• No results found

6 Geofysisch onderzoek & controleboringen

7.1 Methode en verloop van het proefwerkputtenonderzoek

Het proefwerkputtenonderzoek vond plaats tussen 22 en 24 juli 2013. Het werd uitgevoerd door Caroline Ryssaert, Roel Roggen, Jan Claesen en Richard Exaltus. De graafwerken werden uitgevoerd door Olivier De Broeck. Dit onderzoek vond plaats op 4 locaties. Oorspronkelijk werd geopteerd om ook op percelen 21K en 21X een aantal proefputten te graven (Figuur 166). Werkputten 1 en 2 werden op deze locatie voorgesteld om volgende vraagstelling te kunnen beantwoorden:

- Beantwoordt het baksteenmassief, aangetroffen tijdens het geofysisch onderzoek en de controleboringen, aan de locatie van de Koepoort? Hoe is deze opgebouwd?

- Dient ook de toegang naar de citadel hier gesitueerd te worden? In welke zin werden de middeleeuwse structuren herbruikt?

- Wat is de algemene bewaringstoestand van deze poort?

- Wat is de bewaringstoestand van de middeleeuwse stadsgracht?

Werkput 3 werd gepositioneerd dwars op de parallelle structuur die in de geofysische metingen werd aangetroffen. Het onderzoek in deze werkput zou voornamelijk gericht zijn op het identificeren van deze structuur, naast het evalueren van de algemene bewaringstoestand op deze locatie.

De eigenaren van dit perceel waren vragende partij voor een schadevergoeding. Tussen de opdrachtgever en de eigenaren kon hieromtrent echter geen compromis bereikt worden. Het onderzoek op dit perceel kon aldus niet uitgevoerd worden.

De onderzochte locaties worden op Figuur 167 weergegeven.

Werkput 1 situeerde zich in de noordwestelijke hoek van perceel 34b12. De locatie van deze werkput werd gekozen omdat er op basis van het geofysisch onderzoek een oostwest georiënteerde anomalie werd gedetecteerd, waarvoor verschillende interpretaties konden gegeven worden (zie discussie hoofdstuk 6). Doelstelling van het onderzoek in deze werkput bestond erin deze anomalie te identificeren. Daarnaast richtte ze zich eveneens op het vaststellen van loopvlakken of resten uit de pré-citadel fase. Deze werkput werd laagsgewijs gegraven, waarbij een eerste vlak aangelegd werd net onder de bouwvoor. Daarna werden nog 2 extra vlakken aangelegd. Omwille van de grote diepte van de werkput werd geopteerd om vervolgens 2 profielen aan te leggen en enkel op deze locaties extra te verdiepen naar ca. 2m onder maaiveld. Aangezien op deze diepte nog steeds geen ongeroerde bodem werd vastgesteld, werd dit niveau gezocht met behulp van een handmatig geplaatste boring.

Figuur 166 niet uitgevoerd voorstel voor het proefsleuvenonderzoek op perceel 21K en 21X

Locaties 2 en 3 situeerden zich langs het talud van de voormalige spoorweg (de huidige IJzerenweg, perceel 340/2b). Het betroffen geen werkputten, maar secties waarbij het profiel van het talud werd vrijgelegd. Sectie 2 situeerde zich ter hoogte van de voormalige locatie van de middeleeuwse stadsomwalling en diende om na te gaan of nog resten van deze structuren in het talud bewaard waren. Sectie 3 werd gegraven ter hoogte van de vermoedelijke locatie van de Sint-Sulpitiuskerk. Deze sectie richtte zich op de vraagstelling of nog resten van de kerk bewaard waren, naast het registreren van de algemene bodemopbouw.

Ter hoogte van deze secties werd in eerste instantie het groen verwijderd. Vervolgens werd laagsgewijs met de graafmachine het talud afgegraven en een zo recht mogelijk profiel vrij gelegd. Dit profiel werd vervolgens opgeschoond, gefotografeerd, beschreven en getekend.

De locatie van werkput 4 werd oorspronkelijk gepland in de zuidoostelijke hoek van perceel 21p, in eigendom van Natuurpunt. De eigenaar van dit perceel gaf toelating tot dit onderzoek mits in achtneming van een aantal voorwaarden, waarvan enkele relevant zijn voor de gekozen methodiek:

- Deze werkput zal worden gegraven met een maximale lengte van 10 meter en met een diepte van maximaal 50 cm (afhankelijk van de diepte van het profiel). Indien nodig kan er lokaal worden afgeweken in de gracht zelf.

- De locatie van de proefwerkput zal plaatsvinden in de hoek aan de voetbalterreinen, er zal ook langs daar een toegang genomen worden. Naast de kraan (5 tons kraan) zal er geen ander voertuig op het perceel komen, als ook zal er niet buiten deze werkzone gewerkt/gereden worden.

Voor de effectieve locatie werd geopteerd om deze naar het westen op te schuiven aangezien de zuidoostelijke hoek afgesloten was. Doelstelling was immers om de buitenste begrenzing van de citadel op te zoeken en te registreren. Daarom was het noodzakelijk een werkput te plaatsen op de buitenste gracht, die in de zuidoostelijke hoek niet bereikbaar was.

Er werden in de werkput 2 vlakken aangelegd, vervolgens werd – gezien de gemaakte afspraken met de eigenaar – enkel verdiept ter hoogte van de 2 profielen. Op die manier werd een profiel bekomen ter hoogte van de gracht en ter hoogte van de voet van de wal. Het profiel ter hoogte van de gracht werd tot ca. 1.5m onder maaiveld gegraven. Omwille van de grondwatertafel kon de bodem van de gracht niet vrijgelegd worden. Dit niveau werd door middel van een handmatig geplaatste gutsboring vastgesteld. Het profiel ter hoogte van de wal werd gegraven tot een diepte van ca. 2m onder maaiveld.

De registratie van sporen, vondsten en profielen verliepen volgens de geldende minimumnormen15.

In onderstaande paragrafen worden de resultaten besproken. Voor een overzicht van de diverse lijsten en plannen verwijzen we naar:

- Bijlage 6: spoorlijst - Bijlage 7: Vondstlijst - Bijlage 8: Grondplannen

15 Ministerieel Besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering (november 2011).

198

Figuur 167 Locatie van de werkputten/proefwerkputten

7.2 Resultaten

7.2.1 Werkput 1

7.2.1.1 Bodemprofielen

In werkput 1 werden 2 profielen geregistreerd. Profiel 1.2 bevond zich in de zuidwestelijke hoek van de werkput (zie Figuur 168 en Figuur 169). Dit profiel vertoont volgende opbouw:

Tabel 1 Profielbeschrijving Werkput 1, profiel 1.2

Laag Interpretatie beschrijving

1 Ploeglaag, A Leem (sterk silteus zand), donkergrijs tot bruine kleur, met

baksteenfragmenten.

2 Geroerde laag, O Leem (sterk zandig silt, geel met grijze vlekken – relatief homogeen, weinig

baksteenfragmenten

3 Geroerde laag, O Sterk zandig silt, grijs met gele vlekken, veel baksteenfragmenten.

4 Geroerde laag, O Licht silteuze klei, grijs met oranje vlekken (ijzer).

5 Geroerde laag, O Licht silteuze klei, donkergrijs, grote baksteen en natuursteenfragmenten,

kalkmortel

6 Geroerde laag, O Sterk silteuze klei, grijs met bruine vlekken, veel puinfragmenten: baksteen,

natuursteen en kalkmortel

7 Geroerde laag, O Sterk kleiig silt, bruin met grijze vlekken, weinig baksteen en kleine

houtskoolpartikels.

Op ca. 1.5m onder maaiveld werd het graven gestaakt en een boring (Boring 1) geplaatst met behulp van een edelmanboor. Hieruit bleek dat het onderliggende sediment tot een diepte van ca. 40 cm bestaat uit donkergrijs, zandige klei met wat houtskoolpartikels. Vervolgens werd een kleiig zandfaciës aangeboord, met groene vlekken en gleyverschijnselen. Pas op 1m diepte, ofwel ca. +34,65m TAW werden ongeroerde lagen aangetroffen.