pieterse die eveneens in 1890 en in dit geval bij Elsevier verscheen. Het eerste deel brieven dat ze publiceerde bevatte die uit de tijd na Lebak, waarin Max Havelaar werd geschreven. Weliswaar had ze die periode niet zelf meegemaakt, maar brieven daaruit zouden haar publiek het meest aanspreken, meende ze en ze wilde het terrein eerst verkennen. Ze liet het deel voorafgaan door een voorwoord, waarin ze haar bedoeling met de uitgave meedeelde.7

Wat Mimi voor ogen stond is dit: het laten ontstaan van een soort biografie, zonder al te veel tussenkomst van de samenstelster. De brieven moeten voor zichzelf spreken met hier en daar een verduidelijkend commentaar. Zo voegt ze soms bij wijze van toelichting op een voorafgaande brief een elders geplaatst, verklarend artikel toe of een nadere uitleg van zichzelf, soms geciteerd uit haar dagboek, zodat per deel een min of meer doorlopend geheel ontstaat. Veel van de anekdotes en feitjes uit Dekkers jeugd en de jaren tot Lebak, die we nu in elke latere biografie kunnen vinden, zijn afkomstig uit Mimi's tussenstukjes. Maar Mimi zegt in haar voorwoord brieven te geven die zij ‘daartoe geschikt acht’ en het is deze beslissing die latere

61

schrijvers over Multatuli haar zo kwalijk nemen. Dat ze in die tijd niet alles publiceerde is begrijpelijk: een aantal van de correspondenten of hun directe familieleden leefden toen natuurlijk nog. Zo liet ze onder andere de gewoonte van Dekkers broer Jan om glaasjes madera te drinken weg, of al te krasse uitspraken over zijn kinderen. Het voorwoord maakt echter ook duidelijk dat ze niet voor iedere beschreven periode over een gelijke hoeveelheid materiaal beschikte. Ze was immers afhankelijk van wat vrienden en bekenden haar al dan niet tegen betaling toestuurden, en dat van de meeste van die brieven de originelen niet gevonden zijn is

vanzelfsprekend: ze moesten over het algemeen terug naar de eigenaars. Na 1910 kwam een groot deel ervan alsnog in het Multatuli Museum terecht, maar lang niet alles. Soms hebben de correspondenten zelf aangegeven wat ze niet opgenomen wensten te zien, zoals Vosmaer, die zijn verhouding met zijn schoonzusje Jeanne Clant van de Mijll-Piepers (de schrijfster Holda) eruit knipte en die daarmee ook de achterkant van de brief onbegrijpelijk maakte. Dik van der Meulen laat zien hoe Mimi daarbij Vosmaer, van wie ze veel hield, een handje hielp door een passage die hij vergeten had alsnog te veranderen.8

Het is ook Van der Meulen, die als een van de weinige moderne biografen van Multatuli een lans breekt voor Mimi's werk. Doordat zij de brieven begon te verzamelen zijn er vele bewaard gebleven die anders ongetwijfeld verloren gegaan zouden zijn, zoals de voor Multatuli's ontwikkeling zo belangrijke ‘Verlovingsbrieven’. Dekker zelf vond het in ieder geval zo belangrijk juist die brieven in zijn bezit te krijgen, dat hij jarenlang gedeelten ervan terugkocht van de huisbazin Willème uit Brussel, die ze vasthield als onderpand van Tines huurschuld uit 1866. Mimi wist dit heel goed: toen ze eind 1879 van Jan Zürcher een groot bedrag kregen voor de aanschaf van een landhuis in Nieder-Ingelheim, stuurde Dekker haar met een deel van het geld naar Brussel om nu de resterende schuld af te kopen en met de brieven terug te komen. Het ging nog om een enorm bedrag. De totale schuld was waarschijnlijk ongeveer f 3000 geweest.9

Zonder haar inzet zouden de Volledige Werken ongetwijfeld heel wat minder ‘Volledig’ zijn geweest en het Multatuli Museum ook. Wie was zij nu eigenlijk, deze zo vaak verguisde Mimi? Om haar beter te leren kennen, zou het een goed begin kunnen zijn eens naar haar afkomst te kijken en naar het gezin waarin ze opgroeide.

