• No results found

VAN MEURS

In document MIe OVORM: (pagina 35-39)

VAN EEN POMP DIE PIEPTE, NIET MEER PIEPTE EN WEER PlEPTE

B. VAN MEURS

OPMERKING. In couplet III en IV komt een regel voor, die velen aanstoot zou geven. Men vervange dien van couplet III b.v. door: Ha, weergaasch, weergaasch. weer~

gaasch; en dien van couplet IV door: Ja, deksels. deksels, deksels. Ook tegen deze krachtwoorden hehben we nog wel eenig bezwaar, maar we zien geen kans iets anders te geven.

zonder aan het gedicht al te veel schade te doen.

DE WETERING.

Vergeefs een knapper man te zoeken.

Dan die bij ons ') het grootboek hiel, Geen enkel vlekjen in zijn boeken,

Geen enkel op zijn blanke ziel.

Zijn doen - geheel zijn .. zich gedragen".

Was stiptheid zonder wederga!

Kwam - ging hij vóór het had geslagen.

Dan was de Westertoren 2) na.

Wanneer ons aller dag bewerker, De zon, de middaglijn doorsneed, Dan kwam het broodjen uit zijn kerker, 3)

Ware ook de kome niet gereed.

In 't zon nestel zien wij kometen.

Soms zich vertragen op heur baan,

Wanneer er hier of daar planeten Wat kort voorbij haar henen gaan;

Niet hij al zoo. die al zijn dagen,

Zoofang de wentlende aarde hem droeg, Wist van verhaasten noch vertragen;

Die nooit te laat kwam, nooit te vroeg;

Die nooit iets deed geheel zijn leven, (De goede man was ongetrouwd) Hetgeen hem spader 4) spijt zou geven.

Hetgeen hem later had berouwd.

Twee zaken,6) mocht zijn oom hem leeren, Die hem. vroeg wees, ten vader was, 6) Twee zaken moet ge nooit begeereD,

Of altijd komt ge slecht van pas I Twee zaken moet ge steeds mistrouwen,

Zoo hoogst gevaarlijk als ze zijn:

Artikel êên. dat zijn de vrouwen,

Artikel twee. .... Ge meent den WIJn 1 Och neen, de man 7) dronk daags zijn pint je.

Stierf vrij gezond, en oud en grijs.

Artikel twee, mijn jeugdig vrindje, Artikel twee, dat is het ijs.

Wat aangaat êên ... vergeeft Mev:ouwen,B) Dat ik 's mans onzin niet herhaal.

Ik ben daarbij, zult giJ vertrouwen, Nog niet aan 't eind van mijn verhaal.

En twee: die valschaard, die verrader, Die nimmer scheen hetgeen hij was, Treedt nooit dat beeld van wreedheid nader,

Nooit op dien korst van pseudo glas, 9) 0, leer het schuwen, blijf het vreezen , ..

Btcetera op d' eigen trant,

64

Zooal5 wij in "de Gids" dat lezen.

Van wijlen vader Hildeorand. '0) Neef beeft zich aan dien raad gehouden.

En roemde dies zich sterk en wijs.

En. wie verliefd werd of verkouden.

Hlj schuwde artikel één ~ en 't ijs lil) Wat nooit geschied is kan gebeuren.

Wat nooit gebeurd was is geschied.

Aanboor me. wie graag zit te treuren.

En weiger mij uw tranen niet. 12) En wie graag bouwt op eigen krachten.

Hetzij van lijf of hart of geest.

Die hoor' de droevigste der klachten:

"Och. neef is op het ijs geweest I"

Die denke. al zij bij veertig jaren.

Voor zestig wijs. voor twintig rap.

Nog altijd kleven er gevaren.

Nog altijd aan den eersten stap.

Daar speelt door de Amstellandsche dreven la) Een kleine stroom langs groenen boord.

Als hem de zuiderwind doet leven.

Rolt hij zijn gofjes heen naar 't Noord.

Hij is geen dartle. losse jongen. 14) Die. als zoo menig knaap of vliet.

Langs bochtig pad met kromme sprongen.

Nu vlug. dan traag daarhenen scbiet;

Neen. lijnrecht. zonder af te wijken.

Vloeit hij de oruggehoofden door.

En zonder steun van dam of dijken.

Volgt hij het eens gebakend spoor.

Eerst drenkt hij menig welig eiland.

