• No results found

6.III Human enhancement vanuit het perspectief van een technologische cultuur

6.III.1 Expositie van het lichaam als object (Körper) in de technologische Mitwelt Dat technologie deel uitmaakt van het mens-zijn heeft consequenties voor de manier waarop de mens met zijn lichaam omgaat. Het behoort volgens Plessner niet tot de wijsgerige antropologie om zich met het organische lichaam bezig te houden aangezien dat bestemd is voor de natuurwetenschappen. Toch heeft het organische lichaam betekenis, het is als zodanig niet te ontkennen. Ik begin deze paragraaf met zijn uitspraak in zijn boek Hoe de mens bestaan kan, oorspronkelijk in 1961 verschenen als Conditio humana. Hij zegt hier: ‘Ik ben, maar ik bezit mijzelf niet’, waarmee hij wil aangegeven dat dit een karakteristieke weergave is van de menselijke situatie in haar lijfelijke bestaan. Hij voegt daaraan toe dat de mens moet leren zijn lichaam te beheersen door spreken, handelen en wisselende vormen creëren. Het uiteindelijke doel ervan is prestaties met een sociaal karakter te leveren waarmee de mens over de instrumentaliteit van zijn eigen lijf heen springt.

Het gaat om zaken tussen mens en mens, om dingen en goederen.79 Met andere

woorden: het lichaam als instrument, het Körper, dient te worden getraind om als Leib goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Het biologische lichaam heeft een sociale functie in het lijfelijk bestaan van de persoon die het heeft. In navolging daarvan concludeert Krüger dat we de persoon slechts in een bijzondere

79 Plessner H. Hoe de mens bestaan kan, p. 77.

gedachte van Plessner wijkt niet veel af van die van Sterelny als deze met het woord cumulative bedoelt dat alle ervaringen uit het verleden op elkaar gestapeld worden, maar verschilt ermee in de zin dat bij hem als aanhanger van de extended mind- gedachte, cognitie buiten het brein is gelegen. Bovendien is hij, in tegenstelling tot Wheeler en Clark, veel meer gericht op sociale invloeden in de ontwikkeling van epistemic tools, zoals hij ze noemt, dan deze twee denkers die vooral de individuele kant ervan benadrukken. De medewereld speelt volgens Sterelny een belangrijke rol als het gaat om het ontwikkelen van artefacten omdat zij gemeenlijk gezamenlijk worden uitgedacht en gemaakt; zij bestaan in een gezamenlijk en betwiste ruimte en hebben vaak meer dan één gebruiker.77 We zien in deze gedachten ook de

opvattingen van Stiegler terug (hoofdstuk 5).

Op grond van de zojuist uitgelegde wijze van denken van Plessner en ook van die van Peirce, past het door Clark en Chalmers gebruikte model van het menselijke bewustzijn daar niet goed bij. Het dualisme is kennelijk een moeilijk weg te denken opvatting. Het kalibrerende vermogen van de menselijke geest is in de Mitwelt gelokaliseerd en niet in het brein. Het menselijke denken wordt vanuit zijn leefwereld bepaald, nu eens op kleine schaal dan weer op grotere. De cognitieve architectuur is niet extended, de mens zit er middenin, is erin ondergedompeld en wordt er in zijn denken door bepaald en is zich dat vaak niet eens bewust.78

Het principe ervan is geldig voor talloze situaties zoals bijvoorbeeld door cultuur bepaalde gewoontes als religie of meer specifieke opvattingen over vrouwen. Maar de mens is evenzeer ondergedompeld in het moderne medisch-technologische denken en kan haast niet anders dan dromen van transhumane vergezichten nu langzamerhand de biomedische wetenschappen hem die mogelijkheid bieden. Hij is opgesloten in het in hoofdstuk 2 besproken epistemologische veld zoals dat door Foucault wordt genoemd. Niettemin komt de vraag op hoe deze eigenschap is verankerd in biologische structuren. In hun samen geschreven artikel laten Wheeler en Clark zich daarover niet uit, maar Clark gaat daar in zijn bijdrage in Edge wel op in. Hij wijst op de gedachte van het neuroconstructivisme dat ervan uitgaat dat, door gebruik te maken van het brein, steeds weer nieuwe verbindingen en circuits ontstaan die uiteindelijk leiden tot een beter op de omstandigheden toegerust brein. Er is een reciproque relatie tussen biologie en technologie.

