• No results found

Methode van onderzoek

In document Werving & Behoud van Instructeurs (pagina 35-40)

Hoofdstuk 3 – Onderzoeksmethode

3.3. Methode van onderzoek

3.3.1 Kwantitatief onderzoek

Baarda en De Goede (2006) spreken van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Binnen dit onderzoek is enkel kwantitatief onderzoek toegepast. Hiervoor is gekozen omdat de tweede onderzoekseenheid, de 680 instructeurs in loondienst bij clubs in regio Brabant/Gelderland, erg omvangrijk is. Het doen van kwalitatief onderzoek bij deze populatie zou veel werk kosten en bovendien tijdrovend zijn. Met behulp van kwantitatief onderzoek wordt daarentegen op effectieve

Scriptie GF Support 36 en efficiënte wijze data verzameld. De instructeurs van GF Support (zzp’ers), zijn ook op kwantitatieve wijze onderzocht. Dit om de simpele reden dat de resultaten van beide onderzoekseenheden dan gemakkelijk en snel met elkaar te vergelijken zijn.

3.3.2 Dataverzameling

Het kwantitatieve onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een gestructureerde enquête. Dit onderzoek is een opinieonderzoek en het karakter van de te verzamelen informatie is om deze reden

‘opinies’. Baarda, De Goede en Kalmijn (2003) geven aan dat enquêtes vaak een belangrijke rol spelen bij opiniepeilingen, vandaar onder andere de keuze voor dit meetinstrument.

Baarda et al. noemen drie verschillende kwantitatieve ondervragingstechnieken, namelijk de schriftelijke enquête waarbij de afnemer er zelf bij is, de mondelinge enquête (face-to-face of telefonisch) en de schriftelijke enquête (post, mail of internet).

E-mail

De schriftelijke (digitale) enquête is binnen dit onderzoek als enige ondervragingstechniek/meetinstrument gebruikt (zie gearceerde gedeelte bijlage 6). Dit omdat mondeling enquêtes afnemen tijdrovend is en daarnaast is de mogelijkheid er niet om alle respondenten face to face of telefonisch te spreken. Het versturen per post is bovendien duur en het verkleint de kans op respons. De enquête is dus digitaal afgenomen omdat dit tijd en kosten bespaart, met name bij het uitzetten, innemen en verwerken van de enquête. Ten slotte bezit tegenwoordig iedereen over een eigen e-mail adres en kan daarom relatief makkelijk benaderd worden op deze wijze. GF Support heeft connecties met veel fitnesscentra in de omgeving en zodoende was er de mogelijkheid om hun instructeurs te benaderen voor het participeren in dit onderzoek. Het voorgaande houdt in dat zowel de instructeurs van GF Support als de instructeurs van clubs zijn benaderd per mail met het vriendelijke verzoek om mee te werken aan het onderzoek door middel van het invullen van de bijgevoegde enquête. Vervolgens werd 7 dagen later een reminder gestuurd om de respons te verhogen. Deze reminder ontvingen alle instructeurs zodat ze niet het vermoeden kregen dat de data niet anoniem en vertrouwelijk worden verwerkt. De instructeurs die de enquête al hadden ingevuld konden deze reminder natuurlijk als ‘niet verzonden’

beschouwen en dit is dan ook vermeld in het onderwerp van de e-mail.

Scriptie GF Support 37 Facebook

Naast het benaderen van instructeurs per e-mail zijn de instructeurs ook benaderd via ‘social media’, namelijk via Facebook. Op de groepspagina ‘Les Mills NL/BE’ is een ‘post’ geplaatst met daarin de link van de enquête en het verzoek om deze in te vullen. Veel groepslesinstructeurs zijn lid van deze pagina en bezoeken deze regelmatig.

Clubs

Omdat het werven van respondenten moeizaam ging zijn in een later stadium ook clubs benaderd met de vraag of ze hun instructeurs de enquête in wilde laten vullen (bijlage 7).

