• No results found

Nu Maria, volgens afspraak, niet meer in de villa kwam, verloor het leven in Rome, van het begin af aan toch al van twijfelachtige waarde voor hem, het allerlaatste

waardoor men van een eigenlijk leven spreken kon. Hij sliep slecht, vermagerde met

de dag, en de steile ogenglans, die moed en humoristische onverschilligheid uitdrukte,

was ingekort en gedoofd. Zelfs de rennen en de bordelen liet hij in de steek, of zij

hem. Voortdurend kwelde

hem een gevoel van naderend onheil. Wat hij over de toestanden aan het hof vernam

was niet van dien aard om zijn ongerustheid te doen verminderen. Daarbij kwam dat

hij in zijn memoires juist aan het proces van Jezus van Nazareth was toegekomen,

zodat met iedere pennehaal de vrouw uit Magdala weer binnengesmokkeld werd in

het huis, dat zij verlaten had. En hij had niet genoeg wilskracht meer over om

bijvoorbeeld het proces over te slaan en dadelijk met de strijd tegen Lucius Vitellius

te beginnen. Soms dacht hij erover Rome te ontvluchten, een reis te maken naar

Gallië; dan weer maakte hij plannen om Maria met list of geweld te ontvoeren, weg

uit haar gouden gevangenschap en veel erger in het vooruitzicht misschien, zo zij

bij haar eisen bleef, haar dolzinnige eisen. Harpocras vertelde hem een en ander van

de nieuwe wending: hoe Maria zich nu tegen de Nazareërs had gekeerd, de betekenis

van bepaalde visioenen had ontkend, - maar toen kreeg hij er opeens genoeg van, en

verbood Harpocras verder nog over de Nazareërs te spreken. 's Avonds evenwel

schreef hij dan koppig en willoos toch weer aan het proces, lijdend in stilte en enkele

grappige bijzonderheden alleen vermeldend, omdat hij ze zich toevallig herinnerde.

Het leven was toch eigenlijk niet grappig, bedacht hij dan, - maar als hij die knaap

nog eens te pakken kreeg, die jood met zijn lange haar en zijn zachte stem, wel, dan...

dan... ‘Dan zou ik hem laten geselen niet alleen maar voor de vorm,’ besloot hij,

‘zo'n schim, zo'n vervloekte schim, om mensen van vlees en bloed het leven zuur te

maken en een mooie, lieve vrouw te kwellen!’

Barachius bracht hem een bezoek. Hem waren geruchten ter ore gekomen, beweerde

hij, die hem voor Maria het ergste deden vrezen, en hij wilde weten hoe de procurator,

die toch macht en invloed had en een moedig man was, hierover dacht. De geruchten,

waarop hij zinspeelde, waren in wezen niet onjuist, maar sterk overdreven, evenals

de verschillende wandaden, die Barachius in verband meende te mogen brengen met

de naam Caligula. Wel was hij veranderd, de joodse koopman: geen zegenbeden

meer voor de zoon der velden en de oogappel van alle naties, die de belastingen zou

verlagen en de joden beschermen! Inderdaad had Gajus juist een heffing bevolen op

alle joodse vermogens in ruil voor de vrijheid van vereniging, die zij reeds een

half jaar lang bezaten... Wat hun boze voorgevoelens betrof konden ze elkaar dus

troosten; maar Barachius troostte niet, hij eiste! Hij eiste, met lange, loerende blikken

en zonder het woord uit te spreken, de bescherming, de ridderlijke bescherming,

waartoe Pilatus niet in staat was. Hij vroeg telkens weer: kan haar niets overkomen,

kunt u niets doen, Lucius Pontius? Lucius Pontius was toch procurator geweest van

Judea en Samaria, een zeer hoge betrekking die de verplichting oplegde alle joodse

vrouwen te beschermen tegen willekeur? En droeg men niet de verantwoordelijkheid

voor een geschenk, dat de gever zoveel hartebloed had gekost als dit? Dergelijke

vragen las Pilatus in zijn ogen, ook als ze werden verzwegen. Uit alles bleek, dat de

koopman in de mening verkeerde, dat hij niet meer van Maria hield of nooit bijzonder

veel van haar gehouden had. Wijselijk liet hij hem in die waan. Hij beloofde alles te

zullen doen wat in zijn macht lag, en zij scheidden als goede vrienden.

Diezelfde dag deed hij wat Barachius had gedaan: hij zocht een vriend op, in wie

hij vertrouwen stelde. Hoewel hij Lucius Annaeus Seneca sinds zijn terugkomst

herhaaldelijk ontmoet had, was hij in diens villa in Antium nog nooit geweest, ondanks

de dringende uitnodigingen en het heerlijke uitzicht dat hem daar wachtte. Dit had

verschillende oorzaken: schroom om Rome te verlaten, zolang Maria er was, om de

zee terug te zien, die hem aan Maria - de overwinning op Maria, de schijnoverwinning!

- zou doen denken, en daarnaast een zekere onwil om zijn hartsgeheimen te openbaren

aan iemand die op filosofische gronden de liefde enkel en alleen beschouwde als iets

dat geestelijk moest worden beheerst of daaromtrent. En van zo'n biecht zou het

natuurlijk moeten komen, zij met hun tweeën alleen in Antium, een dag lang! Hij

zou nergens anders over kunnen spreken... Gelukkig wist hij in Seneca niet alleen

een filosoof, maar een warm voelend vriend tevens. Hij zou beginnen met te zeggen,

dat hij van filosofie nog steeds niets begreep, - hetgeen overdreven was, want enkele

geschriften van Seneca, die deze hem de laatste tijd had toegestuurd, had hij

gedeeltelijk zeer goed begrepen, zo die ene passage over de wedrennen en het

amfitheater; dat deze verstrooiingen de mens oppervlakkig maakten en genotzucht

aanwakkerden. Maar misschien was dit geen filosofie. En was het ook wel juist?

Was hij, Lucius Pontius Pilatus,

die nog maar aan één ding in zijn leven denken kon, er oppervlakkiger op geworden

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN