• No results found

3 Methode

3.2 Methode en data

Vanaf deze paragraaf gaan we in op de opzet van het hoofdonderzoek. De onderzoeksvraag van het onderzoek luidt als volgt:

Op welke manier en met welke middelen onderneemt de politicus een poging om zijn

of haar lezers te overtuigen van een standpunt via een persuasief Twitterbericht?

Dit kwalitatieve onderzoek heeft als doel om te kijken hoe overtuiging binnen persuasieve tweets voorkomt en deze zo grondig mogelijk te beschrijven. Hiervoor is een analysemodel opgesteld en zijn de typen overtuiging gecategoriseerd. Het analysemodel en de categorisatie zijn te vinden in paragraaf 3.4.2 en 3.4.3. Het analysemodel verschilt wezenlijk van het model dat is opgezet voor het voorafgaande onderzoek, welke terug te vinden is in het referentiemateriaal. Het onderzoeksmateriaal: de Twitterberichten van de verschillende politici en de gekozen politici zelf, worden besproken in paragraaf 3.4.4.

3.2.1 Analysemodel

Om uiteindelijk de analyse te kunnen uitvoeren, is het onderstaande model opgesteld:

Hieronder volgt een toelichting over hoe het model gebruikt moet worden:

Bij de analyse van de berichten is het noodzakelijk om te beginnen bij de eerste stap. In de analyseresultaten zullen alleen de persuasieve tweets opgenomen worden en niet de gehele hoeveelheid Twitterberichten die gebruikt zijn om twintig overtuigende tweets per politicus te vinden. Metadiscourse wordt gebruikt als eerste bewijs voor het persuasieve karakter van een tweet. Ondanks dat de taalhandelingen niet erg relevant zijn om een antwoord op de hoofdvraag te krijgen, zijn ze wel degelijk van belang om de performatieven te lokaliseren. Het vaststellen van taalhandelingen is daarom de tweede manier om te bewijzen dat een bericht persuasief is. De eerste stap levert de volgende informatie op:

 De gebruikte vorm van metadiscourse

 Is er sprake van een directieve of een persuasieve taalhandeling?

Bij de tweede stap wordt er onderzocht of er gebruik wordt gemaakt van overtuiging via de centrale of via de perifere route en of er gebruik wordt gemaakt van argumentatie of juist niet. Als de centrale

1: Welke vorm van metadiscourse en welke taalhandeling worden gebruikt in de persuasieve tweet?

3: welke overtuigingsstrategie wordt gebruikt?

Centrale route Perifere route

Categorie 1

Categorie 2 Categorie 3 Categorie 4 Categorie 5 Categorie 6

2: is er sprake van overtuiging via de centrale of via de perifere route? Wat is het standpunt, wat zijn de argumenten, welke argumentatiestrategie is er gebruikt en waar zijn het standpunt en de argumenten geplaatst binnen een centrale tweet?

route gebruikt wordt, dan worden het standpunt en de argumenten onderscheiden en de plaats van het standpunt en de argumentatie genoemd. De tweede stap heeft de volgende uitkomsten:

 Centrale route: wat het standpunt is en wat zijn de argumenten?

 Centrale route: het standpunt staat in de tweet, in de hashtag of is impliciet  Centrale route: de argumentatie is terug te vinden in de tweet of via een link  Centrale route: welke argumentatiestrategie is gebruikt?

 Perifere route

Het toekennen van een overtuigingscategorie wordt bij de derde stap gedaan. Bij de centrale route betekent dit dat er argumenten worden gebruikt en bij de perifere route juist niet. Bij de meeste categorieën vindt een subcategorisatie plaats, zoals bijvoorbeeld bij de gebruikte argumentatietypen van categorie 1 en de verschillende typen framing en metaforen in de vijfde categorie. De stippellijn-pijltjes tussen de centrale- en de perifere route betekenen dat er binnen een tweet eventueel overtuiging via zowel argumentatie als via overige methoden plaats kan vinden. Tijdens deze stap wordt de volgende informatie achterhaald:

