• No results found

Maatschappij en staat

§ 38 Het zal den lezer zonder meer duidelijk zijn, dat dit onderwerp te bespreken een „mer à boire" is. Mijn be-doeling met deze bladzijden is dan ook geen ander dan eenig inzicht te geven in het begrip, het karakter en den oorsprong der maatschappij, te spreken over eenige maatschappijvormen en tenslotte over den maatschappijvorm, die „staat" heet. Zoo men ziet zal ik dus slechts enkele grepen doen.

Zal ik in mijn poging een en ander duidelijk te maken slagen, dan dien ik mijn onderwerp in het licht te doen zien van de uitkomsten der sociologie, de jonge wetenschap, waar-van de grondvester als zelfstandige wetenschap is geweest de Franschman Auguste Comte (in de negentiende eeuw).

W e zouden de sociologie kunnen noemen de philosophie van het sociale leven. Z e vormt den sluitsteen aller weten-schappen en is op deze gebouwd.

Haar taak is de uitkomsten der onderscheiden sociologi-sche wetenschappen, zooals godsdienst, recht, taal, economie, in hun samenhang te doen begrijpen, door de algemeene fac-toren bloot te leggen, die bij het totstandkomen en veran-deren der sociale verschijnselen werkzaam zijn.

Z e leert ons de grondvormen der menschelijke samenle-ving en der menschelijke samenwerking kennen en tracht die te verklaren door tot de causale krachten, motieven en wet-ten der maatschappelijkheid terug te gaan.

En wat ons onderwerp, maatschappij en staat betreft, zult Ge bij haar een uiteenzetting vinden omtrent: het begrip der maatschappij, den oorsprong der maatschappij, individu en gemeenschap, sociale causaliteit e. d.

Zuiverstelling van begrippen is ook hier voor alles noo-dig. Het woordje „maatschappij" wordt op zooveel manieren gebruikt. W e hooren bv. nog al eens zeggen, dat de

maat-schappij een of andere gedraging niet duldt; of wel, hier in Indië, spreekt men van de Inlandsche maatschappij, de Euro-peesche maatschappij, dan weer hooren we iemand van een of andere maatschappij zeggen, dat die bij de laatste beurspa-niek een leelijke klap gekregen heeft, enz.

Genoeg om U te doen zien, dat het woordje maatschappij niet altijd dezelfde beteekenis heeft. In den meest ruimen zin brengen we er onder iedere sociale gemeenschap, dus het gezin, maar ook de horde, de stam, de staat.

Intusschen wordt meestal maatschappij enger gebezigd en duidt men daarmee aan een vereeniging van menschen, die door belangen en cultuur in een gemeenschappelijk natuur-lijk verband staan en wordt dan de maatschappij gesteld tegenover den staat als dwanggemeenschap.

Uit mijn voorbeeld boven bleek reeds, dat het woordje

„maatschappij" ook in juridischen zin gebruikt wordt in den zin van maatschap of vennootschap bv. maatschappij op aan-deden, burgerlijke maatschap.

§ 39 Voordat we stilstaan bij het ontstaan der maat-schappij, willen we ons afvragen, waarin het karakteristieke eener maatschappij is gelegen ? In deze vraag wil ik onder

„maatschappij" begrepen zien, zoowel de natuurlijke gemeen-schap, steunende op bloedverwantgemeen-schap, instinct en driften, als de cultuurmaatschappij, die steunt op wil en keuze, op verstand, conventie en doelvoorstellingen.

Een aggregatie van levende wezens, die geen invloed op elkaar uitoefenen, maar waarin ieder op zich zelf leeft en handelt als ware hij alleen, is nog geen maatschappij. Een maatschappij is eerst aanwezig, wanneer doen en laten der individuen door normen geregeld zijn, wanneer gemeenschap-pelijke belangen en doelen een ideeële eenheid vormen.

En dus is maatschappij: elke groep van levende individuen, die zoodanig met elkaar in wisselwerking staan, dat zij, voor-bijgaand of duurzaam, een geheel, een eenheid vormen. De maatschappij is tegenover de individuen, haar leden, een bo-vengeordend reëel geheel. Een maatschappij is een georga-niseerde gemeenschap van menschelijke wezens: een zekere orde en gelijkstrevendheid heerscht in elke maatschappij,

Par. 39 en 40

109

terwijl elke maatschappij meebrengt een beperking van den eigenwil in een of ander opzicht aan de gemeenschap, be-perking van den zelfzucht, toewijding en offervaardigheid.