Johannes Christiaan Pieter Hamminck Schepel

Mimi's vader werd geboren in Den Haag op 28 september 1808. Hij was de oudste zoon van Johannes Schepel, die daar als tweede luitenant de functie van klerk bij de Raad der Amerikaansche Coloniën en Bezittingen vervulde en van Elisabeth Schaap, met wie deze in 1802 getrouwd was.10

Op 5 oktober wordt hij gedoopt, waarbij hij de voornamen Johannes Christiaan Pieter Hamminck krijgt. Hij wordt vermoedelijk Pieter genoemd.11

De laatste twee namen zijn die van zijn vaders broer Pieter Hammink. Mimi's overgrootvader Pieter Somberg Schepel, in 1766 bierbrouwer en gildebroeder van het koopman- en

kra-mersgilde van Groningen, had zijn tweede zoon de extra voornaam Hammink gegeven omdat de achternaam van Schepels schoonmoeder Marchien Hammin(c)k zou uitsterven.12

Mimi's vader zal in zijn beginjaren Schepel heten, maar later trekt hij zijn laatste voornaam bij zijn achternaam en noemt zich dan Hamminck Schepel. Een akte van naamswisseling is echter niet gevonden.13

Pieter Schepel groeide vanaf zijn zesde jaar op in de noordelijke vestingstad Delfzijl. Mimi's grootvader was daar sinds de overgave van de vesting op 23 mei 1814 door de Fransen plaatsmajoor derde klasse geworden. Het was een moeilijk leven; de voorraden waren na de Franse bezetting uitgeput en levensmiddelen dus verschrikkelijk duur. Het inkomen van een militair, zelfs van een officier was bovendien maar karig. Pieter nam dus meteen na zijn schooltijd dienst. Hij meldde zich op 29 september 1821 bij de achtste afdeling infanterie, net dertien jaar geworden. Hij tekende meteen voor acht jaar en werd als ‘pijper’ aangenomen, aangezien hij natuurlijk nog niet voldoende lengte had.14

Toch heeft hij steeds dienst gedaan als vol soldaat. Zijn carrière verloopt voorspoedig: van soldaat in 1823 tot fourier in 1826. In 1829 wordt hij overgeplaatst naar de in Den Haag gelegerde achttiende afdeling infanterie. Ook daar gaat het snel: hij wordt sergeant in 1829 en in 1830 wordt hij tweede luitenant, als hij tijdens de Belgische opstand deel neemt aan het beleg van Namen. Dit wordt gevolgd door een benoeming tot eerste luitenant op 10 september 1836. Tijd voor een gezin.

Maria Volck

Pieter Schepel trouwt in 1838 op 20 juli in Den Haag met een van de meisjes Volck, Maria. Zijn vriend Joost Hendrik Burlage, die in Utrecht rechten had gestudeerd, maar makelaar in effecten werd met een eigen kantoor in Amsterdam huwt dezelfde dag Maria's twee jaar jongere zusje Annetta.15

De jonge echtparen zetten een gezamenlijke advertentie in de krant, waarbij opvalt dat Pieter zijn naam vermeldt als J.C.P.H. Schepel.16

De meisjes komen uit een welgestelde familie. Hun vader Johan Albrecht Volck was op 15 september 1780 in 's-Gravenhage geboren en op 17 september gedoopt in de Evangelisch Lutherse kerk, een vrijzinnige denominatie van de protestanten. Hij werd administrateur bij het Ministerie van Financiën en ten slotte ‘Thesaurier des Rijks’. Het gezin - er waren behalve de beide zusjes nog een broer en een derde meisje - woonde in Den Haag op het Voorhout, het latere Lange Voorhout 259, met vier dienstbodes bepaald op stand.17

Hun moeder, Mimi's oma dus, was Maria Frederika Cornelia van der Schalk, geboren op 8 juli 1793 te Schiedam. Zij was een dochter van Jacob Jense van der Schalk, medisch doctor in Schiedam en van Christina Johanna Fromer. Het gezin Van der Schalk-Fromer kreeg behalve Mimi's grootmoeder Maria, de oudste, nog vier kinderen.18

Een van de latere zonen Van der Schalk zal na hun vaders overlijden voogd worden over de twee jongste meisjes Hamminck Schepel.