 Centrale route: overtuigingscategorie 1

 Perifere route: overtuigingscategorie 2,3,4,5 of 6

3.2.2 Bewijs voor persuasie: metadiscourse

Het kan lastig zijn om een poging tot overtuiging te herkennen, zeker bij een kort Twitterbericht. Omdat dit een wetenschappelijk onderzoek is, is het echter wel noodzakelijk om bewijs te kunnen leveren dat een tweet persuasief van aard is. De theorie van Dafouz-Milne (2008) helpt ons om een poging tot overtuiging via een duidelijke set markeerders te onderscheiden binnen een kort Twitterbericht. Hieronder wordt dieper ingegaan op deze theorie.

Dafouz-Milne (2008: 97) benoemt ‘metadiscourse’ als hulpmiddel om een poging tot overtuiging als zodanig te herkennen en in dit rapport geldt het als eerste bewijs voor de persuasiviteit van een tweet. Metadiscourse gaat over de kenmerken die schrijvers binnen hun tekst gebruiken om lezers de boodschap te kunnen laten decoderen, de standpunten van de schrijver duidelijk te maken en de gebruiken binnen een cultuur te laten weergeven. Metadiscourse is dus niet gewoon een stilistisch hulpmiddel, maar het is afhankelijk van de retorische context in welke het wordt gebruikt en de pragmatische rol die het vervult. Explicietheid is een belangrijk kenmerk van metadiscourse omdat, naast dat het een praktische manier is voor identificatie en vergelijken, het een duidelijke poging van de schrijver weergeeft om een bepaald taalkundig effect te verkrijgen. Metadiscourse markeerders kunnen verschillende verschijningsvormen hebben: van een enkel woord (bijvoorbeeld ‘waarschijnlijk’) tot hele zinnen of zelfs paragrafen.

Dafouz-Milne (2008) geeft aan dat er twee categorieën binnen de metadiscourse onderscheiden kunnen worden, namelijk de tekstuele- en interpersoonlijke metadiscourse (Dafoz-Milne, 2008: 97-99). Tekstuele metadiscourse gaat over de organisatie van discourse, terwijl interpersoonlijke metadiscourse het standpunt van de schrijver tegenover het onderwerp en de lezer behandelt. De onderzoeker stelt verder dat metadiscourse uiteindelijk als doel heeft om de lezer te overtuigen omdat het meehelpt de argumenten kenbaar te maken of op een bepaalde manier te presenteren. Wanneer er geen sprake is van argumentatie kan metadiscourse, zoals hiervoor gemeld, de houding van de schrijver tegenover het onderwerp of de lezers kenbaar maken. Daarom wordt metadiscourse in dit onderzoek gebruikt als een markeerder voor overtuiging, zodat dit ons helpt om bewijs te leveren voor overtuiging binnen een Twitterbericht.

Dafouz-Milne (2008: 98) hanteert de onderstaande categorische indeling van metadiscourse:

Tekstuele metadiscourse categorieën:

 Logical Markers. Dit zijn woorden die de semantische relatie tussen stukken discourse aangeven. Voorbeelden uit deze categorie zijn: (additieven) en, verder, bovendien, daarnaast, (adversatieven) of, hoewel, maar, (consecutieven) dus, daarom, als consequentie, (conclusieven) uiteindelijk, in ieder geval.

 Sequencers. Hieronder verstaan we woorden die een positie in een reeks aangeven. Voorbeelden hiervan zijn: ten eerste, ten tweede, aan de ene kant, aan de andere kant.  Reminders. Reminders refereren naar eerdere secties in de tekst. Voorbeelden zijn:

teruggaand naar, zoals eerder vermeld.

 Topicalisers. Hieronder verstaan we markeerders die topicverandering benoemen. Voorbeelden hiervan zijn: in politieke termen, in het geval van.

 Code Glosses. Deze categorie bestaat uit woorden of tekens die tekstueel materiaal uitleggen, herformuleren of als voorbeeld gebruiken. Denk hierbij aan woorden als: (parentheses) haakjes (), (punctuatie) dubbele punt :, (herformuleerders) met andere woorden, simpelweg gezegd, om precies te zijn.

