• No results found

In onderstaande paragrafen wordt beschreven welke factoren uit de literatuur gebruikt zijn bij het samenstellen van de interviews en vragenlijsten.

3.1.1 Literatuur en factoren

De behoeften van betrokkenen zijn inzichtelijk gemaakt door vragen te formuleren over de factoren die tijdens het literatuuronderzoek als relevant naar voren zijn gekomen. Deze factoren zijn beschreven in de drie deelonderwerpen werkplekleeromgeving, begeleiding en competenties.

Werkplekleeromgeving

De inrichting van een werkplekleeromgeving en het samen opleiden zijn belangrijke onderwerpen binnen het opleiden in de school. Vanuit de literatuur is een kader geschetst waarmee de kwaliteit van een werkplekleeromgeving gewaarborgd kan worden. Enerzijds gaat het om zes randvoorwaarden voor werkplekleren: begeleiding en ondersteuning, leersituaties, personeels- en opleidingsbeleid, vakinhoudelijke competenties, samenwerking en transparante afsluiting (Onderwijsraad, 2005). Anderzijds heeft dit betrekking op de samenwerking en verdeling van verantwoordelijkheden tussen school en opleiding. Deze samenwerking is beschreven door de samenwerkingsmodellen van Buitink en Wouda (2001), waarmee invulling gegeven is aan begeleiding, ondersteuning, coördinatie en opleidingstaken. De werkplekleeromgeving van het traject opleiden in de school is aan de hand van de volgende vragen in kaart gebracht:

- Wat is de huidige en gewenste situatie van een werkplekleeromgeving in de opleidingsschool? - Welke discrepanties bestaan er tussen de docenten, opleidingscoördinatoren, mentoren en

studenten?

- Wat is de huidige en gewenste situatie van samenwerken en verantwoordelijkheden bij opleiding en opleidingsscholen binnen het model van Buitink en Wouda (2001)?

Voor de dataverzameling van de huidige en gewenste situatie zijn interviews afgenomen. Deze interviews zijn opgebouwd aan de hand de literatuur over werkplekleren. Het eerste deel van het interview gaat in op de randvoorwaarden van een werkplekleeromgeving (Onderwijsraad, 2005) binnen het opleiden in de school. Het tweede deel gaat in op de samenwerking, dit is afgeleid van de samenwerkingsmodellen van Buitink en Wouda (2001). Onderstaande tabel laat zien over welke onderdelen vragen zijn gesteld aan de verschillende respondenten.

Wat is volgens docenten, opleidingscoördinatoren, mentoren en studenten de huidige en gewenste situatie van begeleiden van studenten in een werkplekleeromgeving?

Tabel 2 Vragen aan Respondenten over de Werkplekleeromgeving. Respondenten Onderdelen Docent Opleidings- coördinator Mentor Student 1. Werkplekleeromgeving Begeleiding en ondersteuning X X X X Gevarieerde leersituaties X X X X Personeelsbeleid X X X Opleidingsbeleid X X X Vakinhoudelijke competenties X X X Transparante afsluiting X X X 2. Samen opleiden

Samenwerking tussen opleiding en school X X X X

Verdeling verantwoordelijkheden tussen opleiding en school

X X X X

Begeleiding

Het begeleiden en ondersteunen van studenten binnen de werkplekleeromgeving levert een belangrijke bijdrage aan het leerproces en de ontwikkeling van de student. In het literatuuronderzoek zijn taken, verantwoordelijkheden en rollen beschreven die invulling geven aan de begeleiding door mentoren. De taken en verantwoordelijkheden van de mentor op het gebied van de begeleiding en ondersteuning van de student hangen samen met de mate waarin de basisschool verantwoordelijkheid neemt voor het leerproces van de student. De rol van de mentor wordt gevormd onder invloed van persoonlijke- en omgevingskenmerken en de mate waarin een mentor verantwoordelijk is voor de verschillende onderdelen van het leerproces van de student. De begeleiding binnen het traject opleiden in de school is aan de hand van de volgende vraag in kaart gebracht:

- Wat is de huidige en gewenste situatie van begeleiding door mentoren in opleidingsscholen binnen het model van Buitink en Wouda (2001)?

Voor de dataverzameling van de huidige en gewenste situatie zijn interviews en vragenlijsten afgenomen. Deze interviews en vragenlijsten zijn opgebouwd aan de hand de literatuur over begeleiding. Het eerste deel van de vragen gaat in op de taken en verantwoordelijkheden van een mentor. Ze zijn afgeleid van het takenoverzicht van de mentor uit §2.2.2 (Parslou, 1995; Bower, 2000; opleiden in de school, 2004). Het tweede deel gaat in op de verschillende rollen van een mentor, zoals beschreven in § 2.2.3 (Maynard & Furlong, 1994; Zanting, 2001).

Onderstaande tabel laat zien over welke onderdelen vragen zijn gesteld aan de verschillende respondenten. Het interview is bij alle respondenten afgenomen, de vragenlijst alleen bij coördinatoren en mentoren.