63

De Volcks waren een keurige, burgerlijke familie met wat geld. Dat mocht ook wel, want een officier moest toestemming vragen met een bepaald meisje te mogen trouwen: het gemeentebestuur van haar woonplaats moest dan opgave doen van de stand waaruit zij afkomstig is en van haar gedrag. Alle bewijzen moeten bijgesloten worden, waaruit blijkt dat een van beide, of beide echtgenoten samen een jaarlijks inkomen hebben van f600, ‘boven en behalve het traktement van de officier die de aanvraag heeft ingediend’.19

Maria zal dus wel door haar ouders zijn ondersteund. Het was bepaald geen armlastige familie. Hieruit blijkt ook dat het inkomen van een officier alleen onvoldoende was om zijn stand te kunnen ophouden.

In 1839 was de achttiende afdeling infanterie ontbonden en Pieter Schepel werd op 8 september overgeplaatst naar de vierde afdeling infanterie die in Venlo was gestationeerd.20

De vesting Venlo had tijdens de Belgische opstand de kant gekozen van de eveneens overwegend rooms-katholieke Belgen. Toen in april 1839 uiteindelijk het vredesverdrag tussen België en Nederland was getekend werd er ogenblikkelijk weer een garnizoen in Venlo gelegerd dat overwegend uit protestantse militairen bestond om de bevolking te dwingen het nieuwe regime te aanvaarden. Pieter werd zoals gebruikelijk gehuisvest in de kazerne. Dit was de infanteriekazerne bij de Roermondse poort, het Grote Blok, waar het derde bataljon van de vierde afdeling gelegerd was. De Roermondse poort was niet ver van de Nieuwsttaat; hier ging de zwangere Maria wonen op nummer 50 met het dienstmeisje Hendrika van Gemert. Zij woonden beneden. Op de bovenverdieping woonde het gezin van dominee Brouwer, man, vrouw en vijf kinderen tussen zes en zeventien jaar. Niet bepaald een rustig onderkomen voor een jong gezin met een baby. De Nieuwstraat is in 1839 een wat bredere straat net buiten het oudste gedeelte van Venlo. Woonhuizen en winkels wisselen elkaar af. Maria's buren op nummer 51 en 52 worden ‘koopman’ genoemd.21

Een nette buurt.

De oudste dochter Schepel wordt in deze straat geboren op de zeer vroege ochtend van 14 december 1839. Ze krijgt de namen Maria Frederika Cornelia, naar haar grootmoeder Volck-Van der Schalk. ‘Miesje’ of ‘Mies’ zal ze later in de familie en door Dekker meestal genoemd worden, of liefdevol ‘Mieske’, hoewel haar roepnaam dan Mimi is. Twee dagen later gaat de vader om elf uur 's morgens zijn dochter aangeven bij burgemeester Pieter Lodewijk de Lom de Berg in zijn functie van ambtenaar van de burgerlijke stand. De dokter die de bevalling leidde, Johannes Gerardus Kloppert is een van de getuigen. De andere getuige is Christiaan Philip Winckel, kapitein bij hetzelfde legeronderdeel als Pieter.22

Evenals de meeste militairen van het garnizoen waren de (Hamminck) Schepels Nederlands-hervormd. Op zondagmorgen 5 januari 1840 wordt de kleine Miesje Schepel door hun

bovenbuurman dominee Brouwer gedoopt in de Joriskerk.23

Deze vroegere Gasthuis-of Sint Joris-kapel, in 1632 na de verovering van Venlo op de Spanjaarden afgestaan aan de protestanten, werd in 1718 op last van de Staten-Generaal vergroot, omdat de protestantse bevolking door het

garnizoen enorm was toegenomen. Het gebouw is niet veranderd sinds die tijd. Ook het oude doopvont staat er nog.