 Illocutionaire markeerders. Dit zijn woorden die precies beschrijven welke handeling de schrijver gaat uitvoeren. Voorbeelden hiervan zijn: ik stel voor, ik hoop te overtuigen.

 Aankondigingen. Aankondigingen refereren naar toekomstige secties in de tekst. Denk hierbij aan woorden als: er zijn goede redenen om.., zoals we straks zullen zien.

Interpersoonlijke metadiscourse markeerders:

 Hedges. Hedges drukken gedeeltelijke toewijding aan het waarheidsgehalte van een tekst aan. Denk hierbij aan woorden/zinsdelen als: (epistemistische werkwoorden) kan, kan zijn, moet, (waarschijnlijkheidsbijwoorden) mogelijk, waarschijnlijk, misschien, (epistemistische uitdrukkingen) het is waarschijnlijk dat.

 Certainty Markers. Dit zijn woorden die een totale toewijding aan het waarheidsgehalte van een tekst aangeven. Voorbeelden hiervan zijn: duidelijk, ongetwijfeld, zeker

 Attributors. Hieronder verstaan we zinsdelen/woorden die refereren naar de bron van informatie. Voorbeelden zijn: zoals X aangaf, X claimt dat, zoals aangegeven in.

 Attitude Markers. Attitude markers geven de affectieve waardes naar de tekst en de lezers weer. Denk hierbij aan woorden/zinsdelen als: (deontische werkwoorden) moeten, nodig hebben, (attitudinale bijwoorden) helaas, opmerkelijk, zielig, (attitudinale adjectieven) het is absurd, het is verassend, (cognitieve werkwoorden) ik voel, ik denk dat, ik geloof.

 Commentaries. Commentaries helpen een lezer-schrijver verstandhouding te bewerkstelligen door de tekst. Hier enkele voorbeelden: (retorische vragen) wat is beter, een gezonde economie of hoge schulden?, (lezer direct aanspreken) je moet goed begrijpen, beste lezer, (inclusieve uitdrukkingen) we geloven allemaal dat, laten we, (personalisaties) wat de metingen me vertellen, ik wil niet, (terzijdes) Wilders, ironisch genoeg voor iemand van de rechterkant, is voor lastenverlichting voor AOW’ers.

Het is belangrijk om metadiscourse in het onderzoek te betrekken. Om een Twitterbericht op een wetenschappelijke manier te analyseren op gebruikte overtuigingstechnieken moet er ten eerste kunnen worden vastgesteld of er wel een poging tot overtuiging wordt ondernomen. Wanneer een Twitterbericht persuasief bedoeld is, zal er een vorm van metadiscourse te onderscheiden zijn. Het kan hier gaan om woorden, zinsdelen, punctuatie, leestekens of andere tekstuele verschijnselen waaruit we een poging tot overtuiging kunnen herkennen. Binnen de analyse worden geen tweets betrokken die niet persuasief zijn omdat dit niet binnen de doelstelling van het onderzoek ligt. Dit betekent dat alle onderzochte tweets persuasief zijn en dus metadiscourse bevatten. Metadiscourse geldt in dit rapport dan ook als bewijs of verantwoording dat een tweet een overtuigend karakter heeft.

3.2.3 Bewijs voor persuasie: taalhandelingen

Voordat we kunnen spreken van (een poging tot) overtuigen, is het noodzakelijk dat de handeling van het overtuigen ook als zodanig herkend wordt. Om meer te weten te komen over taalhandelingen, wordt hieronder de taalhandelingstheorie van Austin en Searle onder de loep genomen. Naast de metadiscourse van Dafouz-milne, welke hiervoor besproken is, kan de taalhandelingstheorie gezien worden als een tweede bewijs om een tweet als persuasief aan te duiden.