Tabel 3 Vragen aan Respondenten over de Begeleiding. Respondenten Onderdelen Docent Opleidings- coördinator Mentor Student

1a. Taken en verantwoordelijkheden van de mentor

X X X X

Contact met de student bewerkstelligen X X

Een ontwikkelplan laten produceren en uitvoeren. X X

Mogelijkheid bieden om partijen te consulteren X X

Voorzien van counseling en advies X X

Prestaties en vorderingen monitoren X X

Feedback geven en eigen ontwikkeling stimuleren X X

Begeleiden in leer- en ontwikkelingsproces X X

Instructie geven X X

Afsluiten van de mentor relatie X X

1b. Rollen van de mentor X X X X

Gids X X Voorbeeldrol X X Informatiebron X X Coach X X Evaluator X X Stimulator X X Opleider X X Competenties

De eisen waaraan bekwame leraren voldoen, zijn tegenwoordig beschreven in de vorm van competenties of bekwaamheidseisen. Deze bekwaamheidseisen onderscheiden vier beroepsrollen; de interpersoonlijke rol, de pedagogische, de vakinhoudelijke en didactische en de organisatorische. De leerkracht als mentor bezit aanvullende competenties op het gebied van begeleiding. Johnson (2003) vertaalt deze competenties van mentoren naar de waarden, mogelijkheden, kennis en vaardigheden. De competenties zijn aan de hand van de volgende vragen in kaart gebracht:

- Wat zijn de (start)competenties voor mentoren in opleidingsscholen in de huidige en gewenste situatie?

Voor de dataverzameling van de huidige en gewenste situatie zijn is een vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst is opgebouwd aan de hand de literatuur over competenties. De vragenlijst gaat in op de waarden, mogelijkheden, kennis en vaardigheden van een mentor. Deze onderdelen zijn afgeleid van het driehoeksmodel van de competente mentor uit §2.3.2. (Johnson, 2003). Onderstaande tabel laat zien over welke onderdelen vragen zijn gesteld aan de verschillende respondenten.

Tabel 4 Vragen aan Respondenten over Competenties. Respondenten Items Docent Opleidings- coördinator Mentor Student 1a. Waarden Persoonlijke integriteit X X Zorgzaamheid X X Behoedzaamheid X X 1b. Mogelijkheden

Het cognitieve domein X X

Het emotionele domein X X

Het relationeel of interpersoonlijk domein X X

1c. Kennis en vaardigheden

Student ontwikkeling en fasen van mentorschap. X X

Structuur van een mentorrelatie. X X

Het belang van mentorfuncties of mentorrollen. X X

Veelzijdige relaties en grenzen bewaken. X X

Het disfunctioneren van een mentorrelatie. X X

Doorkruizen van sekse of ras. X X

Aandringen en klonen. X X

Persoonlijk en professioneel zelfbewustzijn. X X

3.1.2 Respondenten

De betrokkenen bij het traject opleiden in de school zijn beschreven in de contextanalyse in §1.3. Het gaat om de volgende doelgroepen: coördinatiegroep WE, mentoren en studenten. Uit de verschillende doelgroepen is een selectie van personen gemaakt. De docenten en coördinatoren maken deel uit van de coördinatiegroep Windesheim Educatief (WE). De overige respondenten zijn geselecteerd uit twee schoolverenigingen, Hoogeveen en Nijverdal. Het gaat om mentoren en studenten die in de praktijk aan elkaar gekoppeld zijn. De volgende respondenten nemen deel aan de behoefteanalyse:

Coördinatoren opleidingsschool WE (2 personen) Docenten (2 persoon)

Opleidingscoördinatoren vereniging (2 personen) Mentoren (5 personen)

Studenten (5 personen) 3.1.3 Instrumenten

De behoefte van respondenten is in kaart gebracht door middel van een interview en een vragenlijst. De constructie van de twee instrumenten is hieronder besproken.

Interview

Er is bewust gekozen voor het individueel benaderen van personen middels een interview, om op deze wijze meer inzicht te verkrijgen in de achtergronden. Een individueel interview is tijdrovend, maar er kan diep op onderwerpen ingaan worden en gevoelige aspecten kunnen beter aan bod komen. Het interview wordt gekenmerkt door een geringe mate van voorstructurering en een open wijze van vraagstelling. Voor de individuele interviews zijn interviewschema’s opgesteld. De vragen en opbouw van het interview zijn gebaseerd op factoren uit het literatuuronderzoek:

werkplekleeromgeving, samen opleiden, begeleiding (taken, verantwoordelijkheden en rollen) en competenties (waarden, mogelijkheden en kennis en vaardigheden). Het interview is opgebouwd uit twintig open vragen voor de docent, coördinator en mentor en vijftien open vragen voor de student. Het interviewschema is opgenomen als bijlage 8.6.

Vragenlijst

De vragenlijst dient de huidige situatie van mentoren ten aanzien van taken, verantwoordelijkheden, rollen, kennis en vaardigheden in kaart te brengen en is opgenomen als bijlage 8.7. In de vragenlijsten is sprake van een hoge mate van voorstructurering en gesloten vragen. De verzamelde informatie uit de interviews is hiermee aangevuld of bijgesteld. De vragenlijst is samengesteld op basis van factoren uit het literatuuronderzoek die toegelicht zijn aan het begin van dit hoofdstuk en is afgenomen bij de coördinator en de mentor.