• No results found

Een wezen in het niets geplaatst 8.1 Inleiding

8.2 Mens en posthuman

De eerste vraag die ik wil beantwoorden is of de posthuman als een andere biologische soort dient te worden geclassificeerd. In het nawoord van de tweede druk van Die Stufen stelt Plessner dat de mens vanuit biologisch perspectief in het huidige type (heutige Menschentyp) voorlopig zijn laatste evolutionaire stap heeft gezet. Meer is er volgens hem zoölogisch niet te zeggen. Die speciale stap die ertoe heeft geleid dat de mens en zijn omgeving door het ontstaan van cultuur is beïnvloed, valt evenwel buiten het bereik van die tak van wetenschap, vult hij aan.6 Met deze opmerkingen

maakt hij duidelijk dat er een biologische evolutie is geweest en dat er bovendien iets heeft plaatsgevonden dat ertoe heeft geleid dat er met de mens een hogere Stufe is betreden, met andere woorden, dat er in vergelijking met het dier een niveauver- hoging bestaat die heeft geleid tot een wezen dat cultuur maakt om zich daarmee in de wereld staande te kunnen houden. Hij merkt daarbij op dat die stap voor biologen geen onderwerp van studie is maar juist wel voor filosofen. Die niveauver- hoging is voor Plessner de reden geweest er een studie aan te wijden en het wezen van de mens filosofisch te analyseren.

Ik heb in hoofdstuk 4 uitgelegd dat de mens zich volgens Plessner van andere organismen onderscheidt door zijn specifieke positionaliteit van een excentrisch bestaan. De mens kan daardoor over zichzelf reflecteren, hij is zowel subject als object van zijn bestaan. De gevolgen van dat opvallende onderscheid hebben ertoe geleid dat de mens door Linnaeus indertijd al Homo sapiens, wijze mens, werd genoemd, waarmee tegenwoordig overigens niet wordt ontkend dat ook andere aan

6 Plessner H. Die Stufen, p. 351-353.

In deze paar zinnen heb ik zeer kort de beide lijnen van onderzoek die de pijlers vormen van dit filosofische onderzoek samengevat. Uiteindelijk moet het antwoord op de hoofdvraag van deze studie daaruit voortkomen. Die vraag luidt: is de posthuman een andere gedaante van de mens of dient er gesproken te worden van een ander wezen dat geen mens meer is? Of enigszins anders gesteld: dient de mens die door enhancement fysiek en cognitief tot heel veel meer in staat is dan de mens van nu, en die volgens Bostrom niet ondubbelzinnig meer mens is volgens de huidige standaarden, niet meer als mens te worden beschouwd maar als een ander soort wezen?3 Stel dat het inderdaad mogelijk zou zijn de posthuman te

verwezenlijken, is dat organisme dat 170 jaar kan worden, van iedere dag geniet, moreel hoogstaand is, zich energiek voelt en nieuwe kunstvormen heeft uitgevonden daarmee dan een ander wezen dan zijn voorganger, de mens, die zulke

eigenschappen niet heeft?4 Heeft de mens door eigen toedoen dan een zodanige

stap in zijn evolutie gezet dat er een nieuw aan hem verwant wezen is ontstaan? Dient de tot posthuman getransformeerde mens nog gewoon Homo sapiens worden genoemd of moet aan deze afstammeling een andere naam worden gegeven?

In deze discussie sluit de enhancement-criticus Nicholas Agar bijvoorbeeld niet uit dat veranderingen in het menselijk genoom zouden kunnen leiden tot een transformatie naar een nieuwe biologische soort, de posthuman.5 Hij beschouwt

met deze opmerking vanuit evolutionair perspectief de posthuman als een nieuwe species. De consequentie daarvan zou dan zijn dat zich door human enhancement in de wereld andere wezens zullen gaan ophouden. Zal zich een soort situatie kunnen voordoen zoals in het verleden waarin een tijdlang de Homo neanderthalensis naast de Homo sapiens heeft geleefd? Of zijn posthumans door hun verbetering alleen maar mensen voorbij de mens of ‘meer dan mensen’ zoals wij die nu kennen en is er geen sprake van een andere soort? Met andere woorden, behoort de eventuele verandering tot de posthuman gewoon tot het wezen van de mens en is er helemaal niets veranderd aan dat wezen, behalve dat de posthuman fysiek en cognitief meer in zijn mars heeft? Verschilt de posthuman van de mens die ik vanuit Plessners wijsgerige antropologie in deze studie heb gekarakteriseerd?