Dit zijn de verschijnselen aan alle maatschappijen, associa-ties van individuen, gemeen. Overigens is er een zeer groot verschil in maatschappijen, verschillen voortvloeiende uit het aantal der leden, uit den aard en duur der vereeniging, de innigheid en kracht der solidariteit.

Er zijn toevallige, losse verbindingen van elkaar helpende, samenwerkende menschen (de toeschouwers in een schouw-burgzaal of bij een concert) als ééne uiterste en daartegenover als andere uiterste: de krachtig vastgevoegde gemeenschap, de staat.

W e onderscheiden vrije en dwanggemeenschappen, als-mede gemengde vormen.

Tot de eerste, vrije, behooren de door innerlijke noodza-kelijkheid organisch gegroeide maatschappijen, die of zijn na-tuurgemeenschappen, of cultuurgemeenschappen.

Natuurgemeenschappen berusten op bloedverwantschap, primaire instincten, gemeenschappelijke afstamming, driften en behoeften. Daartoe brengen we de horden, het gezin, de stam, de volksgemeenschappen.

Cultuurgemeenschappen steunen op belangen of doelover-wegingen, afspraken of conventie en daartoe brengen we wetenschappelijke corporaties, universiteiten, vereenigingen van allerlei aard ter bevordering van geestelijke en stof-felijke belangen harer leden.

Dwanggemeenschappen vormen de bewoners van gevange-nissen, van despotisch bestuurde of onontwikkelde staten.

§ 40 Beschouwing der maatschappij; maatschappij en or-ganisme.

De vergelijking der maatschappij met een organisme is een zeer gangbare bij de sociologen, ofschoon er zijn, die alle organismenvergelijking afwijzen, bv. D. van Emden. Dar-winisme en Democratie.

Een dergelijke beschouwing, dus de opvatting, dat de maat-schappij een soort organisme is, is intusschen niet nieuw:

© The Tiffen Company, 2007

reeds bij Plato, Aristoteles, de Stoa .vinden we de samenle-ving naar analogie van het organisme beschouwd.

De moderne sociologen gaan echter bij het trekken .van een analogie tusschen maatschappij en organisme veel verder, bv. Herbert Spencer, terwijl Paul Liliènfeld de maatschap-pij in den werkelijken zin des woords een organisme noemt, welks cellen de individuen vormen enz. Vertegenwoordigers van deze z. g. n. organische school zijn: Schaffte, Wundt, P. Barth.

De maatschappij is een verband van organische wezens.

Daaruit vloeit al dadelijk voort, dat van de wetenschappen, waarop het sociologisch onderzoek der maatschappij in de eerste plaats moet steunen, de biologie te noemen is. De maat-schappij is een bovenorganisch wezen, dat eenerzijds veel ge-lijkenis met een dierlijk of plantaardig organisme heeft, maar anderzijds ook veel verschilpunten vertoont.

Laten we eerst op de analogieën wijzen:

Op het gebied van het sociale leven blijven de verschijnse-len van het dierlijk en plantaardig leven van kracht zooals groei, deeling, voortplanting, verdeeling van arbeid, strijd om het bestaan, selectie en aanpassing. Deze serie gelijkenissen van de maatschappij met het organisme zouden we kunnen aanvullen met andere: de leden der maatschappij zijn solidair aan elkaar verbonden, werken bewust of onbewust, vrijwillig of gedwongen, tenslotte mee voor de doeleinden en het welzijn van het geheel, een geheel, waaronder zij zich subordineeren en dat ze beïnvloeden, gelijk ze zelf weer daardoor bepaald worden. En maatschappij èn organisme vertoonen die split-sing in organen, wier verrichtingen zich specialiseeren om te zorgen voor voeding, voedselcirculatie, verdediging enz.

Als een soort van analogon waar het betreft den bouw en samenstelling van het organisme zouden we kunnen wijzen op de voortplanting der maatschappij in den vorm van doch-ter-maatschappijen, koloniën. Men kan ook met het volste recht spreken van sociale pathologie en sociale therapie.

Al is een maatschappij nu niet hetzelfde als een individueel organisme, ze heeft toch, vergeleken met een aggregaat een mengsel, een som, toch iets organisch (bovenorganisch), ze vormt een samenhangend geheel, dat als zoodanig door de

Par. 40 111 omringende wereld wordt beïnvloed en waarbinnen de deelen in wederkeerige afhankelijkheid van • elkaar werken. De con-tinuïteit en vastheid der maatschappelijke vormen, hun plasti-citeit wijst overal op een organische basis van al het maat-schappelijke.