In de jaren vijftig hield de Britse filosoof John Austin zich bezig met de vraag wat mensen met taal doen. Hij is daarbij van mening dat mensen taal niet alleen gebruiken om een uitspraak over de werkelijkheid te doen (die auto is blauw). Taal wordt ook gebruikt om dingen mee te doen, om een belofte te doen, om handelingen mee uit te voeren, om iemand een vraag te stellen, iemand te feliciteren, et cetera (Houtkoop, Koole, 2000: 20). Met het gebruiken van taal, wordt er dus een bepaalde handeling verricht. Dit noemen we de taalhandelingstheorie.

John Austin stelt verder dat als we iets zeggen, dat we dan eigenlijk drie soorten handelingen uitvoeren, namelijk een locutionaire, een illocutionaire en een perlocutionaire taalhandeling

(Houtkoop, Koole, 200: 22). De locutie is de actie zelf. Als we iets zeggen of schrijven, dan is de locutie de klank van de woorden of de tekst op papier. Onder de illocutionaire taalhandeling verstaan we de strekking of het doel van de taalhandeling, oftewel de intentie van de spreker/schrijver. Dit is waar het in de taalhandelingsteorie eigenlijk om draait. Als iemand zegt ‘het tocht hier’, dan is de illocutionaire strekking dat iemand de deur of het raam dicht moet doen. Bij de perlocutie draait het om het effect van de locutie en illocutie bij de hoorder. Bijvoorbeeld dat iemand het raam dicht doet (De Groot, 2011: 19).

3.2.4 Herkennen van taalhandelingen

Taalhandelingen zijn allereerst te herkennen aan de IFID’s, oftewel illocutionary force indicating devices. Wij spreken hierbij van strekkingsaanduidende middelen (Houtkoop, Koole, 2000: 26). Één van deze middelen is het performatieve werkwoord. Vaak is het echter ingewikkelder dan dat, want de uiting waarmee we een taalhandeling uitvoeren hoeft geen performatief werkwoord te bevatten. Als we iets beloven, dan zeggen we niet altijd: ‘ik beloof je dat ik vanavond mee ga’, maar in plaats daarvan kan je ook zeggen: ‘tot vanavond’. Dit maakt dat IFID’s deels taalspecifiek zijn en sterk contextafhankelijk.

Aan performatieve werkwoorden herkennen we, zoals hierboven is uitgelegd, welke taalhandeling een spreker uitvoert wanneer deze iets zegt. De voorwaarde hierbij is dat de spreker het performatieve werkwoord onder de juiste omstandigheden gebruikt. Houtkoop en Koole spreken van een performatieve formule wanneer een uiting performatief is. De formule heeft de volgende kenmerken: (1) het bevat ‘hierbij’, (2) het bevat een expliciet performatief werkwoord, (3) het staat in de tegenwoordige tijd en (4) het heeft ‘ik’ als persoonsvorm (Houtkoop, Koole, 2000: 20). Een voorbeeld hiervan is: ‘hierbij beloof ik dat ik dat zal doen’, maar niet: ‘hierbij beloofde ik dat ik dat zal doen’.

3.2.5 Taalhandelingcategorieën

In dit rapport worden de taalhandelingscategorieën van Searle gebruikt omdat dit de meest gebruikte indeling is. In de categorie assertieven zullen we echter naar voorbeeld van De Groot (2011) een aanpassing doen.

De categorie assertieven bestaat uit performatieve werkwoorden als: beweren, concluderen, veronderstellen, afleiden, speculeren en voorspellen. Assertieven zeggen iets over een gebeurtenis, object of persoon. Het gaat hier over uitspraken over de werkelijkheid. Bij expressieven gaat het om de geestesgesteldheid. Voorbeelden hiervan zijn: begroeten, bedanken, feliciteren, condoleren, betreuren. Bij een directieve taalhandeling poogt de spreker om de hoorder iets te laten doen, of juist niet. Het gaat hierbij om een wens of wil. Voorbeelden zijn: vragen, bevelen, uitdagen,

uitnodigen, smeken, bepleiten, uitlokken, aanraden, commanderen. Bij commissieve taalhandelingen bindt de spreker zich aan een toekomstige handeling. Het gaat hierbij om performatieven als: garanderen, beloven, zweren, een contract afsluiten. Bij een declaratief verandert de spreker iets in de toestand van de werkelijkheid als deze de taalhandeling succesvol afrondt. Voorbeelden hiervan zijn: dopen, ontslaan, iets in de ban doen.

