• No results found

2 DEEL Bureauonderzoek

2.5 Cultuurhistorische context

2.5.6 Opheffing en afbraak van de versterkingen

Na de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748) kwam een einde aan het strategisch belang van de stad. Het garnizoen werd teruggetrokken en de citadel lag er verlaten bij. De oude Sint-Sulpitiuskerk werd samen met de militaire gebouwen afgebroken in 1748-1749. Ook de linie rond de stad werd grotendeels geëgaliseerd na verkoop van goederen aan verschillende particulieren (Roosens 1982, p. 25). De situatie, zoals afgebeeld op de Ferrariskaart (figuur 46), illustreert de situatie net voor de egalisering.

Figuur 46 Het 18de eeuwse Zoutleeuw, afgebeeld op de kaart van Ferraris (KBR, Kaarten en plannen, Joseph-Johann-Franz, graaf de Ferraris Brussel, Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden 1771-1778. Cartografisch document; schaal: ca. 1:11 520)

Zoutleeuw werd nu door de troepen meer als bevoorradingsplaats gebruikt waardoor er opslagruimten werden aangelegd.

In 1781-1782 besloot de Oostenrijkse keizer Jozef II massaal vestingwerken te gaan ontmantelen. Ook in Zoutleeuw werden de vestingwerken voor afbraak verkocht, waarna de wallen werden genivelleerd en de grachten werden gedempt. Deze werken werden evenwel niet overal uitgevoerd (Moria 2005, p. 60).

Op het einde van de 18de eeuw werden de percelen van en rondom de citadel omschreven als ‘gersinge’ ofwel grasland. De ‘gersinge’ van het ‘Casteel rontomme met syne buyten wercken’ werd toen verhuurd aan Guilliam

van Essche en het riet ‘soo in de vesten als in de fortificatien’ aan de burgemeester Van den Putte. Deze laatste verkreeg ook inkomsten op de bevissing van de Gete en walgrachten. De Scholieren kregen er de huur van de jacht. In 1798 verkocht de Franse Republiek de fortificaties als nationaal goed aan kanunnik Joseph Fineau en Augustin Coenen (Kempeneers 2003, p. 47-48).

Wellicht mogen we aannemen dat de zone van de citadel grotendeels als landbouwgebied werd ingenomen en de grachten en wallen geleidelijk aan erodeerden. Op het primitief kadaster uit 1828 blijken nog geen grote perceelsveranderingen opgetreden. Het westelijk gelegen lunet is nog de enige waterdragende structuur die herinnert aan de citadel. Over dit lunet is de Koepoortstraat doorgetrokken, en komt vanaf die periode dus overeen met zijn huidige ligging. De contouren van de citadel laten zich nog duidelijk aflezen in het perceelspatroon.

Figuur 47 Uitsnede uit het primitief kadaster uit 1828 ter hoogte van de ‘Bolwerken’ (Gereduceerd kadasterplan)

Vanaf medio 19de eeuw komt de site onder grotere druk te staan. Door de aanleg van twee nieuwe straten, de Stationsstraat/Zoutleeuwse Steenweg en de Nieuwstraat, en de bebouwing daarlangs die spoedig volgde, ging het noordelijk en oostelijk deel van de citadel nagenoeg volledig verloren. In 1876 – 1878 opent de spoorlijn Tienen naar Tongeren. Haar bedding doorsneed de citadel van oost naar west tot ca. 8 m diep. Bij de werken zou men talrijke

geraamtes aangetroffen hebben, vermoedelijk van het oude Sint-Sulpitiuskerkhof. Één van de arbeiders, Felix Helaerts, werd verpletterd door een instorting van ‘een berg der oude stadsvesten’. Verdere vernielingen volgden door het afgraven en egaliseren van het noordwestelijk deel (Roosens 1982, p.25).

Figuur 48 De Poppkaart uit 1860 illustreert de ontwikkeling van Zoutleeuw in de 2de helft van de 19de eeuw: de aanleg van de Stationsstraat doorkruist de site van de citadel aan oostelijke zijde. De aanleg van de spoorweg

zal spoedig volgen.

Figuur 49 Topografische kaart uit 1933, Militair Cartografisch Instituut, oorspronkelijke schaal 1:20.000.

De impact die deze infrastructuurwerken hadden op de citadel, wordt geïllustreerd op de topografische kaart uit 1932 (figuur 49). Een vergelijkbare situatie is te zien op de iets oudere kaart van de dépot de la guerre uit 1886, uitgezonderd enkele verschillen op vlak van landgebruik (bijlage 2). Interessant aan deze kaarten is dat er hoogtelijnen zijn getekend, in tegenstelling tot de meeste oudere historische kaarten. Voor de top van de bolwerken wordt een hoogte van 43m aangegeven. In de percelen rond de kern van de citadel zijn weinig hoogtelijnen aangeven, wat er op lijkt te wijzen dat de grachten/wallen gedeeltelijk genivelleerd waren. Ook in de westelijk gelegen percelen blijken nauwelijks relicten bewaard.