3.3.3 Onderzoektype

Baarda en De Goede (2006) onderscheiden drie typen onderzoek: beschrijvend onderzoek, exploratief onderzoek en toetsend onderzoek. Dit empirisch onderzoek is een vorm van toetsend onderzoek, aangezien binnen het theoretisch kader een verwachting is geschept over de invloed van de kwaliteit van de arbeid (4 A’s) op de keuze van een persoon om als zzp’er dan wel in loondienst aan de slag te gaan. Deze theorieën zijn door middel van dit empirisch onderzoek als het ware getoetst. De uitkomsten van het empirisch onderzoek zijn namelijk vergeleken met de eerder gedane bevindingen uit het literatuuronderzoek.

3.3.3.1 Type onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag is verklarend van aard, aangezien met behulp van dit empirische onderzoek de keuze van een instructeur om als zzp’er dan wel in loondienst te werken te verklaren ten aanzien van de kwaliteit van arbeid.

3.3.4 Opbouw enquête

Alvorens de instructeur kon beginnen met het invullen van de enquête zag de instructeur allereerst een introductiebrief (bijlage 8) waarin onder andere werd vermeld wat het doel van het onderzoek is (zie hoofdstuk 1), hoeveel tijd het invullen van de enquête (losse bijlage) in beslag neemt en uiteraard dat de data anoniem en vertrouwelijk wordt verwerkt. De link naar de enquête bevind zich ook in de introductiebrief. Deze introductie eindigt met een blijk van waardering indien men participeert in het onderzoek. Laatstgenoemde verhoogd de respons. De afhankelijke variabele binnen dit onderzoek is de keuze van de instructeur om een dienstverband aan te gaan bij een club of als zelfstandige aan de slag te gaan. De invloed van de kwaliteit van arbeid op deze keuze word hierbinnen onderzocht. De kwaliteit van arbeid is de onafhankelijke variabele. De kwaliteit van arbeid bestaat, zoals eerder vermeld, uit 4 A’s: arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden en arbeidsinhoud. Deze begrippen zijn in het theoretisch kader

Scriptie GF Support 38 geoperationaliseerd naar indicatoren vanuit de literatuur (zie conceptueel model). Het is belangrijk om voldoende indicatoren te hebben. Dit komt de betrouwbaarheid van de meting namelijk ten goede.

3.3.4.1 Vraagvormen en antwoordvormen

De indicatoren uit het conceptueel model monden uiteindelijk uit in concrete enquêtevragen. Bij het opstellen hiervan is bij een aantal vragen gebruik gemaakt van de methode van De Veer & Francke (2009). De enquêtevragen zijn voornamelijk gesloten vragen. Dit heeft een tweetal redenen. Ten eerste is er door middel van de literatuurstudie al voorkennis verzameld waardoor er antwoordmogelijkheden opgesteld konden worden. Daarnaast duurt het verwerken van open vragen lang en leidt het mogelijk tot antwoorden die niet valide zijn. Het is immers zo dat de instructeur bij een open vraag redelijk vrij wordt gelaten in zijn/haar antwoord. Zodoende is het mogelijk dat hij/zij geen valide antwoord op de vraag geeft. Volgens Baarda, De Goede en Kalmijn (2003) is het bij vragen om meningen, zoals binnen dit onderzoek het geval is, verstandig om een antwoordschaal of beoordelingsschaal te gebruiken. Aangezien bij dit onderzoek de meningen van de instructeurs centraal staan is er binnen deze enquête voornamelijk met antwoordschalen en beoordelingsschalen gewerkt. Hierbij is bij enkele vragen ook de optie ‘weet-ik-niet’ opgenomen, omdat de mogelijkheid bestaat dat een instructeur het antwoord op de vraag simpelweg niet weet. Om te voorkomen dat een instructeur dan maar willekeurig een antwoord kiest is deze optie opgenomen.