3.2.6 De taalhandelingen voor dit onderzoek

In navolging van De Groot (2011) en Pander Maat (1994), zal ik een wijziging in de categorie assertieven aanhouden. Binnen de taalhandelingsgroep assertieven is namelijk een vrij groot verschil te zien, namelijk tussen informatieve en persuasieve taalhandelingen. Bij informatieve taalhandelingen laat de spreker zich uit over een persoon, object of gebeurtenis zonder hierbij en mening te geven of gevoel te uiten. Een voorbeeld hiervan is een tweet van Alexander Pechtold:

10 Apr Alexander Pechtold @APechtold

‘Nu debat over voortgang veiligheid Pakistan en Afghanistan.’

Bij persuasieve taalhandelingen laat de spreker een bepaalde mening, stelling of bewering zien ten opzichte van een persoon, object of stand van zaken. De spreker wil de lezer op deze manier van een bepaald standpunt overtuigen. Een voorbeeld hiervan is een tweet van Geert Wilders:

13 Apr Geert Wilders @geertwilderspvv

‘Mediaberichten Catshuis-bijna-akkoord allemaal prematuur. Kan nog alle kanten op gaan.’

Bij directieve taalhandelingen is het doel van de spreker om de lezer iets te laten doen of juist niet te laten doen. Omdat de spreker poogt de lezer iets te laten doen of te laten, kunnen we hierbij spreken van (een poging tot) overtuigen. In het bovenstaande voorbeeld hebben we kunnen zien dat overtuiging goed plaats kan vinden binnen de assertieve taalhandelingen. Immers: een uiting kan zowel informatief van aard zijn, als een mening, stelling of bewering bevatten.

De volgende performatieven kunnen we bij een persuasieve taalhandeling onderscheiden: stellen, vinden, beweren, overeenstemmen, toegeven, erkennen, concluderen, voorspellen, hopen, verlangen, benieuwen, afvragen (De Groot, 2011).

Bij directieve taalhandelingen onderscheiden we de volgende performatieve werkwoorden: adviseren, aanraden, oproepen, uitnodigen, vragen, verzoeken, bevelen, eisen, smeken, uitdagen (De Groot, 2011).

3.2.7 Categorisatie van overtuigingsvormen

De laatste stap die ondernomen wordt tijdens de analyse is het bepalen van de persuasieve strategie. De overtuigingsvormen die we gebruiken in de analyse zijn gegroepeerd op overeenkomstige eigenschappen, door bijvoorbeeld overtuiging door aantrekkelijkheid en deskundigheid van de bron in dezelfde categorie te plaatsen. Alle overtuigingsstrategieën die te maken hebben met het gebruiken van een ‘bron’ komen dus in dezelfde categorie. Het categoriseren van de overtuigingsstrategieën heeft als groot voordeel dat de analyse, maar ook de uitkomsten overzichtelijk zijn. Uiteindelijk zijn de onderstaande zes categorieën ontwikkeld:

 Categorie 1: overtuiging via de centrale route. Hoewel uit het vooronderzoek bleek dat overtuiging via de centrale route niet veel voor lijkt te komen, dient deze overtuigingsvorm een eigen categorie te krijgen vanwege incompatibiliteit met andere typen overtuiging. Overtuiging via deze route gaat door middel van argumenteren. Dit kan gebeuren door middel van een opsomming van één of enkele korte argumenten in de tweet zelf of door middel van het plaatsen van een link naar een externe bron welke het standpunt van de politicus onderstreept of door het argument te noemen in de hashtag (#).