Gezin Hamminck Schepel

Miesje groeit voorspoedig op. Als ze anderhalf jaar oud is wordt er op 11 mei 1841 een zusje geboren. Ze wordt Elisabeth Louisa genoemd, naar haar oma van vaders kant, Elisabeth Schaap en waarschijnlijk naar een zusje van haar vader, Carharina Louisa.24

Haar vader is dan net op 1 april overgeplaatst als de vierde afdeling infanterie bij een reorganisatie het vierde regiment infanterie wordt. De familie is inmiddels naar Hilversum verhuisd en woont er aan de Kerkbrink, in het oudste gedeelte van het dorp. Luitenant Schepel hoorde in Hilversum duidelijk tot de notabelen; getuige bij de geboorte van zijn tweede dochter was bijvoorbeeld Albertus Perk, afkomstig uit één van de meest vooraanstaande families van het Gooi. Sinds de achttiende eeuw maakten de Perks deel uit van het dorpsbestuur. Al jong was Albert secretaris van Stad en Lande van Gooiland en vanaf 1820 was hij bovendien notaris, raadslid en wethouder van Hilversum.25

Dat Albert Perk en Pieter Schepel vriendschappelijk met elkaar omgingen moge bovendien blijken uit het feit dat de laatste op zijn beurt getuige werd bij de geboorteaangifte van Alberts dochter Alberta Maria, een dag later, op 14 mei. Ook dichtte Albert en vanaf 1824 was hij zelfs lid van de

Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, net zoals Pieters vriend Joost Burlage. Had deze zijn zwager voor diens verhuizing naar Hilversum mogelijk een introductie gegeven bij Perk?

De andere getuige bij Betsy's geboorteaangifte, Joannes Fredericus van Hengel, was eveneens een bijzonder mens. In 1838 was hij na zijn promotie in Leiden arts in Hilversum geworden en hij zou dat 54 jaar lang blijven. Hij was een

maatschappelijk zeer betrokken man, die onvermoeid ijverde voor betere hygiënische en medische omstandigheden, bijvoorbeeld door het gratis uitdelen van warm eten aan behoeftigen, het oprichten van een badhuis en het bevorderen van doelmatige woningbouw voor arbeiders. Dat dergelijke vooruitstrevende lieden behoorden tot de kennissenkring van de Schepels doet vermoeden dat Pieter niet alleen de autoritaire ijzervreter was waarvoor hij vaak gehouden is als Mimi's ouderlijk huis ter sprake kwam. Het milieu was mogelijk anders dan het conservatieve, aristocratische milieu waar Garmt Stuiveling het voor hield.26

De Schepels behoorden niet tot de aristocratie en of ze zo conservatief waren valt te bezien. Pieter zal het in Hilversum naar zijn zin hebben gehad, maar lang bleef hij er toch niet: in 1843, als hij wordt ingeschreven in Den Haag, wordt daarbij vermeld dat hij uit Breda komt.27

De kleine Betsy is waarschijnlijk een lief, rustig meisje. Op een foto van het gezin Hamminck Schepel kijkt ze liefjes lachend en een beetje verlegen recht in de lens, het meest open gezichtje van allemaal. Ze is dan ongeveer dertien jaar. Net als haar zus Mimi gaat ze naar school. Als de meisjes van papa Max Havelaar moeten lezen, dweept Betsy met Tine, en niet zoals Mimi met Havelaar zelf.28

65

Daar heeft ze gelijk in, volgens Multatuli, want Havelaars brille is een flikkering, maar Tines gloed schijnt altijd. Heeft Betsy iets onderkend in de dienstbaarheid van Tine? Over haar jeugd weten we het minst van alle kinderen. Mogelijk was zij al vroeg ingeschakeld in het huishouden. Zij is uiteindelijk ook degene die het langst in Hilvarenbeek zal blijven wonen na de dood van haar vader, bij de toeziend voogd van haar beide jongere zusjes, dominee Johannes Jacobus Sprenger van Eyk op de pastorie.29

Op 26 mei 1873 zal ze met hem naar Haarlem verhuizen. Deed ze ook de huishouding voor hem? Sprengers vrouw was al in 1867 overleden. Dekker zoekt haar daar in 1878 op; hij vindt dat ze er beroerd woont. Over haar karakter is hij niet