Deze situatie bleef grotendeels dezelfde tot na de tweede wereldoorlog. Wel nam de bewoning gradueel toe langs ten noorden en oosten van de ‘Bolwerken’. Uit mondelinge getuigenissen begrijpen we dat een aantal

‘onderaardse bakstenen gangen’, onder meer toegankelijk via het talud van de spoorweg, tot in de tweede wereldoorlog nog gebruikt werden voor de opslag van bieten en als schuilplaats. Deze werden na de oorlog gedicht uit veiligheidsoverwegingen. Op de zuidelijk gelegen percelen, nu in het bezit van Natuurpunt, zou zich een boomgaard bevonden hebben12.

In 1975 werd het voetbalveld langs de Stationsstraat aangelegd en een stuk van deze site opgeofferd (Roosens 1982, p.25). Graafwerken achter het rustoord van de Grauwzusters in 1980 legden muurresten bloot (Moria 2005, p.60). Het zou om resten gaan van een gang, waarin onder meer restanten van een oudere poort werden aangetroffen. Van deze resten is enkel een foto overgebleven, ze werden niet archeologisch geregistreerd. Net voor 1982 werd volgens Roosens (1982, p. 25) achter het klooster van de Grauwzusters veel grond weggevoerd, waarbij het voormalig kerkhof rond de Sint-Sulpitiuskerk tevoorschijn kwam. Op basis van de informatie aangereikt door de huidige directie van het rusthuis en omwoners zou de ‘top’ van de site inderdaad afgegraven zijn, maar de grond voor een groot deel verplaatst zijn naar de westelijke helling. Lodewijckx was eveneens getuige van deze graafwerkzaamheden en bracht de toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen (NDO) op de hoogte. Hij getuigt dat er inderdaad resten van graven vrij gegraven waren, waarvan de skeletten nog in anatomisch verband lagen. Ook vermeldt hij bakstenen muurresten die op het eerste zicht een restant leken van een kerkhofmuur. Restanten van een kerk of monumentaal gebouw waren niet zichtbaar (mondelinge communicatie Marc Lodewijckx, juli 2013). Het is naar aanleiding van deze vondstmelding, evenals op aandringen van de Vrienden van Zoutleeuw, dat Benny Roosens in opdracht van de NDO een onderzoek opstartte. Echter, uitgezonderd één artikel met betrekking tot het historisch bronnenmateriaal, zijn er geen documenten gekend die erop wijzen dat er effectief een archeologisch onderzoek werd uitgevoerd. Correspondentie tussen de heer Roosens en de Vrienden van Zoutleeuw suggereert dat uitgezonderd een beperkt historisch onderzoek en mogelijk een – niet bewaarde – fotoreportage de NDO niet ingegrepen heeft.

In 1982 beschrijft Roosens in ieder geval de situatie als volgt: ‘het zuid-westelijk deel van de citadel daarentegen is

vrij gaaf bewaard gebleven. Eén bastion van de eerste vierkante citadel13 is vrij duidelijk herkenbaar in het terrein en enkele muurstukken van de kazematten liggen aan de oppervlakte. De aangrenzende wallen hebben hier nog verscheidene meters hoogte. de gracht errond is gedeeltelijk gevuld, maar haar tracé evenals dit van de bedekte weg errond, is bewaard gebleven in de perceelsscheiding.’ (Roosens 1982, p.25).

Latere verstoringen gebeurden nog door de bouw van enkele huizen langs de Stationsstraat, evenals de aanleg van Aquafintracé. Dit gebeurde voor een gedeelte in de jaren ’80 en werd opgevolgd door de Katholieke Universiteit Leuven. Echter ook meer recentelijk werden nog leidingen door de site aangelegd, onder meer parallel lopende met de Koepoortstraat, waarbij geen archeologische opvolging gebeurde.

12 Mondelinge communicatie met de heer Roland Roggen (juli 2013) die als kind tijdens WOII hiervan getuige was. Zijn verhaal wordt bevestigd door andere omwonenden, zij het dat zij het uit tweede hand vernomen hebben. De heer Roggen situeert de toegang van de onderaardse gang min of meer op de locatie waar de resten van de kerk vermoedt worden, toegankelijk via het noordelijk talud.

13 Roosens beschrijft de citadel als ‘vierkant’, zich mogelijk baserend op enkele historische kaarten waarop de citadel schematisch is weergegeven. Studie van het kaartmateriaal met een meer realistische weergave, evenals de observaties op het terrein, maken duidelijk dat deze vierkante vorm niet bestaat.

78

Figuur 50 Topografische kaart 1960, NGI, schaal 1:10.000.