 Categorie 2: overtuiging door middel van beladen woorden. Zowel de eufemismen en dysfemismen uit de retorische overtuiging als de woorden met een betekeniscomponent vanuit de vuistregels gaan over woorden die een zeker gevoel oproepen bij de hoorder. Het gaat hierbij om woorden met een positieve, neutrale of negatieve betekenis. Vanwege grote overeenkomst tussen deze drie vormen is er besloten om ze samen onder te brengen in één categorie.

 Categorie 3: overtuiging met waardes. De derde categorie gaat over overtuiging door middel van waardes, al moet het woord waardes hier erg ruim worden opgevat. In dit geval heeft ‘waardes’ de betekenis van getallen, hoeveelheden, cijfers et cetera. De overtuigingsvormen die ondergebracht worden in deze categorie zijn: statistische evidentie, de meer argumentenvuistregel (20 redenen om voor ING te kiezen) en de consensusvuistregel. Bij deze laatste overtuigingsvorm gaat het om een grote groep mensen die ergens voor kiest, daarom zou jij er ook voor moeten kiezen. De waarde van deze groep mensen staat niet vast, maar de overtuiging hierbij leunt op de gedachte dat een grote groep mensen ergens voor kiest.

 Categorie 4: overtuiging door middel van een kenmerk van de bron. Het gaat hierbij om twee overtuigingsvormen, namelijk overtuiging door de deskundigheid van de bron en overtuiging door de aantrekkelijkheid van de bron. De verwachting is dat deze categorie uiteindelijk niet erg vaak voorkomt, maar wel meer dan de overtuigingsvormen in de restcategorie.

 Categorie 5: overtuiging door metaforen en framing. Vanwege de verwachting dat framing veel voorkomt in de te onderzoeken Twitterberichten en omdat framing onvoldoende gemeen heeft met andere vormen van overtuiging, krijgt framing een eigen categorie. Metaforen en framing vertonen echter zeer grote overeenkomsten. Daarom kan framen

worden gezien als een subdomein van metaforen. Er is namelijk bij zowel framing als bij metaforen sprake van een vergelijking tussen een doeldomein en een referentiedomein. Daarom zijn de twee typen overtuiging samengenomen in categorie 5. Bij metaforen maken we onderscheid tussen structurele metaforen, ontologische metaforen en oriëntatie-metaforen. Bij framing maken we onderscheid tussen het framen van situaties, attributen, keuzes, acties, vraagstukken, verantwoordelijkheid en nieuws.

 Categorie 6: alle overige overtuigingsvormen. De volgende vormen van persuasie komen in deze categorie voor: stereotiepen, beladen vragen, innuendo, hyperbolen, bewijsvervanging, gluipers, laagspelen, spot/horse laugh en afbeeldingen vanuit de vuistregels. Uit het vooronderzoek is gebleken dat deze vormen van overtuiging weinig voorkomen en komen daardoor terecht in de restcategorie.

3.2.8 De gekozen politici en de Twitterberichten

Het doel van dit onderzoek is om uit te zoeken hoe persuasieve Twitterberichten van politici eruitzien. Welke overtuigingsstrategie wordt gebruikt? Op welke manier gebruiken politici het medium om hun doelgroep te overtuigen? Om een antwoord te kunnen geven is het noodzakelijk om een aantal politici te selecteren waarvan we de berichten gaan analyseren. Om een representatieve groep politici te analyseren is er voor gekozen om, wanneer mogelijk, de fractievoorzitters van de acht grootste partijen in de analyse op te nemen. De fractievoorzitters, of lijsttrekkers, zijn het gezicht en de stem van hun partij. Alles wat ze in een professionele setting vermelden op Twitter mag dan ook worden gezien als een (officiële) uiting van de desbetreffende partij. Het feit dat ze partijleider zijn, zou ook een extra stimulans kunnen zijn om meer persuasieve uitingen te laten zien dan andere partijgenoten. In sommige gevallen is het echter niet mogelijk om de Twitterberichten van de lijsttrekkers te analyseren, zoals bijvoorbeeld bij de VVD. Mark Rutte heeft wel een Twitter-account, maar deze wordt niet gebruikt. Bovendien worden de tweets, mochten ze ooit verschijnen,