Ik zal de vraag of de posthuman als een ander wezen of als mens dient te worden beschouwd beantwoorden vanuit de gezichtspunten over het wezen van de mens die ik in de vorige hoofdstukken heb ontwikkeld. Het zal in de eerste plaats

3 Bostrom N. Why I want to be posthuman when I grow up. In: Medical enhancement and posthumanity, Gordijn B., Chadwick R. (eds.) Springer, Dordrecht 2008, p. 107-137.

4 Bostrom N. Ibidem.

5 Agar N. Truly human enhancement. A philosophical defend of limits. The MIT Press, Cambridge MA 2014, p. 148.

het begin van de door Plessner gedefinieerde excentrische positionaliteit en de daarmee samengaande natuurlijke kunstmatigheid en socialisatie in de Mitwelt. Wat toen plaatsvond is een breuk in de natuur die door Plessner wordt beschreven als de kruising van Natur en Geschichte die de mens zo kenmerkt zoals ik in hoofdstuk 6 heb uitgelegd. Op dat moment raakte de mens in sich gebrochen en was zijn bestaan wahrhaft auf Nichts gestellt.

Dat de uiterlijke kenmerken van de mens voor Plessner niet relevant zijn voor het mens-zijn, blijkt uit zijn opvatting dat mens-zijn niet afhankelijk is van zijn wijze van voorkomen en zich in variaties kan manifesteren die niet overeenkomen met ons bekende uitingsvormen. Hiermee relativeert hij specifieke kenmerken van organismen in de lijn van de menselijke soort. Mens-zijn uit zich door op een bepaalde wijze in de wereld staan en is niet gerelateerd aan de vorm van het Körper,

echter wel aan het dierlijke karakter ervan als basis van het menselijk bestaan.9

Hij bedoelt daarmee te zeggen dat de basis van het menselijke bestaan een biologische oorsprong heeft (Natur), het leven is en dat het Körper als het ware het chassis is dat de mens draagt en in zijn uitingsvorm slechts een variatie is van die van andere dierlijke organismen. Alsof hij zou willen zeggen dat het ook een ander dier had kunnen zijn dat die niveauverhoging had kunnen overkomen. Wat de verhoging typisch menselijk maakt, is zijn vorm van positionaliteit en alle consequenties daarvan. Dat betekent voor de toekomst echter ook dat de mens door een eventuele substantiële vermenging van technologie en biologie van zijn Körper niet een ander wezen wordt en dat een cyborg of Nancy’s ‘androïde in een sciencefic- tionfilm’ nog steeds gewoon mensen zijn, evenals zij die bijvoorbeeld met farmacologisch werkende middelen in wat voor opzicht ook zijn verbeterd.

Plessner zal deze moderne begrippen niet in gedachten hebben gehad maar

met zijn opmerkingen maakt hij duidelijk wat de mens ten diepste kenmerkt. De mens is volgens hem in zijn excentrische positionaliteit gebonden aan zijn centrische organisatievorm (dierlijke lichaam) die de basis is voor zijn existentie.10, 11 Dat betekent dat een biologisch lichaam een noodzakelijke voorwaarde is om als

mens te kunnen bestaan; een lichaam dat kenmerken heeft die eveneens bij dieren voorkomen en die het leven op zich mogelijk maken. Door het virtueel buiten zichzelf kunnen treden (Abhebung), is de mens in staat afstand te nemen van dat lichaam en het zowel als Körper en Leib te zien (hoofdstuk 7). Het Doppelaspekt van Körper en Leib in relatie met de Mitwelt maakt de mens tot een wezen met een heel eigen nature en condition en maakt het hem mogelijk zich als een in het niets

9 Plessner H. Die Stufen, p. 293.

10 Plessner H. Der Mensch als Lebewesen. In: Mit anderen Augen, p. 11. 11 Plessner H. Die Stufen, p. 293.

de mens verwante hominiden kenmerken van die specifieke positionaliteit hebben gehad of hebben.7 Deze wijze mens kan volgens Plessner op twee manieren

worden gekarakteriseerd: 1. vanuit biologisch perspectief: als een organisme dat biologisch gezien is te herkennen aan specifieke kenmerken en 2. vanuit wijsgerig antropologisch perspectief: als een organisme dat met het betreden van een hogere Stufe als een in het niets geplaatst wezen zich onafhankelijk van de natuur met zijn cultuur staande moet zien te houden.