Maar tusschen maatschappij en organisme bestaan ook verschillen. Op dit verschil wijst bv. P. Barth, wanneer hij zegt: „een dierlijk organisme behoudt zijn constitutie, een sociaal kan haar wijzigen". De deelen van het dierlijk orga-nisme zijn ook veel meer afhankelijk van elkaar, veel vaster met elkaar verbonden dan de organen der maatschappij en vooral dan haar elementen, de individuen. Het hoofdverschil echter tusschen maatschappij en organisme ligt in het bezit van een afzonderlijk bewustzijn, een afzonderlijken wil, een zelfbe-wustzijn der leden van het sociaal verband. Hierop nader in te gaan, zou me te ver voeren, doch zou ik kunnen verwijzen op de uitwerking dezer gedachten door den socioloog en wijs-geer W. X. Wundt, in zijn System der Philosophie pag. 622.

W e zeiden boven, dat de biologie in de eerste plaats in aanmerking komt voor het sociologisch onderzoek en verdui-delijking der maatschappij en de maatschappelijke verschijn-selen. Doch niet alleen. Om de innerlijke waarde der sociale processen te begrijpen, om het wezen daarvan naar waarheid te schatten is de biologie niet voldoende, ze dringt niet door tot de diepte. Het wezen der maatschappelijke organisatie is, in onderscheid met het individueel organisme, slechts door overwegend psychologische beschouwing te begrijpen. Onder de sociologen zijn er geweest, die dat te veel uit het oog heb-ben verloren. Met erkenning, dat de biologie haar verdienste heeft bij de verduidelijking van het sociale gebeuren, moet gezegd, dat de fantastische doorvoering van dergelijke analo-gieën eer schadelijk dan nuttig heeft gewerkt, omdat daardoor de aandacht is afgeleid van het eigenlijke leven. Wanneer men bij het maatschappelijke leven altijd weer uitsluitend let op het physiologische, komt tenslotte het sociale erbij tekort en beoefent men niet meer sociologie maar toegepaste biologie.

De rijkdom van maatschappelijke verschijnselen wordt dan ge-perst in starre biologische schema's en de innerlijke factoren, die erin tot uiting komen, worden niet voldoende blootgelegd.

© The Tiffen Company, 2007

Meer dan de biologie is de psychologie dus van practische waarde voor de sociologie, de psychologie d. i. de wetenschap der bewustzijnsverschijnselen, in dit verband speciaal de so-ciale- of volkspsychologie.

Immers alle sociale vormen zijn onmiddellijke producten van psychische factoren. Voorstellingen, gevoelens, streven en wilshandelingen nemen in de eerste plaats deel aan het tot-standkomen van menschelijke gemeenschappen. W e kunnen dus zeggen, dat het de psychische causaliteit is, die aan alle sociaal gebeuren ten grondslag ligt. Zie Dr. Rudolf Eisler, Sociologie blz. XII e. v., waaraan bovenstaande beschouwin-gen in hoofdzaak ontleend zijn.

§ 41 En hoe moeten we ons nu den oorsprong van de maatschappij voorstellen ?

Plato leert o. a., dat de maatschappij noodzakelijk bepaald is door de behoeften der menschen, dus door het feit, dat de enkeling op zijn medemenschen is aangewezen (Republiek, II 369 B. C.) En volgens Aristoteles is de maatschappij in de natuur van den mensch gegrond; in dezen zin is ze iets na-tuurnoodzakelijks en organisch gegroeid. De gezelligheids-drang is den mensch aangeboren, hij is een maatschappelijk wezen, een „zoon politicon" en de maatschappij bestaat niet door overeenkomst, maar „physei", van nature.

Daartegenover staat de „verdragstheorie", een opvatting, die we ai sedert Epicurus kennen, doch die we bij Hobbes weer en dan op schitterende wijze vinden opgevat, in het kort hierop neerkomende: in den natuurtoestand bestaat een oor-log van allen tegen allen; het menschelijk egoïsme bewerkt, dat de eene mensch voor den ander een wolf, een verscheu-rend dier is (homo homini lupus). De menschen hebben in-gezien, dat deze onvermijdelijke en voortdurende strijd tot ondergang kon leiden, en daarom heeft ieder vrijwillig af-stand gedaan van zijn onbeperkte macht en ontstaat zoodoen-de een staat door een verdrag.

W e zouden de zaak aldus willen voorstellen:

Het maatschappelijk leven is een noodzakelijk gevolg van 's menschen organisme. In geestelijk opzicht het hoogst-georganiseerde wezen op aarde, staat hij wat lichaamskracht,

Par. 41 113 handigheid en instinct betreft bij tal van dieren achter,

of-schoon hij toch tot heer der aarde voorbeschikt is. De men-schen hebben elkaar noodig, daar de mensch geheel alleen niet in staat is zich in het leven te houden. De mensch is n. 1.

op zich zelf zeer onvolmaakt en ook zwak. Viribus unitis is de mensch echter sterk en daar geen twee menschen op de wereld precies gelijk zijn, wordt het onvolmaakte van den een aangevuld door eigenschappen van den ander.

De zucht tot zelfbehoud, de drang naar verheffing en ver-betering van zijn bestaan in verband met de onmacht en zwakheid van den individu tegenover de krachten en de ver-schrikkingen van de natuur, hebben den mensch tot het leven in gemeenschap gedwongen. De behoeften en driften, de ge-breken zoowel als de voordeden van 's menschen organisatie, deze factoren vormen de oerbron der maatschappelijkheid.

En de basis der oermaatschappij vormt de groep: moeder en kinderen. De banden der bloedverwantschap leiden tot de vorming van horden, waaronder men sociologisch verstaat:

een in aantal niet belangrijke door gemeenschappelijke af-stamming bijeengehouden groep menschen, die den strijd om de levensvoorwaarden gemeenschappelijk voeren, reeds daar-om, omdat de drang tot wederzijdsche aansluiting hun in het bloed zit en vervolgens, omdat het gevoel van zwakheid, vrees voor dieren, menschen, natuurkrachten, de vrees ook voor geestverschijningen en verveling een geïsoleerd bestaan verbieden. En met de horde is de grondslag gelegd voor de uitbreiding en de verdere ontwikkeling der maatschappij.

En wat ik hier speciaal wil doen uitkomen, is, dat zonder eenig „maatschappelijk verdrag", zonder conventie, alleen reeds door natuurlijken drift en instinct ( gezelligheidszin den mensch aangeboren) alsmede onder den drang der behoeften, de mensch een maatschappelijk wezen wordt. Overeenkomst en verdrag behooren tot een latere ontwikkelingsphase.

Maar door en in de maatschappij komen de sociale neigin-gen tot volmaking. De gewoonte der samenleving blijkt een machtige socialiseerende factor te wezen. Men leert elkaar kennen en waardeeren, men heeft elkander noodig; gemeen-schappelijke ervaringen, gelijksoortige belangen, meeningen, wenschen weven een hechten band en in de maatschappij

ont-&

© The Tiffen Company, 2007

staan geleidelijk kleinere associaties, bonden en vereenigingen van den meest uiteenloopenden aard, waarop we hieronder hopen terug te komen.

§ 41 Gaan we nu na, hoe de verdere ontwikkeling heeft plaats gegrepen en uit de maatschappij de staat geboren wordt, i )

Naarmate de beschaving toeneemt, wat insluit dat de menschen meer goederen noodig hebben, ter bevrediging van de stoffelijke en geestelijke behoeften, waarvan de mensch zich bewust wordt, neemt de onderlinge afhankelijkheid der menschen toe. Zoodoende komen de menschen hoe langer hoe meer in contact met elkaar en ontstaan er meer en meer betrekkingen tusschen de verschillende menschen, langzamer-hand over de geheele wereld.

De primitieve gemeenschappen, aanvankelijk tot kleine kringen beperkt, groeien door associatie, tot grootere gemeen-schappen uit: huisgezin, familie, geslacht, stam. En die groo-tere gemeenschappen (stammen) vormen tenslotte staten, groote groepen van menschen die zich door gemeenschap-pelijke belangen saamhoorig gevoelen.

Het is wel in te zien, dat door dit alles de verhoudingen tusschen de verschillende menschen hoe langer hoe ingewik-kelder worden. Door die aanrakingen ontstaan veelvuldige verschijnselen, sociale verschijnselen, waartoe behalve taal, godsdienst, zeden en gewoonten, ook het Recht behoort.

Het Recht vloeit als vanzelf uit het maatschappelijk ver-keer voort; het is ontstaan en heeft zich ontwikkeld uit de gewoonte. De behoefte aan een vaste orde, een vaste regeling der maatschappelijke betrekkingen eischt een macht, een ge-zag, dat de primaire regelen van gewoonte sanctionneert en nieuwe regelen schept. Zoodra een dergelijk gezag, in welken vorm en omvang ook, in de gemeenschap bestaat, is de staat geboren. Een maatschappij, waarin bepaalde personen de rechtsorde handhaven en die gevestigd is binnen een bepaald afgebakend gebied, waarop de volksgemeenschap leeft, is een sfaar.

') Over het ontstaan van den staat en de richting, waarin de staat zich ontwikkelt, zie men : Franz Oppenheimer, „Der Staat".