Wat daarmee helder wordt, is dat er in het denken van Clark een wederzijdse beïnvloeding wordt verondersteld van de menselijke cognitieve functies en zijn

77 Sterelny K. Externalism, epistemic artifacts and the extended mind. In: The externalist challenge. Current issues in theoretical philosophy, Vol 2, Schantz R. (ed.). Walter De Gruyter, Berlin, New York 2004, p. 239-254.

lichaamsdelen van een ander gebruikt. Transhumanisten veronderstellen dat met technologische middelen aspecten van het normale fysieke en cognitieve functioneren kunnen worden verbeterd. Het lichaam kan als fysisch object als het ware op een zelf gekozen cognitief dan wel fysiek functioneringsniveau worden afgesteld. In de volgende paragraaf zal ik de effecten van technologisering van de maatschappij laten zien aan de hand van de filosofie van Jean-Luc Nancy. Ik besprak hem al kort in hoofdstuk 2 en legde uit dat hij met het ondergaan van een harttransplantatie deel is gaan uitmaken van het medische epistemologische veld.

6.III.2 Nancy’s ecotechnische wereld en Plessners Mitwelt

Nancy heeft zijn ideeëen over beïnvloeding van de mens door een technologische cultuur filosofisch uitgewerkt. Hoe kan Plessners opmerking over het objectkarakter van het lichaam plaats krijgen in de filosofie van Nancy en omgekeerd en wat zijn de gevolgen van het niet bezitten van het lijf zoals het door Plessner wordt gedacht? Met andere woorden: hoe kan een soort van beïnvloedingsmechanisme vanuit de sociaal-culturele Mitwelt worden gedacht? Hoe ziet Nancy die samenleving dan en hoe kan haar invloed op de persoon worden begrepen? Hij is geen techniekfilosoof, noch wijsgerig-antropoloog maar heeft een groot oeuvre dat vooral de gemeenschap, politiek, kunst en cultuur tot onderwerp heeft en is onder andere beïnvloed door Martin Heidegger en Jacques Derrida. Niettemin heeft hij over techniek geschreven en er opmerkingen over gemaakt die van belang zijn voor het vertoog. In zijn werk Corpus dat handelt over het lichaam, zegt hij dat onze wereld die van het ‘technische’ is, een wereld wier kosmos, natuur, goden, het gehele systeem is geëxponeerd als ‘technisch’: de wereld van het ecotechnische.85 Daarmee wil hij zeggen dat het

ecotechnische functioneert met technische apparaten waarmee zij al onze delen verbindt. Het gevolg daarvan is dat het ook onze lichamen maakt, ze in de wereld brengt en ze aan het systeem vastmaakt, waardoor deze lichamen zichtbaarder worden, meer geprofileerd, meer polymorf, meer samengepakt, meer gemassificeerd en in zones opgedeeld (plus en ‘masse’ et ‘zones’) dan ooit tevoren.

Hij lijkt daarmee te willen aangeven dat al ons handelen, ook met betrekking tot het lichaam, door technologie is gemedieerd, door kunstmatigheid. De mens is met zijn lichaam als het ware verstrengeld met het technische. Hij voegt eraan toe dat in de creatie van lichamen het ecotechnische de zin heeft die we tevergeefs zoeken in de overblijfselen van de hemel of de geest. Wat bedoelt hij hier met zin?

85 Nancy J.-L. Corpus. Édition Métailié, Paris 2006, p. 78. Het woord ecotechnie is door de auteur zelf geaccentueerd.

sociale en cultureel-historische context kunnen zien.80 Ik ging daar al op in toen ik

uitlegde dat de sociologe Lindemann er met nadruk op wijst dat Plessner lichamelijke ervaring vanuit de Mitwelt denkt, tegengesteld aan Franse fenomenologen die haar vanuit het subject laten ontstaan. Op grond van de excentrische positionaliteit

wordt de relatie tot zichzelf en de buitenwereld gemedieerd door de samenleving.81