Ik ga eerst in op het biologische aspect, dat wat volgens Plessner bestemd is voor de wetenschap en niet voor filosofen. Hij heeft er dan ook geen opvattingen over in zijn Die Stufen. Niettemin is het voor het vertoog relevant aangezien er in de literatuur over human enhancement de suggestie wordt gewekt dat de menselijke biologie erdoor zou kunnen worden veranderd. Als Agar aangeeft dat er mogelijk een nieuwe soort (species) zou kunnen ontstaan dan is de vraag of er taxonomisch gezien door human enhancement een opvolger aan de evolutionaire ontwikkeling van de mens wordt toegevoegd. Zal de posthuman door biologen als een andere soort moeten worden gekarakteriseerd als dit organisme twee keer zo lang gezond en gelukkig kan leven en moreel hoogstaander is? Al jaren is in de biologische filosofie evenwel een discussie gaande over de vraag wat een soort precies inhoudt. Het onderscheid tussen mens en dier is zelfs niet duidelijk te maken als men bijvoorbeeld socialisatie als een typisch menselijk kenmerk beschouwt. Ik heb laten zien dat socialisatie verband houdt met Plessners begrip excentrische positionaliteit en zich manifesteert in het karakter van de Mitwelt. Op analoge wijze brengt Stiegler haar in verband met de extériorisation in relatie met techniek. Uiteraard gaat de menselijke socialisatie verder dan die bij dieren maar een vorm van gezamenlijk- heid wordt bij andere organismen zeker aangetroffen. Die eigenschap loopt door de taxonomische classificatie heen.

Er is volgens de bioloog en wetenschapsfilosoof Marc Ereshefsky echter geen essentiële eigenschap die mensachtigen dienen te hebben om deel uit te maken van de menselijke soort. Het enige wat vanuit biologisch perspectief noodzakelijk en voldoende is om ertoe te behoren, is deel uit te maken van zijn ontwikkelingslijn.8

Dat betekent dat biologisch gezien de posthuman tot de Homo sapiens zal behoren en geen andere soort zal zijn. Hij past in de lijn die, zoals ik in deze studie heb uitgelegd, is begonnen met het organisme dat zijn geheugen naar buiten heeft verplaatst (extériorisation) met het maken van technische artefacten. Het was tegelijkertijd

7 McBrearty S., Brooks A.S. The revolution that wasn’t: A new interpretation of the origin of modern human behavior. Journal of Human Evolution 2000; 39: 453-563.

8 Ereshefsky M. “Species”, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2017 Edition), Zalta N.E. (ed.), URL = file://localhost/<https://plato.stanford.edu/archives/fall2017/entries/species/>

een wetenschappelijke wijze die positionaliteit zodanig te manipuleren dat er een volgende trede wordt betreden. Dat betekent ook dat er geen voorstelling is te maken van een toestand die verder gaat dan de excentrische positionaliteit. Het menselijke kenvermogen is daartoe niet in staat. Niettemin realiseren wij ons dat er met de mens iets speciaals in de wereld is gekomen.

