• No results found

Bodemkundige interpretatie: Profieltypekaart/Pedologische kaart

5 Landschappelijke boringen

5.2 Beschrijving van de resultaten

5.2.6 Bodemkundige interpretatie: Profieltypekaart/Pedologische kaart

Op basis van de boringen waarin de ongestoorde moederbodem werd bereikt, is een profieltype kaart opgemaakt van de top van de aangetroffen ongestoorde sedimenten. We hebben gekozen voor een dergelijke kaart aangezien niet alle boringen tot in de onverstoorde moederbodem gezet werden, bv. omwille van de aanwezigheid van puinresten. Daarnaast mag duidelijk zijn dat de top van het oorspronkelijk loopvlak in heel wat boringen verdwenen is, net omwille van de aanwezigheid van archeologische structuren. Daardoor kan geen

volledig beeld gegeven worden van de oorspronkelijke, natuurlijke bodemopbouw. De profieltypenkaart dient dan ook in die zin geïnterpreteerd te worden.

Naast de landschappelijke boringen zijn ook de data van de controlerende boringen hierin verwerkt (zie hoofdstuk 6).

Het gebied ten (noord)westen van de Koepoortstraat kan gekarteerd worden als kleiig veen of veen met kleilaagjes, vaak liggend boven klei met veenlaagjes. Op de profieltypekaart zijn deze profieltypes aangeduid als ‘veen’ aangezien het veen in de meeste gevallen voorkwam aan de top van de natuurlijke sequentie.

Wanneer deze sedimenten tot ontwikkeling kwamen, weten we niet. Historische data gaven reeds aanwijzingen dat dit een van oorsprong laag gelegen en drassig gebied was. Landschappelijk gezien valt dit gebied binnen de alluviale vlakte van de Kleine Gete. De opvulling van de paleovallei van de (Kleine) Gete kan op basis van parallellen in het Subatlanticum gesitueerd worden (Baten & Huybrechts 2002, p. 9-10). Goossens (2002, p. 20) beschrijft de opvulling van de Holocene vallei van de Kleine Gete als volgt:

A. basale detritische valleisedimenten (lid van Kortessem) B. basaal veen-tuf complex (lid van Rotselaar)

C. centrale detritische valleiopvulling (lid van Korbeek-Dijle) D. bovenste veencomplex (lid van Vliermaal)

E. detritische dalafzettingen (lid van Rotspoel)

Deze vijf leden vormen samen de Formatie van Arenberg. Deze formatie omvat alle allochtone en autochtone alluviale en colluviale sedimenten van de riviervlakten en bestaat uit beddingssedimenten, oeverwalsedimenten, komzandsedimenten, venen en tuflagen. De sedimenten, aangetroffen tijdens het booronderzoek, maken wellicht deel uit van het bovenste veencomplex.

Het veengebied grenst min of meer aan de Koepoortstraat, met uitzondering van het stuk aan de kruising Koepoorstraat/IJzerenweg. Wanneer we het oude tracé van de Koepoortstraat bekijken, bv. op de kaart van Deventer-1560, merken we dat deze straat voor de constructie van de citadel meer naar het oosten lag, tenminste wat het noordelijk gedeelte betreft (zie cartografische analyse). De Koepoortstraat lag met andere woorden, en wellicht niet toevallig, vroeger op de grens tussen het Holocene alluviale gebied en het hoger gelegen leemgebied. Het grootste deel van het gekarteerde gebied kan als (zandige) leem geklasseerd worden. De samenstelling van dit leem varieert en is plaatselijk sterk zandig. Mogelijk wijst dit erop dat we grotendeels te maken hebben met het zogenaamde Hesbayaan leem, afgezet onder niveo-eolisch omstandigheden (smeltwaters). Er werden geen aanwijzingen aangetroffen voor profielontwikkeling. Op een aantal locaties bleken mogelijke afspoelingslaagjes aanwezig.

Het Pleistocene leem dat in Midden-België afgezet werd, was hoofdzakelijk van Weichsel (Würm)14 ouderdom. Tijdens deze ijstijd brachten de winden die vooral uit het noordnoordwesten kwamen, buiten sneeuw ook loess en zand mee dat opgewaaid werd uit blootliggende sedimenten (ook de Noordzee lag toen droog). Dit materiaal werd dan later weer afgezet, waardoor Midden-België met een leemmantel werd bedekt. Dit leem werd op sommige plaatsen weggespoeld (Goosens 2002, p. 22)

In een aantal locaties werd onder de lemige sedimenten klei aangetroffen. Ter controle van deze vaststelling werden aanvullend 2 boringen geplaatst op het perceel 19 ten noorden van de citadel gelegen. Op dit perceel kan een centrale verhoging opgemerkt worden. De boring die centraal hierop werd geplaatst, vertoont een dunne lemige toplaag en vervolgens een afwisseling van klei en zand. We vermoeden dat dit een uitloper is van een 14 Laatste ijstijd, grofweg te dateren tussen 118.000 en 24.000 jaar geleden.

167

noordnoordoost/zuidzuidwest georiënteerde langgerekte ‘hoogte’ in het landschap, waar op de top de citadel werd gebouwd. Oorspronkelijk gingen we ervan uit dat dit heuvellichaam werd gevormd door tertiaire sedimenten die, omwille van hun kleiige faciës, niet geërodeerd werden in het Pleistoceen. Deze tertiaire getuigenheuvel zou dan vervolgens afgedekt zijn met leem, vergelijkbaar met de verklaring voor andere hoogtes in de streek (Goossens 2002). Echter de afwisseling van zandige en kleiige sedimenten past niet in dit verhaal en lijkt eerder te wijzen in de richting van alluviale afzettingen. Dan volgt uiteraard de vraag wanneer deze sedimenten werden afgezet. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de Holocene opvulling van de Getevallei, direct ten westen ervan, merken we reeds een hoogteverschil van diverse meters. Ook tussen de boringen, waar we deze afwisseling klei/zand aantroffen, onderling blijken belangrijke hoogteverschillen op te treden (tot 2m). Een laatste element is de aanwezigheid van de lemige toplaag, die we in het Pleistoceen (mogelijk Würm) plaatsen. Op basis van bovenstaande elementen vermoeden we dat deze sedimenten afgezet werden in een alluviaal milieu, eveneens daterend uit het Pleistoceen, voorafgaand aan de leemafzettingen.

In de literatuur is weinig informatie over Pleistocene alluviale afzettingen in de regio voor handen. In de toelichting bij de quartairgeologische kaart worden de Pleistocene sedimenten vooral gelinkt met de afzetting van leem. Tavernier & De Moor (1974; p. 181) beschrijven wel enkele Pleistocene rivierterrassen in de buurt van de Kleine Gete. Maar deze betreffen grindhoudende sedimenten: ‘Aux alentours de Léau on trouve un important

cailloutis de silex (2 à 3 m d’épaisseur), couronnant le sommet des replats découptés que se trouvent dans le prolongement de niveau de Bruste.’ Ze vermelden verder dat deze sedimenten voorkomen op een hoogte van 5 à

10m boven het niveau van de Kleine Gete. Echter de sedimenten die aangetroffen werden tijdens dit onderzoek bevatten nauwelijks grind. Zonder duidelijk referentiekader blijft het toewijzen van de aangetroffen alluviale sedimenten aldus moeilijk.

Figuur 133 Profieltypen kaart van het studiegebied (mesoschaal), inclusief aanduiding van textuurzones (begrenzing in blauw aangegeven)