Of anders gezegd en in lijn met het gehouden vertoog: de manier waarop de mens zijn lichaam ervaart, zowel zijn Körper als zijn Leib, wordt beïnvloed door de Geist van de Mitwelt die zich door de tijd heen in wisselende gedaanten kan presenteren. De wijze waarop het lichaam wordt beleefd, ligt niet van oorsprong vast maar kan variëren door veranderende sociale rollen en sociaal-culturele omstandigheden,

concludeert de Amerikaanse filosoof Richard Shusterman uit Plessners werk.82

Dit doortrekkend, zou men op dit moment ook kunnen zeggen dat de sociaal- culturele omstandigheden de laatste twee eeuwen van het lichaam toenemend een object heeft gemaakt in de betekenis van een te manipuleren voorwerp. Het is in dat opzicht als het ware vervreemd geraakt. Ik heb dat kort in hoofdstuk 2 laten zien. Naast een toenemende sociale disciplinering is de mens gaan openstaan voor de interveniërende mogelijkheden die de biomedische wetenschappen hebben ontwikkeld. We zien dit objectkarakter terug in de moderne geneeskunde waar, gegrond op het dualistische cartesiaanse uitgangspunt, het lichaam mechanistisch is te denken teneinde op een rationele wijze mogelijkheden te ontwikkelen om fysieke afwijkingen te behandelen. Het kan als zodanig worden benaderd door bijvoorbeeld de wetenschap.83 De zogenaamde ‘klinische blik’ die Foucault omschreef

als een fenomeen dat aan het einde van de achttiende eeuw in de geneeskunde ontstond, maakte het mogelijk om in de zieke persoon een ziekte te objectiveren en te isoleren als een opmaat tot en voorwaarde voor een specifiek op de ziekte gerichte behandeling.84 Uiteindelijk hebben de ontwikkelingen in de wetenschap en de

technologie tot gevolg gehad dat voor veel mensen hun Körper inderdaad een object van manipuleren is geworden. Een eenvoudig voorbeeld hiervan zijn gewrichts- vervangende operaties waarbij een niet meer (goed) functionerend gewricht wordt vervangen door een van kunststof. In de transplantatiegeneeskunde worden zelfs

80 Krüger H.-P. Persons and their bodies: The Körper-Leib distinction and Helmuth Plessner’s theories of ex-centric positionality and Homo absconditus. Journal of Speculative Philosophy 2010; 24: 256-274. 81 Lindemann G. The lived human body from the perspective of the shared world (Mitwelt). Journal of

Speculative Philosophy 2010; 24: 275-291.

82 Shusterman R. Soma and psyche. Journal of Speculative Philosophy 2010; 24: 205-223.

83 Hitzler R. Der Körper als Gegenstand und Gestaltung. Über physische Konsequenzen der Bastelexistenz. In: Körperrepräsentationen. Die Ordnung des Sozialen und der Körper. Hahn K., Meuser M. (Hrsg.). WK Verlagsgesellschaft GmbH, Konstanz 2002, p. 71-85.

Zijn wijze van denken heeft overeenkomsten met die van Plessner: in de eerste plaats is de zin te denken als het Definitivum dat hier op aarde dient te worden gezocht als die op basis van religie is verdwenen. In de tweede plaats bepaalt de Mitwelt het mens-zijn; de persoon wordt door de Mitwelt, het samenstel van mensen,

gedragen en omgekeerd.91 Het samenzijn is evenals bij Nancy het samen-zijn met

anderen. Bij hem gaat het over het bestaan van de mens dat wordt beïnvloed door de zin van het moment en bij Plessner ligt het accent meer op de mens als sociaal wezen dat slechts als zodanig kan bestaan. Beiden gaan uit van een wereld van samen-zijn en bovendien een wereld die gekenmerkt wordt door het ecotechnische, een wereld waarin kunstmatigheid het leven bepaalt. Uit Nancy’s denken dat ik hier kort heb aangegeven, is de conclusie te trekken dat sociale relaties gemedieerd zijn door technologie en dat de invloed daarvan het menselijk gedrag bepaalt dat zijn basis vindt in de zin.

6.III.2a Niet te ontkomen aan het ecotechnische

In feite geeft Nancy aan dat er een technische ruimte is waarin het lichaam is geëxponeerd, is blootgesteld en waarmee het tegelijkertijd verbonden is. Het gevolg is dat ook die conditie invloed heeft op het denken over het lichaam. ‘Ecotechniek houdt in dat de techniek de natuurlijke omgeving is geworden, in plaats van elke andere vorm van eco-logie of eco-nomie’, zegt hij elders in een interview.92 Hij geeft

in Technique du présent aan dat de mens niet alleen een technicus is of een product van de technologie maar zelfs een technologisch dier omdat hij niet het einde in zichzelf heeft, waarmee hij naar Nietzsche verwijst die vaststelde dat de mens het niet-bepaalde dier is.93 Alsof hij daarmee wil aangeven dat het dier in zichzelf

besloten is en de mens een openheid heeft en die eigenschap technologisch kan exploreren. De mens is een technisch wezen waarbij technologie niet een uitbreiding is maar is verinnerlijkt in denken en doen zoals ook Stiegler dat uitlegt. Het gevolg is dat techniek ertoe leidt dat doelen voortdurend worden verplaatst (‘...de déplacement perpétuel des fins’). De techniek laat ons een afwezigheid van het einde zien, met andere woorden de techniek maakt dat de mens onbeperkte mogelijkheden heeft, wat kan inhouden dat we de wijze van denken over de mens moeten veranderen. Nancy meent dat de mens niet anders kan dan op een technische manier denken en heeft daarin onmiskenbaar overeenkomsten met Plessner als deze zegt dat wij door de natuurlijke kunstmatigheid in de machine

91 Plessner H. Die Stufen, p. 304.

92 Nancy J.-L. De Indringer. Boom essay, Amsterdam 2002, p. 34.

93 Nancy J.-L. Technique du présent. Entretien avec Benoît Goetz. Le Portique [En ligne], 3 | 1999, mis en ligne le 15 mars 2005, http://leportique.revues.org/309

Zijn essay Le sens du monde begint hij met de opmerking dat er niet langer een wereld bestaat, een mundus of een cosmos als een vaststaande orde waarin men een plaats kan vinden, een woning en vaste oriëntatiepunten. Er bestaat geen zin meer in de

wereld.86 Hij wil hiermee aangeven dat, zoals door de eeuwen heen wel steeds is

gedacht, er geen zin van buitenaf bestaat maar dat deze van binnenuit moet komen, van de mens zelf; deze staat niet tegenover de wereld, maar hij is het zelf. Deze opmerking past bij zijn denken dat de laatste decennia gericht is geweest op de historie van de zin.87 Duidelijk daarover is hij als hij zegt dat de wereld geen zin

heeft, maar dat de wereld zin is (‘Alors, le monde n’a plus de sens, mais il est le sens’).88

Nancy gebruikt het begrip zin hier niet als betekenis of zingeving. Het is veel meer als het ‘zijn’ gedacht, in dezelfde orde als Heidegger het Dasein, het in de wereld zijn, formuleert. De zin is vooral de beweging naar het zijn-naar (l’être-à) of zijn als komen in aanwezigheid (venir en présence). Dat betekent, indien het zo wordt aangegeven, dat de zin dynamisch is en steeds weer kan veranderen en dat door de tijd heen een andere zin kan ontstaan. Indien hij zegt dat het ecotechnische de zin is, dan houdt dat in dat het een toestand is die het mens-zijn als zodanig daarin meeneemt. De zin verandert als de technologische mogelijkheden veranderen. In het kader van het vertoog kan de getechnologiseerde wereld als de zin beschouwd worden als uitvloeisel van in de oorsprong aanwezige natuurlijke kunstmatigheid van de mens. Daarin zoekt deze heden ten dage wat hem vroeger ‘van boven’ werd aangereikt. In zijn werk Being singular plural benadrukt hij bovendien dat de essentie van het zijn het samen-zijn met anderen is. Meervoudigheid en enkelvoudigheid gaan samen met het zijn. Hij lijkt in deze wijze van redeneren beïnvloed te zijn door

Heidegger die het Dasein als het Miteinandersein beschouwt.89 Maar Nancy denkt

juist even anders en gaat een stap verder: hij bedoelt te zeggen dat, als Zijn zijn-met betekent dan betekent het met het Zijn (Being is put into play as the ‘with’). Het met is niet slechts als een toevoeging te zien, het is een wezenlijke factor in het mens-zijn. Het is de minimale ontologische premisse. Het gaat het Zijn vooraf, ook tegengesteld

aan Heideggers opvatting dat Dasein het primaat heeft.90

86 Nancy J.-L. Le sens du monde. Galilée, Paris 1993, p. 13.

87 Hörl E. The artificial intelligence of sense: The history of sense and technology after Jean-Luc Nancy (by way of Gilbert Simondon). Parrhesia 2013; 17: 11-24.

88 Nancy J.-L. Le sens du monde, p. 19.

89 Müller A. Martin Heidegger (1889-1976), Analyse des Daseins in ‘Sein und Zeit’. In: Anthropologie als philosophische Reflexion über den Menschen. Aschendorff Verlag, Münster 1992, p. 111.

90 Nancy J.-L. Being singular plural. Stanford University Press, Stanford CA 2000, pp. 27 en 30-31. Op blz. 12 formuleert hij het op de volgende wijze: ‘Our being-with, as a being-many, is not at all accidental, and it is in no way the secondary and random dispersion of a primordial essence. It forms the proper and necessary status and consistency of originary alterity as such. The plurality of beings is at the foundation (fondment) of Being’.

geneeskunst, de kankercel en het donororgaan… Ik verander in een androïde uit een sciencefiction film of een levende dode… De waarheid van het subject is zijn uiterlijkheid en zijn excessiviteit: zijn eindeloze expositie. De indringer exposeert mij excessief ’. Dat betekent dat de medische technologie hem een ander mens heeft gemaakt en dat hij zichzelf niet meer is: ‘Ik ben telkens wat anderen mij aandoen’.96

Met deze opmerking laat hij zien wat hij bedoelt met de ecotechnie waarin alle lichamen met elkaar zijn verbonden en waarin het samen-zijn met anderen, ook de dingen inbegrepen, toe leidt. Er is geen ontkomen aan zich over te geven aan de vruchten van de biotechnologische ontwikkelingen alsof het lichaam een speelbal is geworden van anderen. Maar tegelijkertijd laat hij de ware aard van de mens in nood zien: zijn eindeloze expositie.

Het woord exposition zoals Nancy dat vaak gebruikt, zal ik in het kort uitleggen om het in deze context goed te kunnen begrijpen. Hij noemt zelf als voorbeeld poëzie een productieve technologie. Pro-ductie van een ding, zoals een gedicht of een kunstvoorwerp, plaatst dat gemaakte naar voren, presenteert het, exponeert het. Het geëxponeerde is vervolgens geplaatst in de orde van absolute onveranderlijke en noodzakelijke aanwezigheid, het is gerangschikt. Kunst rangschikt het voorwerp overeenkomstig de orde van aanwezigheid; het is de productieve techniek van

aanwezigheid.97 Wanneer Nancy woorden gebruikt als exposition en ook extériorité

van de mens dan wil hij daarmee iets zeggen over diens plaats, over de wijze waarop deze in de wereld staat. Hij geeft daarmee aan dat deze niet meer deel uitmaakt van de natuurlijke orde maar van een wereld waarin technologie toenemend een rol heeft gekregen (ecotechnie) en waarin ook de zin is gelegen. De mens heeft zich in zijn expositie een wereld gecreëerd die een heel ander karakter heeft dan de oorspronke- lijke van waaruit hij is ontstaan. De angstaanjagende technicus is echter wel voortgebracht door de natuur; de natuur heeft haar eigen denaturatie voortgebracht. Er bestaat geen in zichzelf besloten natuur, er is altijd ex-plosie en ex-positie geweest en het kader waarbinnen dat is gebeurd, is juist de kaderloosheid.

Het lijkt erop of hij wil aangeven dat de indringer, de medische wetenschap waaraan hij is blootgesteld, geëxponeerde objecten opzoekt, objecten die in aanmerking

96 Nancy J.-L. De Indringer, p. 32. Augustinus zegt: ‘Tu autem eras intimior intimo meo et superior summo meo’, vertaald als: ‘Gij waart meer innerlijk dan mijn diepste innerlijk en hoger dan mijn hoogste hoogte’. Belijdenissen III, 6,11. Nancy gebruikt de Latijnse woorden ‘corpus meum’ en ‘intimior intimo meo’. Het woord ‘uiterlijkheid’ is niet fraai vertaald. In de oorspronkelijke tekst staat: extériorité wat ook met uitwendigheid vertaald kan worden. In die betekenis past het beter in andere soortelijke begrippen in de Franse literatuur.

97 Nancy J.-L. The technique of the present. Zie: http://www.usc.edu/dept/comp-lit/tympanum/4/ nancy.html. Het betreft een lezing gegeven in 1997 naar aanleiding van de opening van een expositie.

zitten en de machine in ons. De mens is ondergedompeld in de natuurlijke