Vanuit wijsgerig-antropologisch perspectief moeten er daarom kanttekeningen worden geplaatst bij opvattingen van biologen dat er niet iets essentieels is dat de mens van andere organismen onderscheidt. Dat zal vanuit biologisch perspectief mogelijk zo zijn, maar ik heb met het gedachtegoed van Plessner en anderen laten zien dat er meer is en dat er specifieke menselijke karakteristieken zijn die het onderscheid maken. Ik zal in het kort nog enkele punten in herhaling roepen die het verschil tussen mens en dier accentueren. Zij maken juist dat de mens als mens getypeerd dient te worden en bepalen mee of de posthuman verschilt van zijn voorganger. Ik zal drie in het oog vallende menselijke eigenschappen die berusten op de excentrische positionaliteit en die ik in deze studie heb behandeld, relateren aan de vraag of de posthuman een ander wezen zal zijn: 1. het vermogen van de mens om zich cultureel te ontwikkelen, 2. de bij de mens intrinsiek aanwezige moraliteit, en 3. het hebben van idealen of utopieën. De vraag is of de posthuman deze op de excentrische positionaliteit berustende typisch menselijke karakteristieken ook nog zal hebben of in dat opzicht verschilt van zijn voorganger. Mocht dat eerste het geval zijn dan kan de posthuman ook vanuit het in deze studie ontwikkelde wijsge- rig-antropologisch perspectief als mens worden beschouwd.

In de eerste plaats manifesteert zich het verschil met het dier in culturele ont- wikkelingsmogelijkheden die de mens heeft. Kijkend naar het verleden is vast te stellen dat menselijke cultuur waarvan de dynamiek binnen de functionele drie- hoeksrelatie tussen Körper, Leib en Mitwelt de stuwende kracht is, ertoe heeft geleid dat mensen zich ieder moment in de tijd in een aantal opzichten onderscheiden van hun voorouders. Hetzelfde zal naar verwachting het geval zijn bij nakomelingen van mensen van nu. Iedere nieuwe generatie construeert weer zijn eigen culturele niche door de dynamiek van de driehoeksrelatie. Ook andere organismen doen dat in principe maar er is in dat opzicht een opvallend verschil met de mens: door de op de excentrische positionaliteit gestoelde functionele driehoeksrelatie is er binnen een cultuur sprake van accumulatie van cognitief kapitaal zoals ik in hoofdstuk 6 heb uitgelegd. Dat perspectief is er niet bij het centrisch levende dier. Deze karakteristiek zal niet verdwenen zijn bij de posthuman aangezien het behoort tot het wezen van een excentrisch levend organisme dat ook de posthuman zal zijn. Deze zal blijven streven naar het nieuwe door inzet van zijn creativiteit. Hij is als beoogde opvolger van de mens van nu een voortzetting van de menselijke geschiedenis die geplaatst wezen te ontwikkelen naar een toekomst die voor hem specifiek is, wat

die dan ook is.

Volgens Plessner is de excentrische positionaliteit zelfs het hoogste dat in de natuur valt te bereiken en is een verdere stijging niet mogelijk aangezien het levende ding ‘werkelijk achter zich is gekomen’. Het kan met die eigenschap afstand nemen van zichzelf waardoor tussen zichzelf en dat wat het beleeft een kloof is ontstaan.12 Dat in sich gebrochen sein, die breuk die de mens kenmerkt en hem van

het dier onderscheidt en die op enig moment in de evolutie heeft plaatsgevonden, heeft geleid tot een wezen dat wij mens noemen. De biologische uitingsvormen – de fysieke kenmerken van het lichaam (Körper) – hebben slechts empirische waarde en vele daarvan maken deel uit van de eigenschappen die biologen gebruiken om soorten in te delen. De posthuman kan door eigen toedoen mogelijk op een aantal körperliche punten verschillen van zijn voorganger maar hij is daardoor niet toegenomen excentrisch in de wereld komen te staan. Superintelligentie door een veranderd genoom of door een farmacologisch of technologisch gemodificeerd brein verandert aan die positionaliteit niets. Ook al is diens Körper gemanipuleerd met wat voor technologie ook, dat veranderde Körper met een daardoor veranderd leiblich functioneren blijft de basis van waaruit ook de nog steeds excentrisch levende posthuman het moet doen, ook in de gemeenschap van posthumans, de posthumane Mitwelt.