De enquête begint met de algemene gegevens (geslacht, leeftijd) van de instructeur, zodat de instructeur kan wennen aan de enquête alvorens hij/zijn zijn/haar mening prijsgaf. Vervolgens zijn er drie routes aangebracht bij de enquête, namelijk: (1) loondienst, (2) zzp’er en (3) combinatie van loondienst en zzp. De route die een instructeur volgde is dus afhankelijk van de arbeidsvorm waarin hij/zij werkt. De routes zijn gemaakt om te voorkomen dat een instructeur vragen kreeg die niet voor hem of haar bedoeld zijn. Oftewel, de instructeur kreeg enkel vragen die voor hem of haar van toepassing waren.

De instructeurs in loondienst werden eerst gevraagd, evenals in het onderzoek van De Veer &

Francke (2009), of ze de afgelopen jaren te maken hebben gehad met zelfstandige instructeurs. Zo ja, op wat voor wijze. Ook werd er gevraagd of ze ooit overwogen hebben om als zzp’er aan de slag te gaan en of ze grote nadelen dan wel grote voordelen zien. Het is voor GF Support namelijk interessant om te weten in hoeverre instructeurs in loondienst bekend zijn met zzp’ers en of ze ooit overwogen hebben om zelf voor deze arbeidsvorm te kiezen.

Scriptie GF Support 39 De indicatoren uit het conceptueel model zijn onderverdeeld in nadelige en voordelige factoren ten aanzien van het werken als zzp’er. Om in kaart te brengen welke nadelen en voordelen zwaar wegen bij de keuze van arbeidsvorm is gekozen voor matrixvormen, één matrixvorm met de voordelige factoren van het werken als zzp’er en één matrixvorm met de nadelige factoren van het werken als zzp’er. De Veer & Francke (2009) maakten in hun onderzoek ook gebruik van deze vraag- en antwoordvorm inclusief de indicatoren. Dit is een betrouwbaar en valide onderzoek gebleken, vandaar de keuze om deze matrixvormen ook binnen dit onderzoek toe te passen. Met behulp van deze vorm kan de instructeur duidelijk aangeven welk genoemd nadeel hij belangrijk vind en welk minder belangrijk. Dit geldt uiteraard hetzelfde voor de genoemde voordelen. Door de keuze voor matrixvormen is er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de genoemde nadelen en voordelen door de instructeurs. De matrixvormen bevatten schalen van 1 t/m 10 waarbij 1=onbelangrijk nadeel/voordeel en 10=belangrijk nadeel/voordeel. Een antwoordschaal met een range van 1 t/m 10 geeft de mogelijkheid aan de instructeur om duidelijke verschillende aan te geven bij de voor- en fitnesscentra e.d. open staan voor de inzet van zzp’ers. Om deze reden is aan instructeurs gevraagd of hun werkgever positief tegenover de inzet van zzp’ers staat. Om een algemene indruk van de tevredenheid van de instructeur bij hun huidige werkgever te verkrijgen diende de instructeur zijn of haar tevredenheid over het huidige dienstverband uit te drukken op een zogenaamde tevredenheidschaal waarbij 1=lage tevredenheid en 10=hoge tevredenheid. Ten slotte is er een prospectief beeld geschetst door de instructeurs te vragen welke arbeidsvorm hun voorkeur geniet in de toekomst.

De instructeurs die zzp’er zijn werden eerst gevraagd of ze in het verleden in loondienst zijn geweest of eventueel overwogen hebben om in loondienst te treden. Vervolgens kregen ze dezelfde vragen als de instructeurs in loondienst. De combinatie-instructeurs kregen logischerwijs van beide arbeidsvormen de vragen.

Een veel voorkomend verschijnsel bij enquêtes is dat respondenten vragen overslaan waardoor er onvolledige antwoordlijsten worden geretourneerd. Om dit te voorkomen, is het een optie om de instructeur pas verder laten gaan indien hij/zij de vraag heeft beantwoord. (Baarda, De Goede,

Scriptie GF Support 40 Kalmijn, 2010). Hier is binnen dit onderzoek echter niet voor gekozen, aangezien hierdoor het risico word gelopen dat de instructeur niet verder gaat met het invullen van de enquête omdat het simpelweg geen antwoord wil geven op de vraag.

In document Werving & Behoud van Instructeurs (pagina 35-40)