Dien esmarauden archipel. I~)

65

Van 't vee- en zuivel rijke eiland.

En dan doet hij den moesgrond wel.

En draagt in vol bel aden schuiten Een schat van groenten.

Waar Holland. als geen land daarbuiten, De roem door van de wereld is.

Reeds komt hier Amsterdam hem tegen.

En sticht fabrieken aan zijn zoom.

Bouwt koepels aan den kant gelegen 18) Maar keert hem met zijn Overtoom. '1) Zij. aan heur

IJ

en Amstelstroomen. 18)

Acbt u - hoe nut baar - te gering.

Wat In haar vest mag binnenkomen.

U sluit zij bulten, Wetering.

Maar, ook als langs uw kleine baren Een luchte tentboot henen schiet.

En Amstels jeugd aan 't spelevaren, Er 's avonds koelte en pret geniet.

Dan zou men bijna. bijna vreezen.

Gij wreekt u met uw toovermacbt; 18) En zult misschien zoo vroom nlet wezen

Als menig poorter licht u dacht.

Althans wen ge. in de winterweken.

Wat rust hebt na uw zomertaak.

Dan. guit. dan kennen wij uw streken, Uw dartel. jolig ijsvermaak.

't Kantoor ging dicht en 't beurshek open.

En vrij wordt. wie Diet beurswaarts moet 20) Wat moê gezeten is gaat loopen:

Na ruste toch is de arbeid zoet. 21) Neef (laat men zoo hem blijven heeten)

Doet dagelijks. wat weêr het zij,

VOORDRACHTl!N, VII 5

66

Zijn wandeltochtje voor den eten 22) Eén stadspoort uit, er één voorbij;

En dan de derde paalvast binnen.

Wat veste er in die eer ook deel', Eén bultensingel Is te min 'em.

En drie is altijd hem te veel. 23) 't Is winterdag en fiks aan 't vriezen 24)

En rein en hard het wandelpad, De voet heeft te aarzien noch te kiezen, 25)

En gonzend dreunt er 't djtuigrad.

Een lage winterzon mag schijnen Op keurig fulp en dons en bont, 16) Dat krielend langs de bolwerklijnen 27)

Beweegt de buitensingels rond.

Neef, in 't gewone middallpasje, 't ]uisc midden tusschen stap en draf, De kraag omhoog van 't sluitend JaSje,

Loopt zijn gewone dagtaak af.

En. zoo ik in zijn ziel mag lezen, Ik zal u zeggen zonder schroom, Waaraan hij denkt. Ik wed 't zal wezen

Aan wijlen zijn' heer Voogd en Oom.

De zwakheid was hij nu te boven, Soms door artikel één verrast I Maar 't tweede 1 Ja, hij wou gelooven:

Er was een klein gevaar aan vast.

Er liep toch altijd water onder, Zij 't ijs goed ijs, geen water meer.

Maar 't breken is toch schier een wonder, Pas eenmaal in IlÛljoenen keer

En loopen daar niet duizend benen, Dáár ginder op de Wetering,

67

Gerust en wis, als op twee beenen Er ooit een langs den singel ging 1 Zoo half en half door 't volk geschoven.

Dat afdringt naar de steigertrap, 28) Doet hij. nauw kan bij 't zelf gelooven.

Doet hij op 't ijs den eersten stap, En 't breekt niet: neen, hetboudthem waarlijk,

Hoe dubbelbartig, valsch en wreed!

Ocb. wist ge 't, neef I eens hoe gevaarlijk Het pad is dat gij thans betreedt I

Wat krielt en woelt het om hem henen, Als mierenzwermen om bet nest;

Wie hier te voet is. berg' zijn beenen, Wat meer recbtsaf, daar loopt men 't best.

Gelukkig dat de baan niet glad is, En, als in andre kunsten vaak, Juist op het afgereden pad is

't Den sukkelaars de lichtite taak,29) Hier faalt een rijder in bet wijken,

Of mist bij 't keeren vlugte en macht;

Die staat al zwoegend rond te kijken Of hij van elders bijstand wacht.

Nu baakt een schaats u bij 't ontmoeten.