Par. 42 en 43 115

§ 42 En aangegeven hoe men zich de geboorte van den staat uit de maatschappij moet voorstellen, verwacht Ge van mij een definitie van het begrip „staat", die een ieder bevre-digt. Die verwachting moet ik teleurstellen.

Aristoteles komt in zijn Politeia tot de beroemd geworden omschrijving van het begrip „staat": „De staat is ontstaan om het leven mogelijk te maken, hij bestaat om het leven goed te maken".

Frédéric Bastiat doet in een van zijn geschriften het voor-stel een millioen francs als prijs uit te loven voor een goede omschrijving van het begrip „staat". Hoewel niemand zich geroepen voelde een dergelijken prijs beschikbaar te stellen, hebben heel velen zich aan het geven van een definitie ge-waagd. Zonder succes. Er zijn meerderen, die zeggen, dat men onmogelijk tot een ieder bevredigend antwoord kan komen.

Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman zeide destijds: ik weet niet wat eigenlijk de Staat is, ik acht het niet mogelijk, sinds ieder in dat woord juist datgene legt, wat hij er gaarne uit-haalt, een definitie daarvan te geven, welker juistheid door elkeen beaamd moet worden. *)

Dit vooropgesteld zou men van den staat kortweg kunnen zeggen, dat het is een op een bepaald afgebakend gebied le-vende volksgemeenschap staande onder een hoogst gezag, die dat gebied beheerscht.

§ 43 Ik wil nu even aanstippen zeer belangrijke staats-rechstheorieën, theorieën omtrent den oorsprong en wezen van het staatsgezag, van de souvereiniteit.

') Bij Prof. J. Oppenheim lezen we omtrent den staat deze definitie:

,.a state proper — in contradiction to colonies and dominions — is in extence when a people is settled in a country under its own sovereign government".

Von Liszt noemt staat in den zin van het volkenrecht : „die auf einem bestimmten Gebiete angesiedelte, durch eine selbständige Herschergewalt zusammengefaszte menschlische Gemeinschaft". (Das Völkerrecht, 12de Uitgave blz. 86).

Prof. de Louter in „Le droit international public positif' omschrijft het staatsbegrip als volgt : „Une association d'individus qui, sur un territoire déterminé, se groupe sous une autorité souveraine en un organisme social ou moral".

© The Tiffen Company, 2007

W a t in deze veel verwarring sticht is, dat het woordje „sou-vereiniteit" niet steeds in denzelfden zin gebezigd wordt. Men gebruikt het in den zin van de grootste feitelijke macht, het vermogen om een groep menschen tot gehoorzaamheid te dwingen, maar ook in den zin van de hoogste bevoegdheid, het recht om een groep menschen onvoorwaardelijk aan zijn regelingen te doen gehoorzamen. * )

Maken we eerst melding van de Zeer der Vorstensouverei-niteit d. i. de leer van het persoonlijk absolutisme van den vorst, de opvatting, dat de vorst in zijn persoon en krachtens zijn persoonlijke macht de bron is van alle gezag.

Deze opvatting is voor den modernen mensch niet veel anders als een sprookje geworden.

Naar de leer van de Volkssouvereiniteit is het gezag gebo-ren uit een contract der volksgenooten (pactum sociale, het maatschappelijk verdrag) tot algemeen welzijn. Jean Jacques Rousseau stelde het in zijn beroemd „Contrat social" zoo voor, dat de contractanten hun geheele vrijheid van handelen stilzwijgend in handen hebben gesteld van een bepaald ge-zag door hen zelf gekozen, teneinde door de vorming van den Staat, van den z. g. n. verdragstaat, hun doel, o. a. verze-kering van hun vrijheid, te bereiken. De staat is als een geestelijk totaal lichaam te beschouwen en het staatsgezag is slechts de uitoefening van den algemeenen wil, de „vo-lonté générale, welke de meerderheid — de helft plus 1 —

Naar de leer van de Volkssouvereiniteit is het gezag gebo-ren uit een contract der volksgenooten (pactum sociale, het maatschappelijk verdrag) tot algemeen welzijn. Jean Jacques Rousseau stelde het in zijn beroemd „Contrat social" zoo voor, dat de contractanten hun geheele vrijheid van handelen stilzwijgend in handen hebben gesteld van een bepaald ge-zag door hen zelf gekozen, teneinde door de vorming van den Staat, van den z. g. n. verdragstaat, hun doel, o. a. verze-kering van hun vrijheid, te bereiken. De staat is als een geestelijk totaal lichaam te beschouwen en het staatsgezag is slechts de uitoefening van den algemeenen wil, de „vo-lonté générale, welke de meerderheid — de helft plus 1 —