Wat evenwel nog dient te worden opgemerkt, is dat Plessner nogal stellig is in zijn opvatting dat de excentrische positionaliteit de hoogste trede is die er in de natuur kan bestaan en die de mens is voorbehouden. Ik heb door gebruik te maken van de filosofie van Stiegler laten zien dat zij ergens in de tijd vanuit de natuur is ontstaan. Het is uit deze studie duidelijk geworden wat de gevolgen van die positionaliteit zijn voor het bestaan van een organisme dat die trede heeft betreden. Wat echter niet is opgehelderd, is waardoor die toestand mogelijk is geworden, wat ertoe heeft geleid dat een uit de natuur ontstaan organisme die toestand kon bereiken, met andere woorden waardoor het leven (Natur) dat heeft voortgebracht. De wetenschap heeft er geen antwoord op en de wijsgerige antropologie evenmin maar zij kan er wel op wijzen en erover reflecteren. Plessner had gelijk toen hij zei dat een a-priorische theorie van organische wezenskenmerken niet tot andere kwaliteiten kan worden gereduceerd, in de zin van fysisch-chemische voorwaarden ervoor aangezien het begrijpen van de kwaliteit van dat wezenskenmerk er niet door mogelijk wordt gemaakt.13 Die kloof houdt in dat het ook niet mogelijk is op

12 Plessner H. Die Stufen, p. 291. 13 Plessner H. Die Stufen, p. 107.

zijn steeds aan verandering onderhevig geweest. Die op geweten en moraliteit gefundeerde regels ontwikkelen zich mee met de conditie die de zelfgevormde culturele niche de mens in een reciproque relatie oplegt. In dat opzicht verschilt het dier in zijn moraliteit van de mens. Deze dynamiek is van belang in de discussie met zowel transhumanisten als hun critici aangezien zij de status van moraliteit relativeert. Moraliteit hoort bij het mens-zijn, zij behoort bij de excentrische positionaliteit, is intrinsiek aanwezig maar de uitvoering ervan wordt in relatie met de Mitwelt bepaald. Het zich opleggen van regels zal bij de excentrisch gepositioneerde posthuman niet anders zijn, hoe deze in de toekomst ook zal worden geconcretiseerd. Ook aan posthumans zullen eisen worden gesteld in een posthumane Mitwelt.

Het derde punt van verschil dat het specifieke menselijke karakter onderbouwt en dat ongetwijfeld ook bij de posthuman zal worden aangetroffen, is gebaseerd op de derde antropologische grondwet, die van de utopische Standort, maar heeft ook te maken met de eerder besproken menselijke eigenschap van de kategorische Konjunktiv. De mens heeft religieuze overtuigingen, utopieën, stille verlangens, dromen en ook een idealistisch zelfbeeld als een punt aan de horizon. Het was in 1975 dat Julian Huxley dat zelfbeeld noemde toen hij het woord transhumanisme muntte met de opmerking dat het begrip zou kunnen inhouden dat de mens zeker mens blijft maar zichzelf transcendeert door nieuwe mogelijkheden te realiseren van en voor zijn human nature. Dit zou volgens hem kunnen leiden tot een nieuwe vorm van bestaan dat evenveel verschilt met de onze als dat van ons verschilt met

dat van de Peking-mens.17 Het behoort volgens Plessner bij de mens om te dromen

en te idealiseren en iets in het vizier te hebben dat aanlokkelijk is.

Zouden we van de posthuman kunnen zeggen dat de mens zich daarin in Huxley’s woorden heeft getranscendeerd, boven zichzelf is uitgestegen en ‘meer is geworden dan de mens van dit moment’? Ik heb al uitgelegd dat de posthuman zeker geen niveauverhoging heeft ondergaan en om die reden meer is geworden, aangezien de excentrische positionaliteit de hoogst te bereiken trede is. De mens is gedurende zijn geschiedenis evenwel continu anders geworden dan zijn voorganger. Hij is niet meer mens geworden maar in zijn beleving wel ‘meer’. Dit past in de door Plessner geformuleerde gedachte dat de mens zich in zijn Gleichgewichtslosigkeit door het nastreven van het nieuwe steeds probeert te overtreffen (Überbietung). Dat houdt eveneens in dat de mens wil voldoen aan het utopische ideale zelfbeeld door er met behulp van het nieuwe steeds naar te streven om zichzelf als mens te maken terwijl hij het al is. Daarin zit het ‘meer-willen-zijn’ verborgen. Eenmaal geproefd

17 Huxley J. New bottles for new wine. Chatto and Windus Ltd, Londen 1957, p. 17.

zich kenmerkt door genoemde accumulatie waarvan de onderliggende kracht de