Of stoot een stok u in de zij, Daar spartelt een u voor de voeten,

Hier giert een slede u vlak voorbij, 30) Wat verder op I Daar dunt het woelen:

In minder volk is min gevaar, Ge valt voor 't minst niet over stoelen

En - hooger schaatsrijklasse is daar, 31) AI wordt de weg ook glad en gladder,

1 dringt ze u tot een sukkeldraf,

68

Het ijs maakt kloek, en rad en radder Loopt neef op 't houten bruggetje af, 32) Hij dacht er lIan hoe hij voor jaren

Eens op een beerlijk' avondstond, Die brug was onder door gevaren

En links daarvan een lusthof vond.

Hij staat er voor. 't Hula, nu vervallen.

Was toen nog prat op zijn fatsoen.

Net 33~ toen de schoeiïng langs de wallen.

En t laantje toen, hoe dicht en groen I 0, dacht hij nu, 0 bad dat loover,

0, had dat loover eens geklapt!

Goddank! de bui dreef spoedig over. 14) Ik ben een groot gevaar ontsnapt.

En met. terwijl hij staat te droomen, Van 't zoet, dat eens dit plekje 'm gaf.

Scbiet van den hoek om afgekomen, Pijlsnel een meisjen op hem af.

Eerst meende zij: de beer zou wijken;

HU doet het rechts, maar lets te laat.

ZIJ doet het links (zooals zal blijken) Op 't plekjen aan, waarop hij staat, Althans zij drukt den man in de armen,

Draait hem een reis of drie in 't rond, En knelt hem of hij geen erbarmen

In 't barte dier Megere vond. 31) Oordeelt niet gij, die weet van rijden,

Noch weet van wijken op de baan, Noch van te voet zoolets te mijden,

Gezegd is beter dan gedaan.

Wat hier geschiedt -Is. schijnt het wonder.

Op 't ijs een alledaagsch geval.

69

De beste stuurlui - hier bijzonder De beste stuurlui staan aan wal.

Om 't vreemde van de zaak verlegen, Om 't onverwachte zeer verschrikt, Omvat bij 't middelt jen terdegen,

Waarom de doek was vastgestrikt. 36) Geluk daarbij: hij hield zich gaande.

AI was ook 't plekjen Spiegelglad.

En 't meisjen ook - zij hield zicb staande.

Hoe scheef baar de eene schaats ook zat.

Daar stonden beiden nu en zagen Van heel nabij elkander aan.

Op beider lippen rees de vrage : .. Ik beb u tocb geen zeer gedaan ?"

Men Wil dat beider wangen bloosden, De bare boog, de zijne zacht, Een wijle beider banden poosden,

Waar die het toeval had gebracht.

De baanman kwam zijn geld ontvangen, Maar had het paar nog nauw In 't oog, Of trok zijn ongeschoren wangen,

Als tot een glimlach naar omhoog.

Toen saam zij op den steiger traden, Heur voet van 't stalen tuig bevrijd.

Toen - heeft de Wetering Najaden _ 37) Dan gluurde er schalk een uit een bijt.

Stadlander 33) scheen hem niet vervallen, 't Had. dacht hem, nog het oud fatsoen, AI liep geen schoeiïng langs zijn wallen.

AI was het laantje nu niet groen.

Ik zei: al is men veertig jaren. -Voor zestlg wijs, voor twintig rap.

70

Nog altijd kleven er gevaren, Nog altijd aan den eersten stap, Gij zult uw weetlust wel niet kwellen

En liept al mijn verhaal voorbij;

Zwaar zult gij 's mans gevaar niet tellen, Zaagt gij ze gister saam bij mij, Een schipperskind, ruim twintig jaren,

Die zich om hem nu dertig houdt 39) Met wie ge, spijt alle ijsgevaren

Heel graag een ritje maken zoudt, Maar die, zoo zegt ze, voor heur leven,

Uit liefde voor d' aanstaanden man, Er de eedle kunst heeft aangegeven,

Voor 't minst zoo hij niet mede kan.

En is, in stiptheid en in orde, De man, iets anders dan weleer, _ Dat alles zal wel beter worden,

Komt maar de lieve trouw maand weêr. 40) Betreurt ge, 0 voogden en voogdessen,

Dat neef den raad van oom vergeet?

Geeft uw pupillen beter lessen Dan deze er aan den zijnen deed.

En spot ge met de dartie grillen

Waarmeê het hem zoo vreemd verging, Och, zonen. dochters en pupillen,

Ocb, wacht u voor de Wetering.

In document MIe OVORM: (pagina 35-39)